In welke mate kan data-analyse ons voetbal veranderen? En in hoeverre laat je technologie toe in de sport? Een inkijk in het voetbal van het komende decennium. ‘Zou het voetbal leuker zijn, mochten Hazard of Ronaldo alleen voorgeprogrammeerde bewegingen maken?’

Om te beginnen, deze anekdote. Een maand of twee geleden waren we in het buitenland voor een reportage. Om de tijd in de luchthaven te doden, zaten we bij een koffie wat vakliteratuur door te scannen. In dit geval The Number’s Game, van Chris Anderson en David Sally. Ondertitel van het boek: waarom alles wat je weet over voetbal verkeerd is. Het ging over data en vooral over misvattingen. Een ex-trainer van een topclub, die meereisde, keek wat meewarig. Of we daar wat dachten uit te leren? Laat het vak aan de vakmensen, niet aan wiskundigen of computernerds.

U en hij worden er dezer dagen mee overspoeld, met data. Percentages balbezit, aantal schoten op doel, aantal fouten, aantal corners, afgelegde kilometers,… Interessant, maar wat is in veel gevallen de relevantie? Ooit probeerden ze Víctor Vázquez in Brugge eens een hart onder de riem te steken door hem zijn afgelegde kilometers in een wedstrijd onder de neus te duwen. Die benaderden Champions Leagueniveau. Zijn laconieke reactie: ‘Kan zijn, maar daar lopen ze slimmer.’

Pas als je door het voor de hand liggende kijkt, worden data interessant. Is voetbal een spel van balbezit, zoals u misschien zou kunnen afleiden uit het belang dat wordt gehecht aan die percentages? Tarara! Chris Carling, een Engelse sportwetenschapper die voor Lille werkte, berekende eens hoe lang een speler in balbezit was en kwam tot deze conclusie. Gemiddeld heeft die een bal 53,4 seconden (sic) en loopt hij er 191 meter mee. Dat is ongeveer één procent van de tijd die hij op het veld doorbrengt. Als je een gemiddelde afstand van 11 kilometer per match neemt, loopt een speler dus 1,5 procent van de tijd mét de bal. Zijn gemiddelde aantal baltoetsen is 2 en de gemiddelde duur van elk balbezit is 1,1 seconde. De vraag is dus vooral: hoe slim is hij zonder bal (positiespel!) en hoe goed raakt iemand een bal om in balbezit te blijven. En zelfs dan… Een ploeg met veel balbezit, zoals Arsenal, heeft gemiddeld 175 keer per match balverlies, met pieken tot 240. Voetbal is een spel van turnovers, waarbij je gemiddeld ongeveer 200 keer per wedstrijd een nieuwe kans krijgt voor een aanval. Om u misschien helemaal depressief te maken: gemiddeld leidt dat slechts 1,3 op de 100 keer tot een goal.

Bovendien speelt toeval ook nog eens een grote rol. Gokbedrijven gooiden de voorbije jaren alle informatie en statistieken door algoritmen en computermodellen, in de hoop zo correct mogelijk resultaten te voorspellen om daarop hun quoteringen te baseren. Wel, niemand doet beter dan 80 procent. Twee op de tien uitslagen blijven verrassend! In de MLS was er onlangs een duel waarin één ploeg 25 keer op doel schoot en de ander 1 keer. U raadt het: die laatste ploeg won.

Veel clubs hebben dezer dagen contracten met bedrijven (Opta, Prozone, Amisco, Instat) die data aanleveren. Duizenden gegevens, per wedstrijd een rapport op zestig velletjes. De vraag is: wat doe je met al die informatie, hoe vertaal je die? Daarom deden de voorbije jaren analisten hun intrede. Mannen die uit de datajungle de essentie kunnen halen.

Siebe Hannosset werkte tot juni voor Club Brugge en probeerde dat zo bevattelijk mogelijk te doen. ‘Je kan daar heel ver in gaan, van balcontroles, over intercepties, tot passes in de waarheidszone van de tegenpartij. Dat waren de data die in Brugge veel werden gecommuniceerd aan de spelers. Je kan als speler de indruk hebben dat je veel duels won, maar dan kan je vervolgens ook kijken of een gewonnen duel effectief resulteert in balbezit. Op een gegeven moment keken we naar het gemiddelde aantal balcontacten van Vadis Odjidja. Dat lag te hoog en vertraagde het spel, vond de coach. We hebben dat een tijdje zitten volgen in de data en er zat wel degelijk verbetering in, hij ging sneller voetballen.’

Tijs Rokers, elke zondag te zien op de NOS, deed in Nederland hetzelfde voor FC Twente. ‘Youri Mulder (destijds assistent bij FC Twente, nvdr) stelde me eens deze vraag: aan de rust hebben we besloten om die speler te wisselen voor die. Was dat nu een goeie beslissing?’ Ik vroeg wat meer info over wat ze wilden bereiken en ging meten. Je antwoord zorgt voor interactie tussen de onzekerheid van een trainer en de feiten die data je geven. Het komt nu ook allemaal inreal time binnen. Je mag van de FIFA dan wel geen laptop op de bank hebben, een oortje mag wel. Dus kan iemand hoog in de tribune alles monitoren. Onderlinge afstanden, fysieke data. De uitdaging is: goed weten waar je op moet letten en het snel visueel maken.’

En dat plaatje verrast soms. Onderzoek van alle doelpunten in de Premier League tussen 2001 en 2011 leverde dit op:

Tien goals meer maken leverde 2,3 zeges meer op.

Tien goals minder incasseren leverde 2,16 zeges meer op.

Tien goals meer maken leverde 1,76 nederlagen minder op.

Tien goals minder incasseren leverde 2,35 nederlagen minder op.

Conclusie: je koopt beter goeie verdedigers, want minder incasseren is voor het eindresultaat beter dan meer scoren.

Rokers bevestigt: ‘In de Eredivisie werd de voorbije jaren acht keer de ploeg met het kleinste aantal tegendoelpunten kampioen en maar één keer de ploeg met het hoogste aantal gemaakte doelpunten. Aanvallers worden beter betaald dan verdedigers, terwijl verdedigen net belangrijker is dan aanvallen! Ik zou daar als clubleider mijn strategie rond bouwen. Investeer in je verdedigers, bind die lang aan je en beschouw vervolgens je aanvallende middenvelders en aanvallers als ‘handelshuis’. Als Nederlandse of Belgische club zou ik altijd meer investeren in verdedigers dan in aanvallers.’

Voor het WK had Rokers een lang gesprek met de assistent van Louis van Gaal. Die bracht nog een andere invalshoek: ‘In het voetbal, zei die, wordt vier keer zo vaak gescoord uit balverlies en de tegenaanval, als uit een normale opbouw van het eigen team. Als je dat vertaalt, is het bijna interessanter om de tegenstander in balbezit te laten en daarna de bal te veroveren om een tegenaanval op te zetten. Een heel paradoxale gedachte, maar die aanpak heeft er wel voor gezorgd dat Nederland derde werd op het WK.’

A game changer, noemt Hannosset data. Is dat zo? Gaan statistieken en een goeie analyse ons voetbal veranderen? En zo ja, hoe? Maak kennis met voetbal 2.0, tactisch, fysiek én mentaal.

TACTISCH 2.0

Hoe ver staan we met data op tactisch vlak? Niet zo ver, vreest Jan Van Haaren. Hij werkt aan de afdeling computerwetenschappen van de KU Leuven. Zijn corebusiness is datamining, analyseren van grote hoeveelheden gegevens. Tachtig procent van zijn tijd spendeert hij aan zijn doctoraat, dat niks met sport te maken heeft, de rest gaat naar zijprojecten, waar hij zijn liefde voor sport koppelt aan analyse. Zo deed hij in het voorjaar, voor de start van de play-offs, een poging om de kampioen te voorspellen. En? Hij grijnst: ‘De club die kampioen werd, had volgens ons model ook de grootste kansen om dat te worden.’

Een van de grote problemen is de beschikbaarheid van data, die niet openbaar zijn. In de NBA kunnen amateurfreaks er wél mee aan de slag en interessante bevindingen delen. Hier moet je de data kopen en dat is voor een universiteit geen prioriteit. Van Haaren: ‘Je moet dus al samenwerken met een bond die geïnteresseerd is – en zo gebeurt het in Duitsland – of met een club.’

Wat ze kunnen doen? Van Haaren: ‘De rapporten die bedrijven nu afleveren zijn veel te omvangrijk. Dertien schoten op doel waarvan vijf binnen het kader, zegt niet zo veel. Het nut van machine learning is op zoek gaan naar patronen die ons effectief iets leren. Wat is, over een lange termijn verspreid, het verschil tussen die ene wedstrijd die we wonnen en de andere die we verloren?’

Het probleem met voetbal is de complexiteit. Van Haaren: ‘Voetbal is een vloeiende sport, met veel mogelijke relaties en interacties tussen spelers die relatief vrij kunnen bewegen over het terrein. In theorie kan iedereen staan waar hij wil, al gebeurt dat niet in de praktijk. Het probleem in voetbal is ook dat er heel weinig wordt gescoord, wat het moeilijker maakt om van acties te zeggen: was die goed of was die slecht? Soms is het evident. Scoren is goed. Maar als SvenKums een pass verstuurt en Laurent Depoitre mist de kans, was de voorzet dan goed of niet?’

Volgens hem is de heilige graal in soccer analytics een universele maat ontwikkelen. Van Haaren: ‘Mijn probleem met de bestaande aanpak is dat bedrijven geen rekening houden met de tactiek van de club of de opdracht van de coach. Als die tegen zijn spelers zegt: je moet de lange bal hanteren en de speler doet dat, dan heeft hij in de ogen van de trainer goed gespeeld. Het systeem kan tegelijk zeggen: zijn lange bal kwam niet aan, we geven hem een lage score. Idealiter hangen je criteria af van ploeg tot ploeg en zelfs van trainer tot trainer.’

Aan de KUL hebben ze voor een paper anderhalf seizoen van een topclub (Club Brugge) geanalyseerd, tussen de 60 en 70 wedstrijden. Van Haaren: ‘Initieel onderzoek, en momenteel is daar nog niet echt iets uit gebleken. Tenzij dit: het belangrijkste lijkt mij focussen op héél specifieke aspecten. Specialiseren in stilstaande fases, daar het verschil proberen te maken.’

Tijs Rokers analyseerde een tijd wedstrijden in opdracht van FC Twente: hoe bouwt de volgende tegenstander zijn aanval op? Wie is betrokken? Hoe vallen de goals? ‘Als ik in een stadion zit en de thuisploeg krijgt net voor het eindsignaal een hoekschop, dan veert het hele stadion op. Ze denken dan: dit is hét moment dat wij kunnen scoren! Maar als je weet dat slechts 2,5 procent van de hoekschoppen – 1 op 40 was de statistiek in de Eredivisie vorig jaar – een doelpunt oplevert, dan is dat gevoel nergens op gebaseerd. Ik vind hoekschoppen al lang niet meer zo belangrijk. Tenzij dit: er is zeer veel ruimte voor verbetering: 97,5 procent! Dat betekent wel dat je het als werkpunt kan kiezen en er één training per week aan kan wijden.’

Rokers pleit voor grensoverschrijdende nieuwsgierigheid. ‘Ik ben een grote fan van American football. Dat is eigenlijk een aaneenschakeling van dode spelmomenten. Je zou iemand uit die sport naar het voetbal kunnen halen en patronen laten uitdenken. Ontwikkel voor ons eens tien varianten op een hoekschop. En die dan als gek trainen. Toen hij bij Excelsior coach was, ging Alex Pastoor bij hockeyclub Rotterdam kijken. Dat AZ met Billy Beane (bekend van Moneyball, nvdr) samenwerkt, is geen pr-stunt. AZ staat daarvoor open. Toon Gerbrands was er jaren directeur en hij komt uit het volleybal. Hij is opgevolgd door Rob Eenhoorn, die uit het honkbal komt en heel goed bevriend is met Beane.’

MEDISCH 2.0

Het verste in datagebruik staan sporters op fysiek vlak. Hartslagmeters zijn al jaren ingeburgerd, en in de grote competities is het al een tijdje gemeengoed: het dragen van een soort bh op training, waarin geavanceerde technologie is verwerkt. Van de FIFA mag het nu ook in wedstrijden. Op elk moment meet men snelheid, afstand, hartslag, in totaal 200 tot 300 variabelen. De kunst is ook hier er de relevante uit te halen.

Toen hij voorzitter werd van Club Brugge, voerde Bart Verhaeghe het PPS in, het Personal Performance System. Wie bij Club speelt, moet elke dag voor én na de training een vragenlijst invullen. Vooraf, aan te geven op een schuifbalkje van 0 tot 100: heb ik goed geslapen? Voel ik me goed? Heb ik zin om te trainen? Heb ik spierlast? Was de training van de dag voordien goed? Na de training, op een schaal van één tot vijf: was de training zwaar? Enzovoort. Die antwoorden worden vervolgens gekoppeld aan de data die hun hartslagmeter tijdens de trainingen registreert. Daarmee gaan analisten aan de slag.

Joost Desender was tot 1 september een van hen. Wat kon hij afleiden? Desender: ‘Stel dat een speler van het veld komt en zegt: voor mij was de zwaarte tachtig, terwijl alle anderen maar veertig aangeven. En de dag nadien ligt dat ook ver uit mekaar. Dan klopt er iets niet. Als we dat linken aan zijn data en uit de hartslagen blijkt hetzelfde verschil, dan heeft die jongen effectief zwaarder getraind dan de rest. Jonge spelers hebben dat heel vaak. Een signaal om hen er even uit te halen.’

Hij toont wat tabellen. Alles wordt afgezet tegen de verwachtingen van de staf. In theorie moet die curve voor iedereen gelijk lopen. Desender: ‘Wij periodiseren, wat inhoudt dat je hoge pieken moet afwisselen met lage. Zo kan je zien wie neigt naar overbelasting. Omgekeerd ook, wie de hele week maar aan 20 à 30 procent traint, heeft nooit een overload gehad en dat heeft zijn effect op wedstrijden.’

Voetbal bestaat conditioneel maar uit twee dingen: explosieve acties kunnen maken en daar ook van herstellen, en het negentig minuten volhouden. Desender: ‘Je kan op elk moment het herstel van een speler tijdens de training bekijken. Wij verlangen van elke speler 20 hartslagen minder na dertig seconden en 40 tot 45 na één minuut. Als spelers maar tien, twaalf slagen recupereren, betekent dat een toename van de verzuring. In wedstrijdtermen: het is voorbij, die mannen gaan steeds langer wandelen. Dan verdwijnt ook de coördinatie en springt de bal twee meter van je voet.’

Als je dit elke dag van iedereen doet, heb je een zak aan gegevens en met de tijd worden die interessanter. Desender: ‘Op basis van analyse kan je zo haast voortekenen krijgen van een blessure. De gps-metingen worden steeds nauwkeuriger. We kunnen nu zelfs de druk op de voet tijdens het lopen nagaan. In principe moet die links dezelfde zijn als rechts. Een onevenwicht signaleert een probleem. Bij herstel van een blessure moet je wachten tot die druk aan beide kanten weer gelijk is. Blessures kan je wel nooit helemaal uitsluiten. Het eenvoudigste is iemand aan de kant zetten, maar soms heb je iemand nodig.’

Conclusie? Desender: ‘Ik voorspel dat in de toekomst de eerste dagen van een trainingsweek individueel zullen worden ingevuld: de ene vier dit, de andere vier dat. De laatste drie trainingsdagen krijgt de coach dan zijn mannen terug. Zo deed Duitsland het al op het WK. Dat vraagt wel een serieuze cultuuromslag. Misschien zullen sommige jongens de eerste twee dagen binnenblijven, terwijl anderen een of twee keer moeten trainen…’

Siebe Hannosset: ‘De beslissing van de FIFA om geavanceerde technologie ook toe te laten in wedstrijden is het begin van veel mooie dingen. Wat de trainingsbelastbaarheid van een voetballer is, wisten we al lang, maar nu kunnen we ook kijken naar de wedstrijdbelastbaarheid. Zo kunnen we veel juistere informatie naar de spelers brengen en de trainingsregimes accurater aanpassen. Je kan nu nagenoeg in real time acceleraties en recuperatietijden van spelers zien. Als iemand minder snel recupereert, kan je tijdens de rust tegen een speler zeggen die beweert zich wél nog goed te voelen: dit zijn de data, misschien het best nu wisselen, want misschien slaat anders straks door vermoeidheid concentratieverlies toe. Data kunnen helpen beslissingen te vergemakkelijken.’

MENTAAL 2.0

Naast de medische en tactische component, heb je ook een mentale. In hoeverre kan de wetenschap daar helpen?

Aan de KUL is het team van Daniël Berckmans daarmee bezig. Hun eerste kennismaking met de sportwereld dateert van een decennium geleden, toen ze vanuit het Milanlab een vraag tot samenwerking kregen. Milan vond zijn lab – hoe vooruitstrevend ook – te duur, en vroeg of de KU Leuven niet kon helpen bij de automatisering van gegevens. Berckmans: ‘Zij wilden volautomatisch de conditie meten, fysiek én mentaal. Of wij de technologie konden maken?’

Fysiek was geen probleem, tijdens drie seizoenen werden 256 goeie experimenten gedaan, in soms moeilijke omstandigheden. Berckmans: ‘We spreken over 2006. Nu slaan ze je dood met draadloze technieken, toen niet.’

Wetenschap leverde een verklaring voor sportief succes. Berckmans: ‘AndrejSjevtsjenko was een succesvolle spits, omdat hij een aangeboren – door ons gemeten – voordeel had. Hij was veel sneller dan anderen om in een brede hoek alles te zien. Daarom stond hij waar hij moest staan. Toen hij na twee jaar Chelsea, waar hij dat voordeel in een ander soort krachtvoetbal niet kon gebruiken, naar Milan terugkeerde en ze hem weer testten, was hij het kwijt. De verbinding in de hersenen, die automatiseert, was weg. Hij moest eerst nadenken. Daarom moet je basisdingen blijven trainen, zodat de automatismen in je hersenen zitten. Op een vast wegdek weet je: als ik zo aan mijn stuur draai, doet de auto dat. Op een nat wegdek valt die zekerheid weg. Een levend organisme is bovendien veel complexer, met individuele verschillen. Een auto reageert altijd op dezelfde manier, een levend organisme nooit. Als ik nu plots op deze tafel mep, schrik je. Doe ik hetzelfde over vijf minuten, schrik je al minder. Met andere woorden: als je technologie op mensen wilt toepassen, heb je diverse uitdagingen: complex, in de tijd verschillend en individueel variabel. Bovendien moet je ook nog eens de relevante informatie op het lichaam te pakken krijgen.’

Dat mentale werd een verhaal van vallen en opstaan. Berckmans: ‘Onmiddellijk na de training gingen de spelers van Milan naar een mind room. Daar analyseerden wij – een beetje zoals een leugendetector – hersensignalen, bloed, speeksel, hartslag, ademhaling, huidgeleidbaarheid…’

Hij noemt het zelf ‘klooien’, een wetenschappelijke standaard ontwerpen, gedurende 2,5 jaar. Bijkomend probleem: ‘Carlo Ancelotti ging weg en het Milanlab stopte, eind 2008, net toen wij veel konden.’

Berckmans ging door, met proeven en thesissen, en testen op dieren, vooral paarden. In 2013 kregen ze een nieuwe vraag, dit keer van een autoraceteam. Of zij hun stressmeting in real time op mensen konden gebruiken tijdens het racen. In vier maanden tijd werd door alle beschikbare mankracht een algoritme ontwikkeld. Berckmans: ‘Dat, plus een sensor in de auto en een sensor op het lichaam en we konden aan het werk.’

Hij toont de filmpjes, het lukte. In de pits kan het team op het scherm volgen wat de rijder ziet en tegelijk wordt zijn stressniveau gemeten. Wat kan je ermee? Berckmans: ‘Om te beginnen zie je welke factoren stress veroorzaken. Een van de jongere racers uit het team was op een bepaalde plaats gecrasht. Wagen total loss, 250.000 euro! Iedere passage zorgde voor stress. Als je dat in de pits weet, betekent dat dat je eraan kunt werken. Stress is ook positief. Er is een optimale zone waarin je maximaal presteert. Minder presteren doe je in de zone erboven – denk maar aan verlammende stress op een examen – maar ook eronder. Dan ben je niet scherp, zit je niet in de flow. Uit onze analyses bleek het gevaar bij autoracen het grootste als de rijders… onder hun stressniveau zaten! Dán bleken ze meer fouten te maken dan wanneer ze te gestresseerd waren.’

Veel heb je niet nodig: intelligente horloges en een app. De volgende stap zijn de teamsporten. Ingewikkelder, met fenomenen als leadership, interactie en zaken op het veld die op elk individu apart een andere invloed hebben. Vital Heynen toonde zich al bereid om het met de Duitse nationale volleybalploeg uit te testen. Berckmans: ‘Dit zal ook naar het voetbal komen. Op topniveau gaat men nog meer met de mentale component bezig zijn, omdat die meetbaar wordt. Wat gaan clubs doen? Nagaan door wie je gestresseerd wordt. Niet door wat, maar door wie. En vervolgens dat aan tafel uitspreken.’

Een coach kan op basis van data beslissen: die twee stel ik niet samen op, want ze bezorgen elkaar stress… Berckmans: ‘Zou kunnen. De coach kan ook over dat probleem praten en de dagen erop op basis van data volgen of er beterschap is.’

DOOR PETER T’KINT – FOTO ISTOCK

‘Een Nederlandse of Belgische club zou altijd meer moeten investeren in verdedigers dan in aanvallers.’ TIJS ROKERS

‘Ik voorspel dat in de toekomst de eerste dagen van een trainingsweek individueel zullen worden ingevuld.’ JOOST DESENDER

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content