De slang glijdt niet meer

© belgaimage

Elf jaar lang won Robbie Rensenbrink in België elk duel dat hij maar wilde winnen. Vrijdag verloor hij zijn laatste duel in een wedstrijd die niet meer te winnen viel.

Langzaam rijdt een chique auto door de straten van Sint-Michiels in Brugge. We zijn in het jaar 1971 en het is nog wachten op de uitvinding van de gps of de gsm.

De bestuurder kent de weg niet zo goed. Hij stopt wanneer hij een man aan het werk ziet in zijn voortuin. Het is Raoul Lambert, de diepe spits en publieksidool van Club Brugge. Raoul herkent de bestuurder. Constant Vanden Stock, de Brusselse brouwer en voormalig selectieheer van de nationale ploeg was kort tevoren nog sportief directeur van Raouls Club Brugge. Maar Constant heeft, de verre verplaatsingen vanuit Brussel beu, zich laten overhalen om terug te keren naar zijn oude club, Anderlecht, waar hij nu voorzitter is. Raoul grijnst: ‘Is het voor mij dat je komt?’ Constant schudt het hoofd. ‘Als ik dat doe, breekt er hier een opstand uit. Kan je me misschien zeggen waar Robbie Rensenbrink woont?’

Hij kon pieken als de beste, en mocht dat ook.’ Constant Vanden Stock

Raoul wijst Constant de weg, en een paar maanden later verhuist Robbie Rensenbrink van Club Brugge naar RSC Anderlecht.

Anderlecht is al Rensenbrinks vierde club, maar de eerste die niet in de blauw-zwarte kleuren speelt.

Zijn eerste club, Oostzaan, ruilt hij in 1965 voor DWS uit Amsterdam. DWS staat voor Door Wilskracht Sterk, maar hun voornaamste argument is dat ze de eerste echte profclub in Nederland zijn en de technisch vaardige speler een mooi voorstel doen.

Hij kan een contract tekenen van 6000 euro per jaar. Dat is bijna drie keer zo veel als zijn jaarloon van 2500 euro dat hij vangt als tweede timmerman. Hij herinnert zich nog hoe het gezin op zijn elfde verhuisd is van Amsterdam naar Oostzaan, omdat zijn vader daar een nieuwe job vond als havenarbeider. Robbie stopt met school op zijn veertiende, volgt nog een opleiding als timmerman en gaat dan aan de slag in een kippenzaak waar hij de kippen omgekeerd aan de poten moet ophangen, en ook doden. Daarna krijgt hij een baan als tweede timmerman. Rijk zal hij zo nooit worden, voetbal is zijn weg omhoog op de sociale ladder, weet hij.

Vier jaar lang is hij DWS’ vaste linksbuiten, op zijn twintigste laat bondscoach George Kessler hem debuteren bij Oranje, waar de concurrentie niet min is, met Coen Moulijn van Feyenoord en Piet Keizer van Ajax. Het maakt ook dat Ajax en Feyenoord niet blijven bieden wanneer de jonge spits hoger mikt.

Club Brugge doet dat wel. Het biedt in de zomer van 1969 veel meer dan de Nederlandse clubs. DWS vraagt elf miljoen frank, maar Club krijgt hem voor zeven miljoen frank, 175.000 euro.

Hij arriveert in Brugge als een getrouwd man. Zijn vrouw, Corrie van de Lely, ontmoet hij op zijn zestiende. Zij schaatst met haar vader, en doet dat goed. Het waait flink, en Robbie besluit strategisch achter hen te schaatsen om uit de wind te blijven.

Of om een andere reden?

Slangenmens

Met blauw-zwart wint Rensenbrink wel de beker, maar in competitie eindigt het twee keer op de tweede plaats. ‘Ik speelde als het ware in twee verschillende elftallen’, vertelt Rensenbrink in zijn eerste biografie uit 1977, ‘het Club Brugge thuis en Club uit. Het verschil tussen de twee was de buitengewone sfeer op De Klokke.’

In de Europabeker voor Jaarbeurssteden gaat Club eruit tegen het Hongaarse Ujpest Dosza waarvan de trainer Lajos Baróti hem na afloop een slangenmens noemt. ‘Ik heb nog nooit een speler gezien die zich zo langs tegenstanders slingerde als hij.’

Het bezoek van Constant Vanden Stock aan Rensenbrink in Sint-Michiels is de aanzet voor de transfer. ‘Aan gelijke voorwaarden zou ik in Brugge zijn gebleven’, beweert Rensenbrink. Club schat zijn waarde op 150.000 euro (zes miljoen frank), en stelt Anderlecht een deal voor: de Nederlander in ruil voor het duo Wilfried Puis-Johnny Velkeneers, plus nog eens 100.000 euro. De Bruggelingen gaan akkoord.

‘Sedert ik mij voorgenomen heb beroepsvoetballer te worden, is geld een drijfveer in mijn leven. Sporting legde me een driejarig contract voor, veel voordeliger dan wat ik bij Club verdiende. Ik aarzelde niet. Ook om het aanzien deed ik het. Toen ik Amsterdam verliet, kende niemand Club Brugge. Ik had spoedig de indruk dat iedereen mij vergat. Daarentegen kende iedereen in Nederland Anderlecht.’

‘De beste transfer van mijn leven’, noemt Constant Vanden Stock Rensenbrink later in zijn biografie. ‘Absolute wereldklasse. Hij had in zich de macht van de onoverwinnelijkheid. In zijn dooie eentje kon hij een gesloten verdediging ontmantelen en uitspelen. Rensenbrink was een voetballer voor alle tijden. Hij kon pieken als de beste, en mocht dat ook. Het was geen speler die zondag na zondag tot op de bodem van zijn talent ging. Ook in grilligheid was hij een grootmeester. Robbie Rensenbrink heeft van Anderlecht een Europese ploeg gemaakt. Internationale erkenning, dat was mijn droom voor Anderlecht.’

Dat lukt. Met Rensenbrink wint Anderlecht zijn twee eerste Europabekers, in 1976 en 1978. Vooral in 1978 staat er geen maat op de linksbuiten, die in Parijs met de kapiteinsband aan de arm het veld opstapt in de finale van Europacup II tegen Austria Wien. Voor de finale had de rechtsachter van de Oostenrijkers, Robert Sara, in een krant Rensenbrink een overroepen speler genoemd. Anderlechttrainer Raymond Goethals had het artikel in de kleedkamer opgehangen. Op weg naar het oefenveld vroeg Rensenbrink aan Van Binst: ‘Wat schrijven ze over mij?’ ‘Dat je een gazettenman bent, die er geen kloten van kan’, antwoordde Van Binst.

Het gevolg? Bij de rust stond het al 2-0 voor paars-wit, met twee goals van de ‘slangenmens’ die uitpakte met de ene fraaie actie na de andere, en na de pauze nog twee assists gaf, die door Van Binst benut werden. ‘Ik denk dat dat een van de beste wedstrijden was die ik ooit speelde’, stelt hij later vast.

In 1976 wint Rensenbrink als tweede buitenlander de Gouden Schoen. Een wild feest zit er niet in. ‘Ik heb geen behoefte aan uitgelatenheid, ik zoek geen publiciteit bij journalisten.’

Te weinig knokkers

Gevraagd naar welke spelers hem na aan het hart zijn blijven liggen, antwoordt Constant in 1991 naar aanleiding van 20 jaar voorzitterschap: ‘Ik had een voorkeur voor spelers die iets konden met de bal aan de voet. Ik heb genoten van Rensenbrink die twee man kon uitschakelen zonder de bal te raken. Ook Lozano had van die onverwachte dingen in huis, net als Van Himst. Ook iemand die ik altijd diep heb bewonderd, is Jan Mulder.’

Wel levert al dat verzamelde talent in de jaren 70 amper twee landstitels op. Dé prijzenpakker in eigen land is het Club Brugge van Ernst Happel. ‘De laatste jaren had Anderlecht steeds één nadeel’, stelt Rensenbrink vast: ‘Er zat te veel talent in de ploeg. Er werden te veel technische voetballers en te weinig knokkers gekocht.’

Zelf is hij vooral op topavonden weergaloos. Beringen en Winterslag-uit, of het kille Rocourt van Club Luik lagen hem minder. Voor zulke matchen trok hij zijn smoking niet aan.

Niet dat hij zich daar thuis over opwindt, zegt zijn vrouw Corrie: ‘Rob is altijd de rust zelf. Hij is thuis zoals je hem ziet na het maken van een doelpunt: heel kalm.’

Voetbalgek is hij niet: ‘Als ik zelf niet kan meedoen, interesseert een wedstrijd me eigenlijk niet. Ik vind het thuis veel gezelliger dan in een stadion. Ik vind het vervelend om zo in de belangstelling te staan. Gelukkig heb ik me altijd heel afstandelijk gehouden van de voetballerij. Voetbal beheerst mijn leven in zijn totaliteit niet. Iemand als Cruijff deed dat wel. Die was voortdurend met voetbal bezig. Dat ligt niet in mijn karakter. Als er over tactiek gesproken wordt, luister ik maar half.

‘Er is niets dat Rensenbrink interesseert, zegt men dan. Die wil alleen geld verdienen en zo vaak mogelijk in Holland zijn. Maar ik ben nu eenmaal een introvert mens. Ik laat me zelden gaan. Dat is een houding die ik bewust heb aangenomen. Zelfs als ik echt gelukkig ben en we na een grote overwinning eens doorzakken met de spelers, gaat het altijd door mijn achterhoofd dat ik me niet helemaal moet laten gaan. Dat ze later niet kunnen zeggen: heb je hem gezien?’

Dat in het voetbal vreugde en verdriet dicht bij elkaar liggen, ervaart Rensenbrink in die zomer van 1978. Een paar maanden na de Europabekerwinst is er de trap tegen de paal. In de slotseconden van de finale van het WK, waar het tegen Argentinië 1-1 staat. Een doelpunt had Nederland de wereldtitel opgeleverd, nu verliest het na verlengingen (3-1).

Na het toernooi keert maar één Nederlander met een goed gevoel terug naar huis: Arie Haan, die scoorde met twee fantastische afstandsschoten. Rensenbrink vindt Haans prestatie maar niets. Het duo neemt een ijzige kilte mee naar de kleedkamer van Anderlecht. De ruzie weegt op de groep, beschrijft Gille Van Binst in zijn boek ‘ Circus Voetbal‘: ‘Er werden clans gevormd, pro-Rensenbrink of pro-Haan. Men moest oppassen met wie men praatte of wie men de hand gaf.’

In dat jaar 1978 krijgt de linksbuiten last in de knie, na een trap van Louis Philips, voorstopper van Club Luik. Uiteindelijk moet hij geopereerd worden. Na zijn operatie was hij nooit meer zichzelf, zegt Van Binst. ‘Altijd had hij pijn.’

Vissen

Na acht jaar lijkt de spits uitgekeken op het Astridpark. ‘Het was gewoon zo dat ik een zeer aantrekkelijk voorstel had gekregen om naar Amerika te gaan en voor de Los Angeles Aztecs te spelen. Als je 32 bent, ga je daar toch eens over nadenken. Het is een laatste kans om nog eens een slag te slaan. Maar mijn contract liep nog twee jaar door en hoewel ik zelf vijf miljoen frank als afkoopsom bood, wilde Anderlecht daar gewoon niet over praten.’

Een jaar later vertrekt hij toch naar de VS. Zijn afscheid is pijnlijk. Op zaterdagavond speelt hij nog mee tegen Beerschot, de volgende dag pakt hij het vliegtuig naar de VS. Géén huldiging, geen bloemen, en maar één man die hem uitzwaait op de luchthaven. Wanneer hij nog één keer omkijkt, staat daar alleen verzorger Fernand Beeckman.

Zijn bestemming wordt Portland Timbers aan de Westkust in de VS, waar hij negentien wedstrijden afwerkt en thuis voor gemiddeld 10.000 man voetbalt. Na de VS gaat het naar Toulouse FC. Wanneer hij gekwetst geraakt en de ploeg maar blijft winnen, moet hij bij zijn terugkeer drie keer met de reserven aantreden. Daar voelde hij zich toch te groot voor na twee WK-finales, en keert terug naar Zaandam waar hij zich toelegt op zijn twee hobby’s: gezellig thuis zitten, en vissen.

Iets meer dan tien jaar geleden gaat zijn voormalige ploegmaat Gille Van Binst hem opzoeken voor een reportage. Robbie en Corrie hebben hun villa verkocht – de kinderen zijn het huis uit – en geruild voor een gewoon rijhuis in een rustige wijk van Zaandam. Na het bezoek schrikt Gille wanneer ze samen iets gaan drinken, en Robbie alles betaalt. ‘Ik dacht dat hij ziek was, want Robbie stond niet bekend als de vrijgevigste mens op aarde. Het bekende mopje in Anderlecht was: we zijn met zeven, en we drinken zes keer iets. Wie is er dan bij? En dan riep iedereen in koor: Robbie Rensenbrink!’

Rob kan erom lachen. Ergens waren die verhalen over zijn zuinigheid terecht, gaf hij toe. Bij Anderlecht was hij de speler die het meeste verdiende, maar die het minste uitgaf. Dat had met zijn opvoeding te maken, zei hij: ‘Bij ons thuis werd elke cent twee maal omgedraaid.’

Hij was met geld bezig, vertelde hij later. ‘Is dat misplaatst voor een profvoetballer? Ik kom in het veld om mijn brood te verdienen, ik heb een familie te voeden en heb een vrouw en twee kinderen een veilige toekomst te verzekeren. Een diploma heb ik niet. Ik verliet de school om te voetballen. Ik ken veel voetballers die fortuinen verdienden, als prinsen leefden, van dag tot dag, en zich daar niets meer van herinneren. Ik neem mij voor die klaagmuur te vermijden. Die gedachte is de leidraad van mijn leven. Telkens ik van werkkring verander, tracht ik mijn financiële toestand te verbeteren.’

Op 4 oktober 2017, drie maanden voor het tijdperk van de Vanden Stockdynastie op Anderlecht afloopt, wordt in het Constant Vandenstockstadion de definitieve biografie van Rensenbrink voorgesteld onder de passende titel ‘Slangenmens’. Paul Van Himst noemt hem een artiest, maar Robbie herinnert zich ook nog hoe moeizaam het allemaal voor hem begon bij paars-wit: ‘De eerste wedstrijden op Anderlecht werd ik uitgefloten. Constant Vanden Stock zei: ‘Dat gaat wel over.’ De match daarna scoor ik en winnen we. Toen was het afgelopen met dat gefluit.’

‘Als Hazard, maar dan nog verleidelijker’

Wanneer Jan Mulder en Marc Degryse in december 2018 voor Sport/Voetbalmagazine aan tafel zitten om uit te maken wie de top vijftig van beste buitenlandse voetballers ooit in België moet aanvoeren, is er niet eens een aanzet tot discussie.

Mulder speelde bij Anderlecht zelf nog één jaar met Robbie Rensenbrink samen: ‘Robbie was een linksbuiten voor gala-avonden, ’t liefst georganiseerd in het Astridpark. Hij draaide altijd de goeie kant op. Als Hazard, maar dan nog verleidelijker. Een linksbuiten die 20 goals per seizoen maakt, komt weinig voor. Door een opeenhoping van verdedigers in het strafschopgebied zag hij toch nog een gaatje, en scoorde. Ik zag hem graag zonder enorme vreugdekreten en wilde sprongen, met het hoofd bescheiden tussen de schouders, naar zijn eigen helft teruglopen.’

Marc Degryse: ‘Zoals zijn bijnaam ‘slangenmens’ het aangaf, slalomde Rensenbrink langs tegenstanders als een skiër voorbij de paaltjes.’

Robbie Rensenbrink in 2017. De ex-speler van Club Brugge en Anderlecht overleed vorige vrijdag aan de gevolgen van een spierziekte.
Robbie Rensenbrink in 2017. De ex-speler van Club Brugge en Anderlecht overleed vorige vrijdag aan de gevolgen van een spierziekte.© belgaimage
Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content