Elke maand nodigt Sport/Voetbalmagazine een gast uit op de redactie in Evere. Anderlechttrainer John van den Brom kwam als eerste op bezoek.

Het is opgehouden met regenen wanneer Anderlechts communicatiedirecteur David Steegen met trainer John van den Brom de parking op draait van het Brussels Media Center aan de Raketstraat, op de grens van Haren en Evere, nog net op het grondgebied van het Brussels Gewest, een paar honderd meter voorbij de nieuwe NAVO-gebouwen. Hoofdredacteur Jacques Sys leidt de gasten in het gebouw rond. Na de fotosessie gaat het naar de interviewzaal waar de tafel al gedekt staat. Kok Erwin komt nog even checken of alles in orde is. Van den Brom verkiest na het aperitief de witte wijn, een Saint Véran uit 2010, boven de rode Château Greysac Medoc uit 1999. Hij mag zich in dit gebouw, opgetrokken met raketbestendige ramen, veilig voelen. Maar vandaag worden er in de Raketstraat geen raketten afgevuurd, enkel vragen. Zoals daar zijn:

Op 18 juni bent u aan uw Belgisch avontuur begonnen. Wat zijn uw indrukken na vier maanden België?

John van den Brom: “Mijn indrukken zijn goed, omdat we een goeie evolutie zien bij de spelers. Het belangrijkste is dat je hier als trainer alle rust en vrijheid krijgt om te werken. Ik kan hier doen wat ik moet doen: trainen en omgaan met de spelers. Men zegt dat je na verloop van tijd steeds meer de hand van de trainer in het elftal moet terugzien. Dat zie ik steeds meer terug: niet alleen in de wedstrijden, maar nog meer in de trainingen. Dat het even duurt, is normaal. Ik moet wennen aan de spelers, en zij aan mij. Dat dat proces tijd nodig zou hebben, had ik van tevoren ingecalculeerd. Alleen gaan tijd en voetbal nooit samen, ook omdat we er al heel snel moesten staan om de Champions League veilig te stellen. Normaal zorg je er in de voorbereiding voor dat je klaar bent voor de zware maanden oktober en november. Wij moesten al half augustus klaar zijn.

Heeft dat uw aanpak beïnvloed?

“Ik heb een andere voorbereiding moeten draaien dan ik gewoon was. Het was veel puzzelen, overleggen met de rest van de staf. Terwijl we ook niet van dag één aan de slag konden gaan met de volledige groep. Ik had verwacht dat dat grotere problemen zou opleveren dan uiteindelijk het geval was.”

Als u zegt dat u uw hand terugziet in het team, ook op training, wat bedoelt u dan?

“We zitten in een stijgende lijn naar wat we graag willen: mooi en dominant voetbal. Zeker in de competitie spelen we bijna altijd op de helft van de tegenstander, al komt dat nog niet altijd tot uiting in de score. Daar krijg ik nog net geen hoofdpijn van, maar het moet wel beter. We moeten makkelijker en vooral eerder wedstrijden beslissen, om zo beter om te kunnen gaan met het drukke programma.”

Van Gaal

Jullie hebben, zoals u zelf al aangaf, offensieve weelde, maar wel tot vorige week maar de zesde aanval van eerste klasse. Pakweg OHL en Zulte Waregem scoorden meer.

“Maar we krijgen wel heel veel kansen. Ik vind dat we scherper en beter met die kansen moeten omgaan, waardoor we veel eerder een wedstrijd in het slot kunnen gooien. Gewoon uitspelen, krachten sparen, wetende: over drie dagen moeten we er weer staan. Zo heb ik nog niet op de bank kunnen zitten, zelfs niet tegen Lokeren. We winnen wel met 3-0, maar het was toch weer een zware bevalling.”

Kunt u dat uw spelers aanleren, die scherpte?

“Scherpte moet je bij jezelf kunnen opwekken. Ik kan wel zeggen dat ze scherp moeten zijn, maar vervolgens moeten ze het toch zelf invullen. Zelf liet ik als speler geen kansen liggen. Zelfs al was het maar een simpel intikkertje, ik zorgde wel dat ik erbij was en dat ik die bal keihard binnentrapte. Ik noem dat, geleend van Louis van Gaal, de ‘geiligheid’ om een goal te willen maken, de overtuiging. Wij scoren liever met een stiftbal dan met een harde, droge knal.”

Wat kunt u daar als trainer aan doen?

“Ik ben een trainer die beloont als je wint en straft als je verliest. Niet met domme straffen, zoals extra spurtjes trekken de dag voor ze in een wedstrijd aan de bak moeten, maar met kleine dingetjes: de ballen ophalen, het materiaal verzamelen, met taart trakteren. Het bewustzijn dat ze elke wedstrijd moeten winnen, hebben die jongens wel, maar ze doen dat het liefst op een heel mooie manier.”

Komt dat uit henzelf of uit een clubcultuur? Want wat u nu opmerkt, hebben veel van uw voorgangers ook al gezegd.

“Daar zijn we wel mee bezig, dat het niet alleen om het mooie gaat. Ik wil een situatie creëren dat het niet uitmaakt hoe ze winnen, als ze maar winnen. Het moment dat ze boos zijn omdat ze verliezen, heb ik mijn doel bereikt. Ik gooi er wel olie op. Ik sta heel dicht bij mijn groep, ik doe sommige onderdelen nog gewoon zelf mee om iets los te maken, maar ook omdat ik het nog steeds graag zelf doe. Ik heb naast mij nóg een trainer, Besnik Hasi, die het liefst nog elke training mee wil doen. Zodra we de kans krijgen en er een speler nodig is, springen we in.”

Denkt u soms nog als speler?

“Dat wordt steeds minder. In het begin zat ik als speler te coachen op de bank. Ik stopte als prof op 30 juni en begon als trainer op 1 juli. Ik was ook nog superfit, deed alles mee. Sinds mijn tweede jaar bij AGOVV ben ik me meer gaan bezighouden met het vak coaching op zich.”

Het verhaal gaat dat u ongelukkig wordt als u een dag geen bal hebt aangeraakt.

“Nou, ik ben net nog vier dagen naar Turkije geweest om er onze winterstage te helpen organiseren: in die vier dagen heb ik geen bal aangeraakt, alleen een golfbal, en toch was ik ginder niet diep ongelukkig. Maar als er een wedstrijd is, en er komt een bal langs de kant, heb ik toch altijd de neiging om ertegen te tikken. Het vak op zich van trainer is mooi, maar het mooiste vak is spelen. Ik heb achttien jaar profvoetbal gespeeld, maar nu pas besef ik wat voor fantastische tijd dat is geweest. Net zo met schooltijd. Probeer de kinderen die zeuren dat het zo zwaar en druk is maar eens te overtuigen dat de schooltijd een supertijd is. Dus probeer je we eens bij te brengen aan je spelers: wat zit je toch te zeuren, man? Je hebt het mooiste beroep van de wereld! Als speler zat ik ook te zeiken op de trainer.”

4-3-3

In die vier maanden hebt u wel wat bijgestuurd. De 4-3-3 met één verdedigende middenvelder waar u van uitging, is ge-evolueerd tot een 4-4-2. U bent van uw visie afgestapt?

“Volledig. In de eerste wedstrijd op Kortrijk liep het voor geen meter het eerste uur. Mbokani raakte geen bal, Jovanovic was er niet. Ik heb spelers ingebracht en ik ben anders gaan spelen. Ik ben wel een trainer die, als iets niet loopt, kijkt wat wij als technische staf kunnen veranderen om iets te doen kantelen. Dan zit ik niet tot de tachtigste minuut te wachten om in te grijpen, want dan kan het te laat zijn. Dus gooide ik Tom De Sutter naast Dieu, en zette ik ook Jakovenko op het veld. Dat ontstaat uit het niets. Ik had er geen seconde aan gedacht dat ik met twee spitsen zou spelen toen ik hier tekende. Ik had de selectie gezien en gedacht: één controlerende middenvelder, een positie die Biglia goed kan spelen, met twee aanvallende middenvelders. Dan heb je, met je drie spitsen, altijd vijf spelers die voorin meedoen. Maar uiteindelijk gaan we met twee spitsen spelen in Kortrijk en kantelt het. Zo is die 4-4-2 van mij ontstaan. Ook omdat spelers – want ik luister veel naar spelers – me komen zeggen dat ze zich daar prettig in voelen.”

Zo past u zich wel aan het Belgische voetbal aan, want zoals Kortrijk spelen er nog veel ploegen.

“Ik kende vooraf het Belgische voetbal niet zo goed. Ik kijk altijd naar waar wij goed in zijn en waar de tegenstander minder goed in is. Dan moet je eerlijk durven toe te geven dat het systeem 4-4-2 beter bij ons past dan wat ik vooraf in mijn hoofd had.”

Kwamen ze u dat zelf vertellen, dat ze liever 4-4-2 speelden?

“Ja. Dat vraag ik ook van ze. Het gaat niet om mij of mijn systeem, ik ben onderdeel van een groepsgebeuren. Ik zou dom zijn als ik niet luister naar spelers. Met een aanvoerder als Lukiekun je heel goed over voetbal praten. En als Dieu zegt dat hij zich beter voelt naast Tom De Sutter… Dat zie ik ook, hé. Maar ik verlang ook van de spelers dat ze met ideeën naar me komen. Dat zijn ze hier niet gewend. Ik vraag juist meningen van spelers. In het begin moesten ze daaraan wennen. In Nederland ligt dat anders. Daar krijg je meningen van spelers zonder dat je erom vraagt. Als je uit die manier van werken komt – wat voor mij normaal is – en je komt hier waar je mensen moet pushen, is dat nieuw.”

Hoe hebt u die barrière dan doorbroken?

“Door hen te dwingen. Mijn eerste vraag was: wat vinden jullie zelf? Dan zaten ze elkaar aan te kijken, er kwam niets uit. Als ik dat nu vraag, zegt er al eens één iets.”

Dat is nu eenmaal het verschil tussen België en Nederland.

“Blijkbaar. Maar ik kan daar zo weinig mee. Als mij iets niet aanstaat, denk ik één of twee minuten na en na drie minuten gooi ik het op tafel, tegenover wie het ook is.”

U doet dat ook met mensen boven u in de clubhiërarchie?

“Dat is zo. Die hebben ook ontzettend moeten wennen aan mijn manier van communiceren. Ik ben een heel open iemand. Als ik een goeie wedstrijd heb gezien van iemand anders, kan ik daar best wat van zeggen, maar als het slecht was, was het slecht. Ik houd mezelf voor de gek als ik zeg dat we goed gespeeld hebben terwijl het dramatisch was. Dat is wel een groot cultuurverschil tussen Belgen en Nederlanders. Wij als Nederlanders zijn veel meer overtuigd, zeggen dingen ook overtuigender. Want als iemand overtuigd is, laat hij dat ook wel merken. Als je zo goed bent, straal het dan uit, man, en laat het vooral zien!”

Dat is de Ajaxfilosofie.

“Ja. Dat heeft niets met bluf of arrogantie te maken. Bij Ajax is de slogan: ‘Wij zijn Ajax, wij zijn de beste.’ Dat wordt erin gegoten bij kindjes van zeven, acht jaar. Daarom ben ik blij dat ik daar ook in de opleiding heb gewerkt. Daar leer je ze: kom maar op. Borst vooruit. Wij zijn van niemand bang.”

Dat is bij Anderlecht niet het geval?

“Ik probeer dat ook te benadrukken, want de slogan is hier toch: we are Anderlecht? Straal dat dan wat meer uit! Dat doet Anderlecht nog te weinig.”

Anderlecht wil mooi voetbal, maar op dat mooie voetbal zit men nog steeds te wachten.

“Voor een deel ben ik het met je eens, maar ik vind wel dat we dat op momenten wel hebben laten zien. Alleen: we vergeten onszelf te belonen voor goeie wedstrijden met een resultaat. Wij spelen weleens gelijk als we ruim hadden moeten winnen. Maar alles samen genomen zitten we na een kwart van de competitie aan de positieve kant. Alleen vind ik dat het te weinig is voor een club als Anderlecht. Op dit moment moet je ergens tussen de 75 en 80 procent positief zitten. Ik vind dat wij pas op 65 procent positief zitten. Dat vind ik ook te weinig.”

Proto

Niet alleen mis je nu Mbokani drie weken, je bent hem in januari ook kwijt als hij op de Afrika Cup speelt.

“Dan krijgen anderen de kans. Die zullen dan maar moeten opstaan.”

U panikeert niet?

“Nooit.”

Is Dieu dan minder belangrijk dan wij denken?

“Dieu is heel belangrijk als hij goed is. Als Dieu niet goed is, is hij maar een van dé spelers. Er gaat meer aandacht naar Dieu omdat hij op een voetstuk geplaatst wordt, terwijl Silvio Proto intern bij ons minstens even hoog gewaardeerd wordt. Een keeper bij Anderlecht heeft niet veel te doen, maar als hij dan toch een bal moet pakken, doet hij dat. Als je dat kunt, ben je een heel grote keeper.”

Anderlecht heeft de beste verdediging.

“Ja. Maar ik heb liever de beste aanvalslijn.”

Vooraf vond u de achterlijn het ploegonderdeel waar u het meeste zorgen over had.

“Maar ook daar is de puzzel achteraf mooi ineen gevallen. We zijn totaal anders aan de competitie begonnen, er is iets ontstaan met wat nu het beste voor het team is. Sommige dingen ontstaan noodgedwongen. Odoi raakt geblesseerd, Gillet doet het vervolgens meer goed dan slecht. Gillet is voor mij de enige optie geworden als rechtsback, terwijl hij vooraf ingeschat was als rechtsbuiten.”

Vooraf had u het over het gebrek aan opbouwend vermogen.

“Je hebt nu met Kouyatéen Nuytinck twee centrale verdedigers die heel goed kunnen voetballen. Ik vind dat ze dat nog veel meer moeten doen. Bedoeling is dat één van de twee een meerwaarde biedt in het middenveld. En de backs moeten de ruimte die ze krijgen meer gaan benutten.”

Dat Nuytinck door de voorzitter een cadeau voor u werd genoemd, hielp niet echt. Maar u ging daar wel meteen tegen in. Dat zou een Belgische trainer nooit doen.

“Ik zeg zulke dingen niet alleen in de krant, maar ook rechtstreeks tegen de betrokkenen. Ik ben niet iemand die alles over zich heen laat lopen. Als ik vind dat ik op zoiets moet reageren, doe ik dat ook. Maar dat kan ook maar omdat de verstandhouding met de voorzitter gewoon heel goed is.”

Málaga

U zei al een paar keer: we hebben het tactisch niet goed aangepakt.

“Dat heb ik twee keer gezegd. Tegen Málaga, omdat we de afspraken die gemaakt waren niet nagekomen zijn, en na Standard. Als we tactisch niet goed waren, ben ik misschien niet duidelijk geweest in wat ik wilde, en hoe ik het wilde. Dat verwijt ik dan mezelf. Een voorbeeld van hoe het wel kan lopen zoals we willen, was AC Milan uit. We hadden Milan geanalyseerd, toen gingen we met alle spelers samenzitten en vragen: dit is ons plan, denk je dat we dat kunnen? Dat was voor mij misschien de beste match. Je zit veel bij elkaar, je maakt een plan en je voert dat zo uit. Ook al win je niet. Alle stukjes van die puzzel die in elkaar vallen, dat is subliem. Op Standard heb ik mijn verantwoordelijkheid genomen. Als wij met Jakovenko en Bruno spelen en Juhász wordt voorin ingebracht, de man met het beste aanvallende kopspel, dan moeten de spelers op het veld ook in de gaten krijgen dat we voorzetten nodig hebben. De uitvoering was tactisch slecht.”

Hebt u te weinig voetballers die tactisch meedenken?

“Je hebt er maar één nodig, en dat is Lukie. Die hoef ik niet eens iets uit te leggen, want die ziet het, die ziet alles. Het probleem van Lukie is dat hij denkt dat – omdat hij het ziet – de anderen het óók zien.”

Te veel met de bal lopen is al jaren een euvel bij Anderlecht.

“Als ik op het juiste moment infiltreer in het middenveld, en iemand valt mij aan, komt een ander van mijn team vrij, en dan gaat het om het juiste moment van inspelen. Dat kan nog veel beter, vooral veel sneller. Er zijn een paar dingen die me opvallen: langzame balcirculatie, en dat bijna iedereen in de bal speelt. Iedereen komt naar de bal toe, terwijl het moderne voetbal vraagt: ga over je tegenstander heen en loop je dan vrij. Het heeft ook met de tegenstander te maken. Maar net als die voor zijn eigen zestien kampeert, heb je een hoge balcirculatie nodig. Je komt tegen ploegen die weten: hoe meer we inzakken, hoe meer ruimte we aanvallend krijgen als we eruit komen. Maar in die val lopen we nog zelden, daar hebben we te veel ervaring voor.”

Op de positie van rechtsbuiten aarzelde u voor het seizoen: Molins, Suárez, Gillet…

“Degene die die positie het best invult, is Bruno. Voor mij moet een rechtsbuiten een individuele actie hebben, een goeie voorzet. Hij moet goals maken maar ook verdedigend zijn werk doen. Een type Jovanovic aan de rechterkant, bedoel ik. Een goeie Jovanovic dan. Nu verwachten we dat van een jongen van negentien. De ene week is die top, de volgende week wat minder. Ik vind het geweldig hoe die zich ontwikkelt.”

Is Jovanovic een probleem bij Anderlecht?

“Een probleem met Milan kan er alleen zijn als we ver terugzakken, op eigen helft. Maar als we op de helft van de tegenstander spelen, is er geen speler die die positie beter kan invullen dan Milan. Ik heb er geen moeite mee als Milan zeventig minuten zijn job doet en dan moe vervangen wordt door Sasja. Beter zo dan dat hij negentig minuten loopt aan te klooien. Ik ben een heel grote fan van Milan. Van een goeie Milan.”

Bent u op dit moment tevreden over hem?

“Qua rendement zeker niet. Hij maakt hetzelfde door als Bruno: alles of niets. Maar van Bruno kun je dat gezien zijn leeftijd accepteren. Van Milan niet. Te veel wedstrijden is hij afwezig.”

Praat u veel met hem?

“Ik praat veel met spelers. Voor mij is dat normaal, veel met mijn spelers communiceren.”

Een Belgische trainer zegt: mijn deur staat altijd open.

“De drempel is altijd het kantoor van de trainer. Dat is niet zo gemakkelijk. Dat had ik zelf ook als speler. Ik hoop ook dat ze komen, maar als ze niet komen, ga ik zelf naar ze toe, of zeg ik: kom maar even mee. Vaak is dat ook maar één minuut. Je bent zo veel samen, er zijn zo veel momenten. Als je op hotel zit en koffie drinkt, of je gaat wandelen en je gaat naast iemand lopen. Soms kun je niet uitleggen waarom iemand niet speelt. Als ik Wasilewski na Milan moet uitleggen waarom hij de volgende match niet meedoet, terwijl hij in Milan misschien zijn bes-te wedstrijd heeft gespeeld, zeg ik gewoon: ‘Wasyl, ik ga Bram en Kouyaté opstellen, ook al kan ik niets slechts over jou zeggen.’ Dat zijn de moeilijkste beslissingen. Al wat die jongens die ernaast vallen, hebben meegemaakt, heb ik zelf meegemaakt. Niemand hoeft me uit te leggen wat dat is, op de bank zitten.”

Is dat een voordeel, dat u dat hebt meegemaakt?

“Nu wel, maar als speler niet. Ik was 36 en ik speelde niet bij De Graafschap, terwijl ik vond dat ik altijd moest spelen. Dus dacht ik: de trainer kent er niets van. Nu weet ik dat die man gelijk had. Maar dat besef je pas als je klaar bent met voetballen. Van Gaal riep me bij zich voor de Champions Leaguefinale. Toen mocht je nog maar zestien man hebben, en er moest eentje naar de tribune. Ik kom op zijn kamer en zeg: ‘Trainer, ik weet het: ik moet naar de tribune. Dat hoef je mij niet uit te leggen.’ Dan pakt die me vast: ‘Fantastische gozer ben jij toch.’ Wat had ik anders moeten doen? Als ik mijn beslissing genomen heb, verander ik die toch niet? Stel dat ik Wasyl roep en die maakt zich boos, ga ik hem toch niet ineens toch in het team droppen?”

Hebt u hier ook al iets geleerd?

“Dat veel ploegen teruggetrokken gaan spelen en op een of andere manier hopen dat ze er daardoor overheen kunnen denderen, over Anderlecht, op het moment dat het kan. Dat had ik niet verwacht. Ik had verwacht dat het veel opener was. Niet dat iedereen in Nederland 4-3-3 speelt, maar iedereen speelt er wel om te winnen. Hier wordt er veel gespeeld om niet te verliezen.”

Wordt in België in het algemeen nog verdedigend gespeeld, zoals het cliché wil?

“In de competitie wel. Als ik naar de nationale ploeg kijk, zie ik dat het heel open is. Maar je moet ook kijken wat voor spelers je op dat niveau lopen hebt.”

Zitten we dicht bij de kwaliteit van Oranje?

“Absoluut. Ik krijg het bijna niet door mijn strot, maar op dit moment kan ik meer genieten van België dan van het Nederlands elftal. Omdat ze vroeg druk zetten, ze spelen heel hoog, ze gebruiken de aanvallend ingestelde spelers veel meer. Dat is ooit wel anders geweest.”

DOOR JACQUES SYS, BRUNO GOVERS EN GEERT FOUTRÉ – BEELDEN: IMAGEGLOBE

“Ik krijg het bijna niet door mijn strot, maar op dit moment kan ik meer genieten van België dan van het Nederlands elftal.”

“Ik ben een fan

van Jovanovic. Van een goeie Jovanovic.”

“Ik praat veel met spelers. Voor mij is dat normaal.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content