Trainer Paul Ponnet leidde Bart Wellens in 2003 en 2004 naar twee wereldtitels in de cyclocross. Hij analyseert de prestaties van zijn voormalige pupil en de andere toppers van het veld en komt tot verrassende inzichten.

Meten, plannen, periodiseren, indivi-duele begeleiding, de trainbaarheid van het lichaam. Paul Ponnet, doctor in de bewegingswetenschappen en zaakvoerder van zijn eigen sportconsultancybedrijf, staat voor de weten-schappelijke aanpak van de topsporter. Toen Ponnet in 2001 Bart Wellens onder zijn hoede nam, was hij zowat de eerste echte physical coach in het conservatieve veldritmilieu. De samenwerking leverde schitterende resultaten op, met als hoogtepunt het seizoen 2003/04, toen Wellens 21 crossen won, Belgisch kampioen en wereldkampioen werd en de eindstand in de Superprestige en de Trofee Gazet van Antwerpen aanvoerde. Daarna liep alles mis. Tijdens de winter van 2004/05 verzeilde Bart Wellens in een depressie, Ponnet kreeg de bons. In oktober 2005 voorspelde Ponnet in Sport/Wielermagazine het volgende: “Ik verwacht dat hij nog flitsen zal geven, want hij heeft natuurlijk talent. Waar ik echter voor vrees, is dat het voor hem heel moeilijk zal worden om te pieken naar de momenten waarop het moet. (…) Je moet afwachten of hij verder regelmaat in zijn prestaties krijgt.”

Profetische woorden, zo blijkt drie jaar later. Want al gaf Bart Wellens de afgelopen winters regelmatig blijk van grote klasse, even vaak waren er wedstrijden waar het voor geen meter liep. Ook dit seizoen lijkt Wellens maar weinig grip te krijgen op zijn grillige vormcurve: achtste in Erpe-Mere, tweede in Neerpelt, vijfde in Zonhoven, zesde in Ruddervoorde, tweede in Lebbeke, negende in Kalmthout, vijfde in Tabor, vijfde op de Koppenberg. Tijd om eens te gaan aankloppen bij zijn vroegere begeleider, die overigens benadrukt dat hij niet op de hoogte is van de manier waarop Wellens momenteel werkt en daar ook geen oordeel over wil vellen. Maar bepaalde vaststellingen doen, dat kan Paul Ponnet natuurlijk wel.

Je hoort Bart Wellens regelmatig zeggen dat het niet goed ging in de wedstrijd, zonder dat hij daarvoor de reden kent. Wat denk je daarvan als trainer?

Paul Ponnet: “Een goed teken is dat niet. Je kan perfect mikken naar bepaalde wedstrijden, en vanaf een week of zes op voorhand zijn er signalen genoeg om te kunnen beslissen: zit ik in de juiste richting? Dat wil niet zeggen dat je nooit slecht kan zijn op die bepaalde wedstrijd, maar dan moet je wel een oorzaak kunnen aanduiden, bijvoorbeeld dat je vlak voordien nog een zware training hebt gedaan omdat je dat nodig achtte. Echt niet weten waarom je slecht bent, dat is niet normaal. Maar Bart is een hele spontane. Op het moment dat je over de streep rijdt, en het gaat niet goed, denk je: allez, hoe komt dat nu? Je moet jezelf wat tijd geven om de oorzaken te zoeken. Die tijd heeft Bart meestal niet voor hij moet reageren, en hij bedoelt dan waarschijnlijk heel eerlijk dat hij het nog niet weet.”

Het grote verschil tussen de Bart Wellens van vier jaar geleden en die van nu, is dat hij niet meer die allesverschroeiende versnelling kan plaatsen.

“Ik weet niet hoe hij nu traint, maar destijds was dat de strategie waar we bewust aan werkten. Als je zijn hartslagbestanden van bepaalde wedstrijden, bijvoorbeeld de Koppenberg, van vier jaar achter elkaar legde, dan zag je dat hij na verloop van tijd tot twintig procent minder energie verstookte om dezelfde snelheid te rijden. Concreet kan je dan een rappe ronde rijden aan 100 procent en een voorsprong van twintig seconden uitbouwen, vervolgens op 95 procent van je potentieel rijden zonder over je toeren te gaan en toch nog sneller rijdens dan diegenen achter je. Op dat systeem heeft ook Sven Nys blijkbaar de afgelopen jaren zijn successen gebouwd.”

Hoe komt het dat we Wellens dat niet meer zien doen?

“Eigenlijk zou je die mannen altijd met een powermeter, een SRM, moeten kunnen laten rijden en die gegevens over de jaren heen vergelijken. Dan zou je misschien zien dat Bart vier jaar geleden een koers gemiddeld aan 400 watt reed en won, dat enkele anderen nu aan 420 watt rijden en dat Bart nu allicht 405 of 410 watt trapt en slechts op een ereplaats uitkomt.”

Allemaal uitgedoofd

Bart Wellens heeft dus gelijk als hij zegt: ‘Ik ben nog nooit zo goed geweest als nu, alleen rijden de anderen rapper’?

“Dat zou perfect kunnen. Het zou mij niet verwonderen. Met Niels Albert heb ik nooit gewerkt, dus over hem kan ik moeilijk uitspraken doen, maar als je de ontwikkeling vanaf junior van Lars Boom en Zdenek Stybar ziet, weet ik zeker dat ze in hun jeugd een heel pak meer fond en tempohardheid moeten gekweekt hebben dan Bart. Toen wij in 2001 begonnen samen te werken, was Bart 23 jaar. Het enige wat hij aan duurtraining deed, was eens met zijn fiets tot aan de fietsenmaker rijden en terug, bij wijze van spreken. Maar Bart had absoluut talent: hij won als negentienjarige een wereldbekerwedstrijd.

“Niet dat Bart niet bezig was met zijn vak: hij was een hele dag bezig, maar hij trainde niet gestructureerd. Pas op, ik pleit er hier niet voor om bij de jeugd zware intervaltrainingen en dergelijke te doen. Neen, het gaat erom dat lichaam, zonder het te wurgen, stapje per stapje te laten wennen aan lang en knagend rap rijden. Bart heeft dat als jeugdrenner weinig gedaan. Sven Nys wel, willens nillens eigenlijk. Door zijn bmx-verleden was Sven bij de jeugd heel goed in technische parcoursen, maar in de koersen waar er echt moest gereden worden, lukte het voor geen meter. Ik zie hem als eerstejaars belofte nog op zeven minuten binnen komen op het WK ( Ponnet was destijds technisch directeur bij de KBWB, nvdr). Sven heeft in die tijd zeer snel mijn advies opgepikt om zijn basisuithouding te verbeteren en er heel specifieke duurtrainingen te doen. Dat werk heb je niet meteen nodig om te presteren in wedstrijden, maar vooral om snel te herstellen en om veel training aan te kunnen. Bij Sven is zijn trainbaarheid daardoor veel groter geworden. De afgelopen twee, drie jaar heeft Sven in dit domein bovendien ontzettend hard geprofiteerd van zijn mountainbiketrainingen.”

Bij Nys was het vorig jaar op het einde van het seizoen wel ineens op. De week voor het WK werd hij in Hoogerheide plots op twee minuten gereden. Hoe valt zoiets te verklaren?

“Daar heeft hij voor een deel ook de situatie tegen gehad. Als iedereen 45 crossen rijdt, zijn ze eind januari allemaal uitgedoofd en wordt de minst vermoeide wereldkampioen. Vorig jaar botste Nys echter op Boom, Fontana en Simunek, die hoogstens twintig wedstrijden hadden gereden voor het WK. Eigenlijk was het een ongelijke strijd. Dat is het grote probleem in het veldrijden: te weinig pieken naar topwedstrijden, te weinig periodisering. Moet je in oktober en november al domineren, met het gevaar dat je op de echt belangrijke wedstrijden niet meer honderd procent bent? Neen, natuurlijk. En zal dat één euro schelen op je startgeld? Neen, natuurlijk. Maar er zijn er wel veel die denken dat ze meteen top moeten zijn.”

Verwacht je dat Sven Nys opnieuw het hele seizoen domineert?

“Ik denk van niet. Het zou mij niet verwonderen, indien Sven halfweg dit seizoen opnieuw ergens een herstelperiode van een paar weken zou inlassen, en dan moet hij tegen het einde van het seizoen terug naar boven komen. Maar de tijd van dertig crossen winnen, dat is allicht voorbij. Ten eerste omdat Nys gesnoeid heeft in zijn programma, maar ook omdat Albert, Stybar en Boom nu alle drie tegelijk volwassen worden.”

Volwassen lichaam

Niels Albert lijkt helemaal te ontbolsteren nu hij voor het eerst in jaren geen ziekte of blessures kende in de zomer.

“Hij heeft op een jaar tijd een enorme sprong vooruit gemaakt. Hij stond al op een vrij hoog niveau, om dan die stap hoger te nemen, dat is niet zo simpel. Dat wil zeggen dat hij die vijf maanden buiten de crosscompetitie goed benut heeft. Tussen de lijnen door hoor ik hem nu wel zeggen: als het echte zware werk eraan komt, dan vraag ik me af of ik dat al zal aankunnen. Dat is een beetje normaal, want hij heeft nog niet de body van gasten als Simunek, Stybar of Nys. Stybar is slechts een jaar ouder dan Niels, maar hij was veel vroeger rijp. Op achttien, negentien jaar had die al een zo goed als volwassen lichaam, terwijl die body bij Niels nu pas begint te komen.”

Wat betekent dat precies, body hebben?

Body uit zich vooral in het explosieve werk, het gaat over de kwaliteit van de spieren. Bij de normale gemiddelde man duurt die natuurlijke krachtontwikkeling tot 23, 24 jaar. Op het moment dat je natuurlijke ontwikkeling naar zijn einde begint te lopen, maakt je lichaam zeer grote stappen. Het pikt dezelfde training als je de jaren voordien deed, ineens veel beter op. Niels Albert heeft de voorbije jaren eigenlijk getraind op een onvolwassen lichaam, waardoor je trainingseffect minder uitgesproken is. Waarschijnlijk is hij in de voorbije trainingsperiode ook met een iets groter verzet beginnen te rijden, begon hij wat krachttraining te doen en heeft zijn lichaam daar goed op gereageerd.

“Je hebt een aantal fasen in je leven als topsporter waar het zeer belangrijk is om de correcte dingen te doen. Tussen acht en twaalf jaar moet je technische vaardigheden bijbrengen. Iemand die dat op die leeftijd niet gedaan heeft, zal nooit dezelfde feeling ontwikkelen, hoe hard je daar ook op werkt. Zeker voor uithoudingssporten heb je dan de fase vlak na de puberteit, zo tussen de vijftien en de zeventien jaar, waar je niet te intensief mag gaan en de juiste dingen moet doen. Alles wat te maken heeft met het opdrijven van je maximaal zuurstofvermogen en van de power die je kunt genereren, moet je tussen je negentien en je tweeëntwintig jaar opbouwen. Als dat allemaal correct gebeurt, en je hebt het talent, dan stroom je gewoon door. In het andere geval ben je veel vatbaarder voor blessures en overbelasting wanneer je met echte volwassen training begint.”

Betaalt Lars Boom momenteel de prijs voor zijn zware wegseizoen?

“Moeilijk te zeggen ( dit interview werd afgenomen voor Lars Boom tweede eindigde in de Koppenbergcross, nvdr). Zoals ik Lars Boom nu zie rijden, heb ik de indruk dat ze er bewust voor gekozen hebben om zijn voorbereidingsperiode ergens half november te laten eindigen. En reken maar, dan zal hij er staan.”

Waaraan zie je dat?

“Zolang hij een strak tempo kan rijden, heeft Boom geen problemen. Maar vanaf het moment dat er interval, en vooral power-interval, moet gedaan worden, komt hij in de problemen. Ik denk dat hij daar in training tot nog toe zeer weinig aan gedaan heeft en dat hij de wedstrijden nu gebruikt als training. Volgens mij heeft hij maar één doel: het WK in Hoogerheide.”

Redelijk fragiel

Niet alleen Bart Wellens, maar ook Klaas Vantornout worstelt met een grillige vormcurve.

“Van Klaas had ik de indruk dat hij in Ruddervoorde goed op schema zat, maar daarna is hij ziek geworden. Nu, ziek worden programmeer je vaak onbewust zelf door de manier waarop je traint. Als je periodisering niet honderd procent in orde is met wat je lichaam vraagt, ga je stapje per stapje een klein beetje overbelasting creeëren. Dat voel je soms weken niet en ineens ben je ziek. Als je een hele goede zomer achter de rug hebt, is dat geen probleem en kan je binnen de week weer in vorm zijn. Maar als je basis niet goed is, duurt het een maand vooraleer je weer boven water bent.”

Vorig jaar had Vantornout hetzelfde probleem: hij won in Overijse, een week later werd hij 12de in Diegem en 17de in Baal.

“Klaas ken ik een beetje omdat hij ook in de jeugdgroepen zat die ik begeleidde. Hij is een laatbloeier, en vooral op die explosieve dingen is hij redelijk fragiel. Daardoor kost zo’n overwinning hem veel meer energie dan een diesel, die veel economischer met zijn energie omspring en die eigenlijk koers per koers kan groeien. Bart Wellens heeft dat ook een tijdje gehad, dat hij compleet leeg was na een heel goede wedstrijd.”

Wat verwacht je van Sven Vanthourenhout, die nog voor het seizoen goed en wel van start ging geveld werd door een handbreuk?

“Ik denk dat je Vanthourenhout nog een kleine twee weken moet geven, zo tegen Gavere zal hij weer in orde zijn. Eerlijk gezegd verwacht ik wel iets van hem, want hij heeft een hele goede zomer gehad. Zijn potentieel is heel groot, vooral tussen de oren. Mentaal is hij ontzettend sterk. Hij is eerder van het frêle type, heeft wat meer tijd nodig om zijn kracht volledig te ontwikkelen.”

Slimme coureur

Iemand als Erwin Vervecken zweert nog steeds elke vorm van trainingsbegeleiding af. Begrijp je dat?

Erwin Vervecken is zowel in het mountainbiken als in de cyclocross in alle categoriën Belgisch kampioen geweest en hij is drie keer wereldkampioen veldrijden: hij heeft dus talent. In de moderne cyclocross bezit Erwin echter een aantal eigenschappen niet of te weinig die zijn concurrenten wel hebben, zoals het echt explosief zijn. Hij heeft nochthans een goeie sprint, hetgeen betekent dat hij intrinsiek wel explosief is. Hoewel je dit soort eigenschappen niet gemakkelijk kan bijwerken, had wat externe hulp bij zijn trainingen hem toch completer kunnen maken. Maar Erwin is een slimme coureur. Hij kent zichzelf, hij weet dat hij met zijn lichaam geen heel jaar op topniveau kan rijden. Dus pikt hij er periodes uit en zorgt hij ervoor dat hij op de kampioenschappen goed is.”

Vervecken zegt dat hij op zijn gevoel moet kunnen rijden, hij ervaart trainingschema’s als een keurslijf.

“Een goede begeleider probeert er net achter te komen hoe de sporter dingen aanvoelt en door middel van zijn eigen kennis en ervaring te helpen om dat gevoel te vertalen naar correct trainen. Dat wil zeggen dat je goede en vooral eerlijke feedback van de sporter moet krijgen. Dat verhaaltje van ‘ik luister alleen naar mezelf’, hoor je bij sporters die er om een of andere mentale reden niet in slagen om hun twijfels en vragen met een buitenstaander te delen. Trainen op je eigen gevoel en schema’s volgen, hoeft niet per se tegenstrijdig te zijn. Het is niet aan de trainer om beide te combineren. Als een wedstrijd niet goed ging, kan die zeggen: dat en dat zou het kunnen zijn, doe dit en dat op training, en dan zou je daarna dat en dat moeten voelen, en als dat niet het geval is, dan hebben we nog die en die mogelijkheden.

“Trainer ben je trouwens niet voor je eigen succes, het gaat erom dat een atleet zijn doelstellingen zo goed mogelijk bereikt. Maar je moet hen vooral leren om hun eigen gevoelens bij inspanningen correct in te schatten. Weet je wat het verschil is tussen een bijna-topper en een echte topper? Een echte topper maakt zichzelf nooit iets wijs.” S

door loes geuens – beelden: reporters

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content