De stem van de Bosuil

© BELGA

In 1974 moest Daniel Vuylsteke (82) ‘voor één keer invallen’ als stadionspeaker, 43 jaar erna zit hij nog altijd in de microcabine van de Bosuil. Een monoloog die begint op 1 september van dit jaar, toen zijn zoon Luc werd neergeschoten.

Daniel Vuylsteke: ‘We waren eventjes naar de zee gereden, waar we hoorden dat onze Luc betrokken was in een ‘ongeval’ en in ’t Stuivenberg was opgenomen. Pas later vertelde onze dochter dat het veel erger was: in zijn camionet doodgeschoten door een ex-werknemer… (stilte) Ik heb in die 43 jaar heel weinig wedstrijden gemist, maar het weekend erna kon ik écht niet naar de Bosuil.

Er loopt hier geen enkele zweetdief rond. Dat zou bij László Bölöni niet pakken, denk ik.’ – Daniel Vuylsteke

‘Op mijn telefoon heb ik toen wel beelden gezien van het eerbetoon aan Luc en een supporter, Geert Van Hoof, die verongelukt was. Eerst een moment van stilte, daarna een beklijvende versie van You’ll never walk alone. Al die ruwe gasten die zo ingetogen meezongen… Ik loop zelden met mijn gevoelens te koop, maar die beelden hebben mij toch enorm geraakt. Toen ik een paar weken erna in het stadion kwam, werd ik door heel wat supporters aangesproken. ‘Dat je zoiets op jouw leeftijd nog moet meemaken…’ Een magere troost, maar de spontane steun en het medeleven deed me wel goed.’

West-Vlaming

‘Ik ben in 1960 in Antwerpen beland door de Congocrisis, toen mijn plaats in het college van Tielt door een ex-koloniaal werd ingenomen en ik aan de slag kon in het Sint-Jan Berchmanscollege. Omdat de verplaatsing naar Tielt vrij duur en tijdrovend was, bleef ik in het weekend geregeld in Antwerpen. Ik heb hier in De Visputten in Hoboken nog een wedstrijd van mijn clubje, FC Tielt, gezien. Een van de zeldzame seizoenen waarin Tielt, waar mijn vader nog in het eerste elftal had gespeeld, het in bevordering kon waarmaken.

‘Ik was een liefhebber, dus was het bijna vanzelfsprekend dat ik ook in Antwerpen naar het voetbal ging kijken. Een perfecte manier om sneller te integreren, wat als West-Vlaming niet gemakkelijk was. Een totaal andere mentaliteit. Toen ik hier les begon te geven, waren we met vijf jongens van over ’t water, ik ben die enige die het heeft volgehouden.

‘Ik heb wedstrijden bij de drie grootste Antwerpse clubs gezien, onder anderen een merkwaardige Berchem-Anderlecht met slechts een handvol politieagenten in het stadion, toen er plots een supporter over de omheining wipte en de klakke van een van die agenten pakte. Ik heb Jan Verheyen zien spelen op ’t Kiel, maar op de een of andere manier voelde ik me daar minder thuis dan op de Bosuil. Op school in Merksem geraakte ik bevriend met enkele Antwerpsupporters. Zij hebben mij gecoacht (lacht), ook al ging ik toen nog niet naar elke thuiswedstrijd.

‘Net zoals ik door de Congocrisis in Antwerpen belandde, was de oliecrisis er verantwoordelijk voor dat ik in 1974 stadionspeaker werd. Ik gaf toen ook nog les in het CMO (Centra voor Middenstandsopleiding, nvdr), waar een collega de vaste stadionomroeper van Antwerp was. Door de oliecrisis werd een aantal autoloze zondagen georganiseerd, waardoor wedstrijden naar de zaterdagavond werden verplaatst. Mijn collega, die les gaf aan de kappers en zich al had geëngageerd voor een of andere show, vroeg ik of hem ‘voor één keer’ wilde vervangen. 43 jaar later zit ik er nog altijd… (lacht)

De stem van de Bosuil
© BELGAIMAGE

‘De omroeper zat destijds nog tegen de zijlijn, pas jaren erna ben ik naar de tribune verhuisd. Ik denk niet dat ik in al die tijd tien wedstrijden heb gemist en dan nog alleen omdat ik als reserveofficier op cursus moest. Af en toe liep ik er enkele oude bekenden tegen het lijf. Zoals Paul Bistiaux, de opvolger van Wouters als secretaris, aan wie ik nog les had gegeven in ’t college.

‘Met Eddy Wauters, de latere voorzitter, heb ik nog in ’t leger gezeten. Hij speelde toen nog in de eerste ploeg van Antwerp én in de militaire ploeg, zodat we geregeld een wachtdienst van hem moesten overnemen.’

Nooit treiterig

‘In het stadion kunnen aankondigen dat iemand vader is geworden, zijn de aangenaamste mededelingen. Anderzijds krijgen we soms ook te horen dat een familielid van een supporter is overleden, al zeggen we dat natuurlijk nooit met zo veel woorden en vragen we of hij even in onze cabine wil langskomen of contact wil opnemen met thuis.

‘Ik probeer altijd zo neutraal mogelijk te zijn, ook als Antwerp scoort. Je kan het wel horen aan de intonatie van mijn stem, maar ik zal niet loeien zoals sommige andere speakers. Ik ben blij en dat hoor je ook, maar het is nooit treiterig ten opzichte van de tegenstanders of de scheidsrechter. Daar moet je mee opletten, vind ik, al ben ik vorig jaar tijdens de wedstrijd tegen Roeselare na een owngoal van Carlo Damman even uit mijn rol gevallen. ‘2-0, van harte bedankt Roeselare’. Het floepte eruit zonder dat ik het besefte. Dat vond ik erover.

Die namen, hé… Zotsara Randriambololona, begin er maar aan.’ – Daniel Vuylsteke

‘Als supporters verbaal over de schreef gaan, dan grijp ik op eigen initiatief in. Gezangen zoals ‘je moeder is een hoer’ horen niet thuis in een voetbalstadion, al was ik dit seizoen serieus onder de indruk van de eigen fans, die zelfs bij een 1-5-achterstand tegen Genk de spelers bleven aanmoedigen. Het klinkt misschien vreemd, maar van alle wedstrijden die ik al heb meegemaakt, is dat diegene die mij het meest heeft ontroerd. Ik weet hoe kritisch ze kunnen zijn, maar toen bleven ze gewoon zingen. De eerste helft was slecht, maar de dertien jaar ervoor – of, zoals ze hier zeggen: twaalf plus één – nóg slechter.

‘Het werd nog 2-5 en 3-5 en mocht Joeri Dequevy die kans binnengetrapt hebben, dan werd het volgens mij nog 5-5 ook. Een mirakel zoals tegen Vitosja Sofia. (lacht) Na de match sprak ik nog even met Imke Courtois, die zei dat ze zo’n sfeer nog nooit had meegemaakt. De ploeg voetbalt bij momenten misschien iets te potig, maar dat zal met László Bölöni te maken hebben. Chapeau voor de manier waarop hij hier in korte tijd iets neergezet heeft. Er loopt geen enkele zweetdief rond. Dat zou bij hem niet pakken, denk ik.’

Geen bier in de cabine

‘Die namen, hé… Zotsara Randriambololona, begin er maar aan. (lacht) Of, bij Sporting Charleroi: Marco Ilaimaharitra. Dat moet ik voor de match toch een keer of vier luidop lezen. Op het internet zie ik geregeld grapjes passeren: ‘Amai, die speaker…’

‘Zeker dit seizoen was het door de verbouwingswerken niet gemakkelijk. Op een bepaald moment zaten we naast het doel, in een tentje, zodat het niet vanzelfsprekend was om van op 100 meter een rugnummer correct te lezen. Vroeger zaten we hoog in de tribune, tijdens de wedstrijd luisterden we naar de radio om in de rust de standen van de andere matchen te kunnen meegeven. Ik herinner me nog dat er voortdurend naar een wedstrijd van Cercle Brugge werd overgeschakeld en toen de bezoekers bij ons scoorden, zei ik: ‘Doelpunt Cercle Brugge.’ Hilariteit alom, want wij speelden tegen Harelbeke. (lacht) En natuurlijk zijn er dan altijd een paar supporters die een gebaar maken dat ik gedronken heb. Voor alle duidelijkheid: er wordt in de microcabine nooit bier gedronken.

‘Ik heb er eventjes voor gevreesd dat we dezelfde weg als Beerschot – een faillissement – zouden opgaan. Stel je voor: stamnummer 1 dat zou verdwijnen. Dat zou heel jammer geweest zijn, maar uiteindelijk is het maar voetbal. Er zijn andere, veel belangrijkere, zaken in de wereld. Ik heb liever dat Antwerp wint, maar in mijn geval blijft het een ontspanning. Bij verlies loop ik geen hele week ongelukkig rond. En de vetes in het Antwerpse voetbal zijn aan mij, een nuchtere West-Vlaming, voorbijgegaan. Je zal mij nooit een slecht woord over Beerschot horen zeggen, de club had alleen pech dat ze op bepaalde momenten in verkeerde handen is gevallen.’

Op Wem-be-ley…

‘Een van de eerste wedstrijden die ik me nog herinner – ik deed de micro nog niet -, is die tegen Sint-Truiden, dat midden de jaren zestig door Raymond Goethals werd getraind. Memorabel! Sint-Truiden stond aan de leiding, maar werd hier met 2-0 – goals van Flor Bohez en Urbain Segers – naar huis gestuurd.

‘De match tegen Vitosja Sofia was… apart. Een van de grootste voetbalmirakels in de geschiedenis van het voetbal. 1-3 in de 87e minuut, zeven minuten later stond het 4-3… Ik heb toen spelers op hun knieën en wenend van het veld zien kruipen. Ik kwam buiten het stadion nog mensen tegen die het jammer vonden dat ‘ze opnieuw hadden verloren’… Te vroeg vertrokken. (lacht)

‘Ook de kwalificatie voor Wem-be-ley, 3-1 tegen Spartak Moskou, was een beruchte wedstrijd. Totale euforie. Ik ben in de namiddag met het vliegtuig naar Londen vertrokken en had een zitje in de buurt van de royal box, tot ze mij kort voor de wedstrijd vroegen of ik samen met een Engelsman en een Italiaan in de radiocabine wilde zitten. Op Wembley! Een uniek moment. Alleen: de volgende morgen moest ik al om acht uur lesgeven op school.

‘Ik heb hier veel mensen leren kennen, medewerkers die zich jaren belangeloos voor de club hebben ingezet. Antwerp draaide op vrijwilligers die nooit een vergoeding hebben gekregen. Dat hoefde ook niet, want ik heb het nooit als werken beschouwd. Ik moest mij alleen vrijmaken. En: zonder dat microwerk was ik wellicht toch gaan kijken. Hoe lang nog? Eerlijk? Ik denk niet dat ik het nog lang zal doen. Aan alles komt een einde.’

De stem van de Bosuil
© BELGA

Iconen van de club

Het contact met spelers en trainers was vaak vluchtig, maar toch hebben enkelen een onuitwisbare indruk op Daniel Vuylsteke gelaten. ‘László Fazekas vind ik nog altijd de allergrootste die hier heeft gevoetbald. Ik herinner me een wedstrijd tegen Club Brugge, toen hij Paul Op de Beeck tureluurs draaide. Hoe Fazekas bij momenten over het veld dartelde en de ploeg kon begeesteren, dat was uniek. Als trainer niet geslaagd, maar net als Vic Mees een aangename mens om mee te praten.

‘Ik heb Vic, een van de beste voetballers van het land, nog zien spelen, maar leerde hem vooral na zijn carrière kennen. Als mens schatte ik hem nóg hoger in. Veel gezond verstand, een verstandige man. In al die jaren heb ik hier toch enkele iconen zien passeren. Hans-Peter Lehnhoff, een fantastische man, of Karl Kodat, die op het veld een enorme drive had maar zich toch eens durfde te misdragen. En natuurlijk Cisse Severeyns, een echte pallieter, Franske van Rooij, Ratko Svilar en Patje Goots. Voor zulke mensen mogen ze een standbeeld zetten.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content