Tijdens het voorbije EK was ‘Andrea Pirlo’ de vaakst gezochte naam op Google. Terwijl men hem afgeschreven achtte, liet hij het voetbal van de allergrootsten bewonderen: glashelder, fluweelzacht, aristocratisch. Zoals hijzelf? Dat is de hamvraag.

Er was eens… een ándere Andrea Pirlo. Het is een bewering van Aimo Diana, ooit de onafscheidelijke boezemvriend van de middenvelder van Juventus. Het waren buurjongens in de jaren tachtig en ze speelden samen voetbal. “Na school gingen we naar Andrea thuis”, vertelt Diana in Bar San Carlo terwijl hij in een broodje bijt. “Zijn vader bracht ons dan naar de training en mijn moeder kwam ons ophalen.”

Ze doorliepen de jeugdreeksen van Flero, nadien van Voluntas en van Brescia, vooraleer hun wegen scheidden: richting absolute top voor Pirlo, naar een respectabele carrière bij Sampdoria, Palermo en Torino wat Diana betreft. Maar de tijd die ze samen doorbrachten was ruim voldoende voor Diana om de jonge Pirlo stiekem saffies te zien roken, of zonder helm op een brommer te zien rondtoeren in de hoop nu en dan een knappe griet te versieren, wat hem soms lukte ook. “Ja, Andrea heeft indertijd wel wat stoten uitgehaald”, verzekert Diana, die zelf op zijn 34e nog een laatste contract heeft getekend bij derdeklasser Lumezzane. Waarna hij het laatste stukje brood doorslikt, zijn abrikozensapje uitdrinkt en terug naar zijn 4×4 stapt die hij voor het café had geparkeerd.

Zigeuner of brave burger

Die andere Andrea Pirlo, de Andrea Pirlo die minder perfect is dan hij lijkt, die zich niet laat reduceren tot het vriendelijke gezicht omlijst met lange haren, dat nu al bijna twintig jaar op de voetbalvelden te zien is: naar díé Andrea Pirlo is ook de Italiaanse pers lange tijd op zoek geweest. Twintig jaar om archieven uit te pluizen, onder deurmatten te gluren, vuilnisbakken te doorzoeken of maîtresses op te sporen. En dat allemaal met welk resultaat? Een flauw gerucht – dat even snel weer verdween als het was opgedoken – dat de voetballer een… zigeuner zou zijn. Een gipsy, zoals jazzmuzikant Django Reinhardt.

“Ik weet niet waar dat verhaal vandaan komt, maar het is complete nonsens”, zegt Roberto Baronio, oud-speler van Lazio en eveneens een jeugdvriend van Pirlo. “De mensen komen altijd met van alles aandraven over Andrea, alsof er iets onthuld moet worden. Maar er valt gewoon niks te onthullen.”

En dus kan men het beter bij de waarheid houden, ook al is die misschien ontgoochelend ‘normaal’. Andrea Pirlo is in de eerste plaats een brave burger. Een recente fotoshoot in ‘burgerkledij’ bewijst het. Mocassins met kwastjes, katoenen broek, ruitjeshemd, tweedjasje en de blik van een standbeeld, zo poseert de speler voor de lens, een glas rode wijn in de hand. Achter hem het platteland van Lombardije. De foto’s verschenen in Spirito di Vino, een Italiaanse tijdschrift over wijn, naar aanleiding van een reportage over het landbouwbedrijf dat hij in 2007 samen met zijn vader en zijn broer heeft opgericht op hun landerijen in Flero, dicht bij Brescia. Daar waar Andrea Pirlo ooit de herfst doorbracht tijdens de druivenpluk. Daar waar hij nu wijn produceert “volgens de principes van de biologische landbouw”, zoals zijn schoonzus Claudia preciseert. Ze benadrukt dat de familie veel belang hecht “aan het milieu en aan duurzame ontwikkeling”.

De wijngaarden strekken zich uit over enkele hectaren. Aan de voet van het domein ligt het gehucht Coler, een deel van Flero. Enkele boerderijtjes schurken er tegen elkaar aan langs de provincieweg. Je zou de ogen kunnen sluiten en je inbeelden tientallen jaren terug te gaan in de tijd – het fluiten van de vogels, de geur van de velden, de rust.

Discrete persoonlijkheid

Er bestaat een theorie die stelt dat je om het spel en het karakter van een voetballer te begrijpen naar de plek moet gaan kijken waar hij is opgegroeid. De bidonville van Carlos Tévez, de boksclub van Wayne Rooney of de trappenhal vol kwajongens van AntonioCassano zouden een verklaring vormen voor hun doelgerichte dribbels en hun woede-uitbarstingen. In het geval van Andrea Pirlo, een voetballer die zijn passes in pasteltinten schildert en eruitziet alsof hij liever naar huis zou gaan dan op een tegenstander te slaan, klopt dat eveneens. Maar dan omgekeerd. In tegenstelling tot Tévez, Rooney of Cassano is Pirlo geboren op een plek van peis en vree. Een klokkentoren, een marktpleintje, eenvoudige huisjes, oude boerderijtjes en wat fabrieken: Flero, het dorp van Pirlo, lijkt in alles op een van die honderden nauwelijks van elkaar te onderscheiden dorpjes in de Povallei, die het hart vormen van het Italiaanse kapitalisme, voortspruitend uit de landbouw. LuigiPirlo, de vader van Andrea, is zelf een zoon van boeren en werd een succesvol ondernemer. Voor een milieubewuste centrum-links partij zetelt hij in de gemeenteraad. Luigi heeft een half dozijn firma’s, waarvan het vlaggenschip Elg Steel in metaalindustrie gespecialiseerd is. De zaken gaan goed, in 2010 bedroeg de omzet 63 miljoen euro.

Andrea Pirlo houdt een oogje op die familiebusiness. Op 25 mei 2007, minder dan 48 uur nadat hij met AC Milan de Champions League had gewonnen tegen Liverpool, was hij niet met zijn ploegmaats aan het vieren, maar zat hij in een net pak in een kantoor te Brescia om er enkele officiële documenten te ondertekenen.

Wie hem daar een vraag over wil stellen, vangt gegarandeerd bot: Pirlo praat niet over persoonlijke zaken. Ook eens rondhoren in Flero is vergeefse moeite: bij het horen van de naam Pirlo houden de dorpelingen de lippen nog stijver op elkaar. Aimo Diana wil wel een tip van de sluier oplichten en geeft aan dat Flero echt wel invloed heeft gehad op de ‘discrete’ persoonlijkheid van de stervoetballer: “De mensen staan hier op om zes uur, gaan naar het werk, lunchen stipt om twaalf uur en keren na het werk in alle bescheidenheid naar huis terug. Andrea is ook zo: hij is erg terughoudend, behalve tegenover zijn vrienden.” Kacha Kaladze, negen (!) jaar zijn ploegmaat bij Milan, hangt hetzelfde beeld op: “Eigenlijk hebben we nooit echt met elkaar gepraat.”

Baasje dat de hond uitlaat

Op zich niet zo verwonderlijk, want “Pirlo spreekt met zijn voeten”, zegt Marcello Lippi, bondscoach op het WK 2006. En wat zijn voeten zeggen, is in overeenstemming met zijn familie en zijn streek: rijkelijk maar nooit pronkerig. “Het opvallende bij Andrea is dat hij het nooit ingewikkeld maakt. Weinig dribbels, weinig opsmuk. Geen enkele van zijn bewegingen is op zich echt moeilijk, maar hij voert ze wel perfect uit. Zijn schoten zijn keihard, niet omdat hij zo hard op de bal trapt maar wel zo precies. Je hoort dat aan het geluid. Wanneer je op het veld staat en Pirlo trapt tegen de bal, dan maakt dat een ander geluid dan bij andere spelers, zuiverder”, legt Franco Colomba uit, die hem coachte bij Reggiana.

Alle trainers die hem ooit bij zich gehad hebben, zijn het erover eens: Pirlo, dat is de klare lijn. En de scherpe blik. Onlangs vergeleek de Argentijnse schrijver Hernán Casciari het spel van Lionel Messi met dat van een hond: altijd naar voren kijken, in de richting van het doel, zonder rekening te houden met hindernissen. Welnu, als Messi speelt als een hond, dan Pirlo als het baasje dat de hond uitlaat. Eén ruk aan de leiband en Pirlo laat de ketting los. “Wanneer je met Pirlo samenspeelt, dan weet je dat hij je zal zien als je een teken geeft”, zegt Gigi Simoni, zijn trainer bij Inter. Roberto Baggio kan erover meespreken. Op 1 april 2001, in de 86e minuut van Juventus-Brescia, maakte de winnaar van de Gouden Bal 1993 een van de mooiste goals uit zijn loopbaan na een geniale ingeving van zijn twaalf jaar jongere ploeggenoot. Met het doorzicht en de precisie van een quarterback gaf Pirlo acht spelers van Juventus het nakijken – en niet de minsten: Ferrara, Pessotto, Conte, Tacchinardi, Zambrotta… “Op heel het veld had niemand die diepe bal zien aankomen, behalve Pirlo en Baggio”, vertelt Antonio Filippini, hun ploegmaat bij Brescia. “Het is het soort actie waarbij je je een toeschouwer voelt en het verschil merkt tussen een gewone speler als ik en grote kampioenen als zij.” Op tv zit je stomverbaasd naar zo’n pass van Pirlo te kijken, omdat je de bal wel ziet vertrekken maar de bestemming nog buiten het beeld valt. Zij die erbij zijn – spelers, coaches, toeschouwers – vragen zich af: heeft hij werkelijk gezien wat anderen nog niet eens konden vermoeden? Edy Reja, trainer van Brescia in het seizoen 1996/97 stelt het zo: “Het meest indrukwekkend waren die momenten waarop Andrea Pirlo naar zijn schoenen liep te kijken, het hoofd omlaag, en dan – plots – een ploegmaat vond die zelfs ik aan de rand van het veld met al mijn ervaring als speler en trainer nog niet had opgemerkt.” Mircea Lucescu, die Pirlo liet debuteren bij Brescia in 1995, plaatst het orgelpunt: “Zulke dingen zie je direct. Vanaf mijn eerste training met hem, toen hij amper vijftien was, vertelde ik aan ieder die het wou horen dat ik de beste speler in Europa van zijn generatie in mijn ploeg had.”

De Panenka

Niet slecht. Alleen is Lucescu met die uitspraak dan al ruimschoots te laat. Pirlo wist immers zelf al heel lang dat hij een buitengewone gave had. Dat wordt bevestigd door Gino Corioni in een restaurant langs de weg van Brescia naar Milaan, genaamd L’Aquila d’Oro (De Gouden Adelaar). Sinds Corioni twintig jaar geleden de club overnam, organiseert hij voor zijn spelersgroep geregeld een etentje in L’Aquila d’Oro. Gheorghe Hagi, Luca Toni, Pep Guardiola… ze stapten er allemaal over de drempel. Roberto Baggio ook, maar iets vaker dan de anderen. Toen hij in het begin van de eeuw de kleuren van Brescia verdedigde, zakte hij er graag door, de fles grappa in de hand, liedjes zingend op de binnenkoer. Corioni zelf doet het piano piano met de grappa, één glaasje na de maaltijd volstaat. Hij heeft in zijn leven al veel meegemaakt, de val van zijn ‘vriend’ Silvio Berlusconi bijvoorbeeld: “Ik heb hem altijd gezegd dat hij beter van de wijven af zou blijven.” Corioni haalt een herinnering aan Andrea Pirlo op. Zijn eerste ontmoeting met hem, in 1992. Corioni was toen al ‘stokoud’, Pirlo een ukkie. “Op een dag belde Roberto Clerici mij, een jeugdtrainer van Voluntas, een van onze satellietclubs. ‘Ik heb hier een heel straf manneke’, zei hij. ‘Je moet hem echt eens zien.’ In het begin moest ik er niet van weten, dat soort telefoontjes kreeg ik elke dag… Maar hij drong zo aan dat ik na een jaar ( sic) toch maar eens ja gezegd heb. En dan zat ik aan mijn bureau tegenover dat gastje en zijn pa. Ik zeg tegen dat gastje: ‘Waarom zou ik jou nemen en niet die anderen?’ Antwoordt hij: ‘Omdat ik de beste van de wereld ben.’ Ik kijk zijn pa aan om te zien of hij dat nu meende. Hij meende het…”

Twintig jaar later is vader Pirlo dat nog altijd niet vergeten. “Ik was een beetje verrast door de manier waarop Andrea het zei,” vertelt Luigi, “maar niet door de inhoud. Iets daarvoor was hij in Denemarken een toernooi gaan spelen voor de beste jongeren van dat moment. Hij won de beker, maar toonde weinig emotie. Voor hem was dat maar normaal.”

Zoals alle hoogbegaafden heeft Pirlo moeten leren om zijn talent in toom te houden. Gianluca Pagliuca, ex-doelman van Inter en de nationale ploeg, herinnert zich glimlachend een anekdote uit een vriendschappelijke wedstrijd Inter-Brescia in de jaren negentig. Pagliuca was dan al in de dertig, Pirlo amper zestien. “Na de wedstrijd werden er nog strafschoppen genomen. Flikt hij me daar een panenka! Ik heb de bal recht in zijn gezicht gegooid om hem duidelijk te maken dat je zoiets niet doet als je nog niks bewezen hebt.”

Twintig meter lager

Het gekke is uiteindelijk dat Andrea Pirlo pas op zijn 23e echt doorbreekt, bij AC Milan. Daarvoor moest de spelmaker, die eerst kort achter de spitsen opereerde, wat achteruit geschoven worden. Dat is niet de verdienste van Carlo Ancelotti, de toenmalige coach van Milan, zoals vaak wordt beweerd. Wel die van Carlo Mazzone, in het jaar 2001. Tot dan leek het lot van Pirlo dat van de vele abatini die door het Italiaanse voetbal zijn opgevreten. Abatini, koorknapen, zo worden in de lokale pers spottend de elegante voetballers genoemd die fysiek te zwak en vooral te welopgevoed zijn om in het grote boze calcio te overleven.

In 2001, wanneer Mazzone hem bij Brescia onder zijn hoede krijgt, is Pirlo goed op weg om de meest elegante zwerver van het Italiaanse voetbal te worden. Drie jaar eerder werd hij door Inter weggekocht bij Brescia, voor 12 miljard lire. Maar de getalenteerde jongen kan zich bij de club van Massimo Moratti niet doorzetten, wordt eerst uitgeleend aan het bescheiden Reggina en dan weer afgestaan aan Brescia. Pirlo is op dat ogenblik het type dat op het perron met stuurse blik de treinen aanstaart die één na één passeren. De trein van Inter, met Ronaldo aan boord. De trein van de nationale ploeg ook. Terwijl zijn vroegere makkers bij de beloften, Gianluigi Buffon en Gennaro Gattuso, in 2002 naar het WK vertrekken, is Pirlo alleen maar recordhouder selecties bij de U21. Mazzone herinnert zich een jongeman “helemaal in zichzelf gekeerd, heel ernstig, nauwgezet, bijna té goed opgevoed”. Op een dag neemt Mazzone Pirlo apart en onthult hem zijn plan: twintig meter lager gaan spelen. “Ik deed dat om twee redenen”, legt hij uit. “Ten eerste had ik voor de offensieve positie al Roberto Baggio. Ten tweede wou ik altijd al graag een technische speler vóór de defensie, iemand die de ruimte en de gaatjes weet te vinden.” Pirlo kan zijn oren niet geloven: “Maar mijnheer, dan ga ik bijna niet meer scoren…” Mazzone somt hem echter de voordelen van die nieuwe positie op: “Ik vertelde hem dat hij op die manier de belangrijkste speler van de ploeg zou worden, offensief en defensief, dat hij meer dan wie ook aan de bal zou komen. Ik zei dat hij de bal niet uit de voeten van de tegenstander moest gaan tackelen, maar dat hij zich gewoon slim moest opstellen om de andere ploeg te hinderen. En aanvallend zou hij meer tijd krijgen om de acties te dirigeren.”

De volgzame Pirlo accepteert, speelt een geweldig seizoen en weet alle waarnemers te overtuigen. Alle, behalve die van Inter, nochtans de club van zijn hart. Inter ruilt hem zelfs met Milan voor de obscure Argentijn Andrés Guglielminpietro, bijgenaamd Guly. Op Milanello weet Pirlo Ancelotti ervan te overtuigen om hem op dezelfde positie als bij Brescia uit te spelen. De rest is geschiedenis: zonder mondiger te zijn dan voorheen wordt de middenvelder toch een echte voortrekker, door Lippi omschreven als ‘de zwijgzame leider van het Italiaanse voetbal’.

Pirlo houdt van uitdagingen en pakt de ene prijs na de andere: Champions League, scudetto, wereldbeker… En hij slaagt erin, zoals zijn generatiegenoot Juan Román Riquelme het omschrijft, om in eender welke match de 22 man die op het veld staan, op zijn ritme te doen voetballen.

Heilige Andrea van Brescia

Het tweede scharniermoment in de carrière van Andrea Pirlo dateert van de zomer van 2011, toen hij einde contract was bij Milan. Na enkele seizoenen die maar zozo waren, werd de spelmaker beleefd verzocht om op te krassen. De nieuwe coach Massimiliano Allegri, die Ancelotti was opgevolgd, had het niet zo op Pirlo begrepen en maakte hem duidelijk dat hij niet tot zijn ‘ideale middenveld’ behoorde. Toen Pirlo opwierp dat de coach hem nog niet had zien spelen, antwoordde Allegri: “Ik zie je al vijftien jaar spelen. Ik heb liever wat atletischer voetballers.”

En zo verkaste Pirlo naar Juventus. Gratis. Ondanks zijn 32 lentes toonde hij daar weer een niveau dat hij allang niet meer had gehaald en op een schoteltje bood hij de titel aan zijn nieuwe club aan. Eén uitspraak van Gigi Buffon zegt meer dan duizend woorden: “Toen ik Andrea zag spelen bij Juve, dacht ik: God bestaat.”

God, dat was hij ook voor de Italiaanse tifosi deze zomer. Na de kwartfinale met de fameuze panenka tegen Joe Hart – omdat hij de Engelse keeper “wat te zeker van zichzelf” vond, gaf hij nadien toe – trokken in Italië her en der processies door de straten om Pirlo dank te betuigen. Verkleed als franciscaanse monniken droegen ze vaandels waarop Pirlo werd afgebeeld als katholieke heilige, met een lepel in plaats van een staf (in het Italiaans heet een panenka cucchiaio, lepel) en het opschrift ‘ Sant’Andrea da Brescia, segna per noi‘, heilige Andrea van Brescia, scoor voor ons.

Een voetballer getransformeerd tot Verlosser: nóg een andere Pirlo? Met wat baardgroei op zijn 33e, de Christusleeftijd, zou men het haast geloven. Helaas, de werkelijkheid is minder fantasierijk: geen baard deze zomer, wel een vakantie op Ibiza. En zijn warrige haardos, die heeft hij volgens Roberto Clerici, zijn jeugdtrainer, ook al niet laten groeien om op Jezus te gelijken. Wel om… zijn flaporen te verbergen. Amen.

Bekijk de assist van Andrea Pirlo op Roberto Baggio (Juventus-Brescia 2001) op www.sportmagazine.be

DOOR LUCAS DUVERNET-COPPOLA & STÉPHANE RÉGY IN BRESCIA BEELDEN: IMAGEGLOBE

“Wanneer Pirlo tegen de bal trapt, dan maakt dat een ander geluid dan bij andere spelers, zuiverder.” Franco Colomba, coach van Reggiana

“De mensen komen altijd met van alles aandraven over Andrea, alsof er iets onthuld moet worden. Maar er valt gewoon niks te onthullen.” Roberto Baronio, jeugdvriend

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content