Ondanks alle woelige dopingstormen blijft ex-radiojournalist Jan Wauters gefascineerd en gebiologeerd door het wielrennen. Veertig jaar geleden was hij een van de eersten die vraagtekens plaatste bij alle uitwassen die het peloton blijven teisteren.

Thuis in Bornem volgt Jan Wauters op de televisie de Ronde van Frankrijk. “De beeldverslaggeving is tegenwoordig van een zo hoog niveau dat je de wedstrijd nergens beter kan zien”, constateert Wauters en dat klinkt vreemd uit de mond van iemand die vroeger van op de motor lijfelijk verslag uitbracht van de koers en daarbij constant onder stoom stond. In 1992 kapte het voormalige radio-icoon met het volgen van de Ronde van Frankrijk omdat hij als radioman door de televisie werd verstikt en niet meer in de nabijheid van het peloton werd geduld. Dat botste met zijn temperament. Want Wauters wilde op het lijf van de renners zitten, zien waar het vet van de billen liep, hij zette als het ware alle poriën open en beschreef op een erg gedetailleerde en soms wat pathetische manier wat hij zag, zijn elektriserende stem vermengde zich met schellende autoclaxons en het gebrul van de renners. Als geen ander bediende hij zich van de rijkdom van de taal. Jan Wauters (68) was een scherpe waarnemer, een journalist die altijd vraagtekens plaatste, gedreven door een soort innerlijke onrust en met een gruwelijke hekel aan de glimmende platheid die nu een deel van het koersgebeuren overspoelt.

Sinds medio 2000 is het radioboegbeeld met pensioen. Vanaf de zijlijn volgt Jan Wauters de ontwikkelingen van de sport met de kritische geest die hem ook als journalist kenmerkte. Beoordelingsvermogen en gevoel voor nuance blijven voor hem de belangrijkste journalistieke eigenschappen. Hij stelt vast dat er in deze snel draaiende maatschappij geen tijd meer is voor reflectie. Er wordt te snel geoordeeld en veroordeeld. Ook de berichtgeving over de wielersport, constateert Wauters, wordt aangestoken door het virus van de vervlakking. In de drang om te scoren wordt de dopingproblematiek naar zijn mening niet genoeg gekaderd. “Want het gaat de media natuurlijk niet om edele motieven, maar wel om verkopen”, stelt hij vast. Het zij zo. Over die evolutie praat Wauters niet zo graag meer, te vaak heeft hij zich geërgerd. En dan word je wel eens moe van je eigen mening.

Jan Wauters : “De hele koerssfeer, het avontuurlijk, het soms moedige en bovenmoedige van renners heeft me al altijd enorm aangesproken. Ik hoor mensen soms praten over de klasse van een renner, terwijl dat vaak maar de uiterlijke stijl is. Als je ziet wat renners voor hun vak overhebben, dat is gewoon indrukwekkend. Doping is binnen de wielersport een element dat soms beslissend kan zijn. Maar er is veel meer : de aanleg, de training, het karakter, de moed, de overmoed misschien wel, het zich opsluiten in een soort monomaan streven, dat diep graven en delven in jezelf, dat is iets wat me beroert.

“Ik kijk nog altijd met hetzelfde basisgevoel naar een wedstrijd als vroeger, ik word nog steeds gegrepen als ik een koers zie passeren. Kijk, ik ben al langer uit het wielrennen gestapt dan uit de voetbal. Ik vind dat voetbal meer te rationaliseren valt, techniek, tactiek, je weet ook niet alles wat er gebeurt, maar er ontsnapt je toch minder. Terwijl ik in het begin van de jaren negentig het gevoel had dat ik steeds minder wist wat er zich achter de schermen van het wielrennen afspeelde. Bovendien waren de renners minder bereikbaar, in de koers werd je als radioreporter weggejaagd, je moest wijken voor Amerikaanse invités, cowboys die in de koers neerstreken. Dat vond ik vreselijk. Bovendien verdronk je in het mediageweld, allerhande dag- en weekbladen die in de karavaan opdoken en alleen maar geïnteresseerd zijn in het randgebeuren. De drukte, dat hectische begon me steeds meer te wurgen, dat agressieve trekken en duwen aan de aankomst, op den duur moest je een soort straatvechter zijn. Dat was mijn wereld niet meer.”

Billenkletser

Hoe ben je in je carrière met de stroom van dopingverhalen omgegaan ?

Jan Wauters : “Toevallig ben ik in 1965 begonnen, toen de dopingwet ontstond. Ik hoorde al heel vroeg de verhalen, het feit dat het erom ging te pakken en niet gepakt te worden. En omdat je vaak in dezelfde hotels als de renners logeerde, voerde je ’s avonds veel informele gesprekken. Met sportdirecteurs, met dokters, aan de bar, wat doorzakken en wat praten. Uiteraard kon je dat niet meteen gebruiken. Maar ik probeerde het soms wel mee te geven in mijn commentaren, ik zocht wat er aan de hand was, ik trok conclusies uit vermoedens en onbeantwoorde vragen.

“De kwaal zijn natuurlijk de renners die zich willen bevoorraden met allerlei spul. Terwijl ik altijd vond : een gelimiteerd gebruik, onder controle van de wetenschap, van de dokters, dat leek me nog zo slecht niet. De nultolerantie, daar was ik nooit voor te vinden. Ik dacht : als we maar van die verzorgers en die donkere hoeken en kanten afraken. Als ik die soigneurs bezig zag en hoorde en hoe die lacherig deden over een spuit hier of daar, wie waren dat eigenlijk, vaak wat verfrommelde, onfrisse types, met een bot taalgebruik waarmee we wel eens lachten.

“Ik was een soort pleitbezorger van : doe het onder medisch toezicht, beter een gecontroleerd gebruik dan een wilde boel en experimenten. Uiteindelijk zie je ook wel hoe zwaar en uitputtend het allemaal is. Jacques Anquetil hoorde ik ooit eens verklaren dat hij had genomen, on se soigne zoals hij dat noemde. Niet om harder te rijden, zei hij, dat moet je kunnen, dat moet je trainen. Maar hij wilde de pijn niet voelen. Dat klinkt goed, maar als je je pijngrens kunstmatig verlegt, is dat op den duur schadelijk voor je gezondheid en is er sprake van een oneerlijke concurrentie die minder oneerlijk wordt als ze het allemaal doen. Maar zoals in de hele maatschappij is gebleken dat de gefortuneerden meer middelen hebben dan de anderen. Er blijft een zekere oneerlijkheid in zitten, dat is een reden om die doping te blijven bestrijden.

“Maar het controleren door dokters, dat vond ik aanvankelijk een vooruitgang. Zoals dokter Rijckaert dat kennelijk heeft geprobeerd, ik praatte daar met dokters over, met een Nederlandse arts die me voorhield dat het verstandiger was om Joop Zoetemelk wat testosteron te geven in plaats van hem zich total loss te laten rijden. Daar kon ik inkomen : onder toezicht het kwaad zo miniem mogelijk houden. Ook al moeten renners leren beseffen dat er grenzen zijn. Want wat merk je ? Ze willen winnen maar ze leren niet verliezen. En ze leren nog minder om op te geven.”

Van een gecontroleerd gebruik is er al lang geen sprake mee. Sterker zelf : dokters draaien gewoon mee in de mallenmolen.

“Dat is eigenlijk mijn grote ontgoocheling : dat ook die dokters dat circuit worden ingezogen. Ik kan me ergens wel voorstellen dat ook intellectueel gevormde mensen mee opgaan in de roes van dat wereldje, de beroezing zoals ik het altijd noem, maar dat dokters het op een gegeven moment ook zelf gaan structureren… Op den duur krijg je een systeem van bedrog. En dat is echt ontgoochelend.

“Ik vind het ergerlijk en schandalig dat renners, zoals bijvoorbeeld Museeuw, hun vertrouwen geven aan bijvoorbeeld een verzorger als Nachtergale en vervolgens achter zijn rug naar een billenkletser en een veearts stappen om de middelen te hebben die ze niet durven te vragen aan hun vertrouwensmensen. En dat zo’n Nachtergale dan niet zegt dat hij vindt dat het opgebouwde vertrouwen geschonden is. Wat er achter de rug ook gebeurt, het kan kennelijk allemaal. Nachtergale, mensen als Lefevere en dokter Demol zeggen niet tegen Museeuw : ga toch weg man, we hadden een vertrouwensrelatie en jij hebt ons bedrogen. Nee, ze beschermen hem, ze nemen hem zelfs op in de ploeg, ze laten hem de pr verzorgen. Dat is een vreemde dubbelzinnigheid, Lefevere die zich bedrogen moet voelen, maar dat niet uit. Of is het allemaal met zijn medeweten gebeurt ? Ik weet het niet, het is één van de twee.

“Soms begrijp je het allemaal niet. Neem bijvoorbeeld, geheel terzijde opgemerkt, minister Anciaux die praat over nultolerantie en het bestrijden van doping. Wie neemt hij onlangs mee naar Londen voor een fototentoonstelling over wielrennen ? Museeuw ! Aan de ene kant verketteren ze dat, aan de andere kant gebruiken ze die mensen voor hun eigen winkel.”

Consequent is anders.

“Je hebt in wezen hetzelfde met Bjarne Riis en Ivan Basso. Je zou denken : Riis gooit er Basso meteen uit, die wordt heel erg kwaad. Maar dat gebeurt dus niet. Ook hier vraag ik me af : omdat hij alles wist ? Kijk, het zijn natuurlijk de renners die aan de basis liggen, zij nemen uiteindelijk. Maar het milieu stimuleert de prestaties. Ik heb dat gezien met mijn zoon Benno die ooit heeft gekoerst, 33 overwinningen in één seizoen bij de juniores, wij zijn volwassen mensen die hebben gestudeerd en dan wordt er ons gezegd : Benno heeft last van krampen, zou je hem niet…. Een laxatie voor de vuile stoffen, geen doping, maar je ziet toch geleidelijk aan een apothekerskastje ontstaan. Wat moet dat dan zijn met mensen als bijvoorbeeld Freddy Maertens en vele anderen, zonder opleiding, zonder stevige basis ? Dat begint te winnen bij de nieuwelingen, bij de de juniores, doorgaan, in het milieu komen, het leven en de champagne leren kennen, dat wordt voor die jongens één kluwen, afkicken en opkicken en weet ik veel. Dat is te lang doorgegaan, het heeft zich uitgespreid, als een vlek, het is een soort net waarin men zit en waaruit men zo goed mogelijk probeert te komen.”

Vlammende ruzies

Hebben de verhalen die Jef D’hont in zijn boek publiceert je verrast ?

“Het zijn dingen die wij bevroedden maar niet echt kenden. Ik heb vroeger altijd de informatie gegeven die ik had. Dat leverde soms vlammende ruzies op. Met de toen machtige Jean Van Buggenhout bijvoorbeeld, de manager van Eddy Merckx. Ik durf zeggen dat ik destijds een van de eersten was die in een trage tijd dingen ging uitzoeken, ik zocht de confrontatie, omdat confrontatie bij journalistiek hoort. Alleen had je weinig bewijzen, het was soms weten, vermoeden, bevroeden. Daar maakte ik een eigen cocktail van. Nu worden dingen sneller gegeven, vaak zonder te verifiëren, men is alerter, maar vooral alerter op incidenten, niet op de achterbouw. Terwijl wij vroeger meer de tijd hadden om iets te laten bezinken.

“Ik probeer al die dopingverhalen ook nu in een juist kader te plaatsen. In die zin ben ik bijvoorbeeld niet verbaasd door die bloedtransfusies die er nu gedaan worden. Omdat dit uiteindelijk niet nieuw is. Ik heb daar vroeger off the record verhalen over gehoord, bloed dat werd afgetapt en weer werd ingebracht. Alleen gebeurt het nu systematischer. En nu wordt het bloed met toegevoegde waarden aangevuld. Zo blijft het evolueren.”

En volgen de bekentenissen en dopingverhalen elkaar tegen een angstwekkend tempo op. Dat is geen goeie zaak voor de wielersport.

“Ja en nee. Ik vind dat je zoveel mogelijk van je vuile verleden moet willen naar buiten brengen. Er moet van binnenuit worden gesaneerd en daar horen bekentenissen bij. Er is nu een soort pardon in de maak voor degenen die bekennen en dat vaak ook doen uit opportunistische redenen, niet om morele waarden. Ik vind die bekentenissen zuiverend. Volgens mijn moet je bijvoorbeeld iemand als Bjarne Riis niet zijn gele trui ontnemen omdat hij toegegeven heeft epo te hebben gebruikt want je weet niet wat anderen hebben gedaan. Er vallen genoeg andere namen, Lance Armstrong bijvoorbeeld die op een wonderbaarlijke manier is genezen, die zijn leven als het ware herbegon, van bulldog op de fiets tot scherp afgetrainde renner. Pas op : ik heb een enorm respect voor Armstrong, die geestelijke kracht, geen renner waarbij het hoofd zo de benen domineerde als hij. En dan dat indrukwekkend pedaalritme die hij zich wellicht door medische begeleiding eigen kon maken.

“Ik blijf zeggen : doping is een element van de prestatie. En ik vind het goed dat men dat wil blootleggen, dat men bekentenissen wil afdwingen, dat men wil proberen te saneren. Alleen hoorde ik 40 jaar geleden ook al over sanering, nadat Tom Simpson op de Mont Ventoux stierf. Die verhalen bleven zich herhalen. In 1978 was er de peeraffaire met Michel Pollentier en stond heel de wielerwereld weer in rep en roer, opnieuw werd er gepleit voor zuiverheid en ethiek. Weer tien jaar later was er het geval rond Pedro Delgado en dan in 1998, opnieuw tien jaar later, de Festina-affaire.

“Ik herinner me heel goed wat Roger De Vlaeminck me eens zei. Hij heeft in de Tour drie keer na een rit of tien, elf opgegeven. Omdat hij steendood zat. En hij wilde niets nemen, terwijl hij kennelijk alleen verder kon als hij iets nam. Dat doet me denken aan hetgeen Tom Boonen vertelde toen hij vorig jaar opgaf : ik weet niet hoe ze al die bergen over geraken. Dat is eigenlijk het merkwaardige : niet dat al die bekentenissen er komen, maar dat het gewoon blijft doorgaan, dat het verbloemd wordt, ook door de medische staf. Als je nu dat verhaal van Jörg Jaksche leest die vertelt dat er ook in 1998 tijdens de Festina-affaire verder werd gepakt, onvoorstelbaar.”

Een ander soort realisme

Er is geen enkele reden om te geloven dat het nu anders wordt.

“Ze zeggen dat het anders moet. Maar de vraag die je je moet stellen is : hoe anders kan het worden ? Er is in de geschiedenis van het wielrennen nog nooit zo’n openheid geweest, al noem ik het een gesluierde openheid. Er is van binnenuit een sanering die noodgedwongen en ook opportunistisch gedragen wordt door renners en begeleiders. Maar tot wat het zal leiden, dat zal moeten blijken.”

Intussen haken sponsors af en voorspellen sommigen het bankroet van de wielersport.

“Het ergste wat er kan gebeuren, is dat de televisie niet meer geïnteresseerd is. Voorlopig is de belangstelling nog groot, er is een tijdelijke inzinking geweest van de kijkcijfers, maar dat viel nog mee. En wat de sponsors betreft, misschien mogen die wat minder ter beschikking stellen, misschien kunnen er wat kleinere sponsors komen, misschien is die inkrimping van dat megacommerciële op langere basis wel gezonder, beter en duurzamer. Ik geloof niet meer in die mega-evenementen, dat heeft zijn tijd wel gehad. En waarom moet een renner veertig of tachtig miljoen oude Belgische franken per jaar verdienen ? Dat is niet nodig, dat is buiten proportie gegroeid. Er zijn grenzen aan die groei.

“We moeten inbinden, een ander soort realisme inbouwen. Zou het niet kunnen om met kleinere en meer op het volk gerichte bedrijven toch nog altijd een professionele wielersport te bedrijven ? Met nieuwe mensen die een grotere soberheid betrachten, die een ander soort wielersport voor ogen hebben, zonder het geld uit te strooien en zonder de renners nog meer gek te maken. De wielersport moet ontnuchteren en ontluchten, al die hoera’s en die verering, dat hoeft niet. Ook Tom Boonen moet daarvoor oppassen, hij moet niet op catwalks lopen in neptelevisieprogramma’s verschijnen, hij moet zich op de sport concentreren.”

Na alle stormen is de Tour opener dan ooit te voren.

“Topfavorieten zijn er niet. Tenzij misschien Vinokourov. Maar wat is er met Vinokourov ? T-Mobile, Astana, Liberty Seguros, ik wil hem niet aanklagen, maar zijn parcours gaat over duistere wegen. En als het al een rivaal heeft, dan is het Klöden die ongeveer hetzelfde parcours heeft afgelegd. Klöden heeft stijl maar hij mist de volharding van Vinokourov, de mentale sterkte. En de derde kandidaat is Valverde die ook onder verdenking staat. Vinokourov-Klöden-Valverde, het is een mooie driehoek, maar er scheelt iets.”

Te beschikbaar

Voor Tom Boonen is het een belangrijke Ronde van Frankrijk.

“Een cruciale Tour zelfs. Boonen moet nog 27 worden en heeft al een carrière achter de rug. Ik vraag me af : wat heeft hij nog als progressie ? Hij kan completer worden maar dan zal zijn sprint afbotten. In die zin zijn er in het voorjaar een paar deuken geweest. Hij heeft mooie koersen gewonnen, maar toch niet de topklassiekers. Hij heeft ze niet alleen niet gewonnen maar ook niet gedomineerd. Hij was nergens de beste. Hij was wel de sterkste in de koersen daar net onder. Mij verwondert dat niet : Boonen heeft zich wat te veel laten doen. Hij is veel te beschikbaar geweest. Hij verhuisde wel naar Monaco om de drukte te ontvluchten, maar waar kwam je hem overal niet tegen ? Zoals gezegd : op de catwalk, in allerhande televisieprogramma’s, modedress, laat dan toch aan de secundaire figuren, als topsporter maal je toch niet om je imago naar buiten. Hij moet respect verdienen op de fiets.

“Boonen doet me soms iets te veel denken aan Cipollini. Ik heb niet zoveel achting voor Cipollini, ik vond hem een erg veredelde kermiscoureur, ritjes winnen, sprinten, dat wel, maar de Ronde van Frankrijk meerijden om een paar ritten te winnen en dan op te geven, dat is een ontkrachting van de wet van de sport. Terwijl Cipollini meer potentieel had. En dan was er bij hem ook die manie van het uiterlijke. Boonen moet daar voor opletten : op een moment dat hij zijn carrière wil herlanceren, heeft hij zoveel ondergaan door al die nevenverplichtingen, hij mag niet op uitnodiging leven, laat die blabla. Hij moet er ook over waken niet met een soort ijdele, oppervlakkige uitspraken te komen, hij heeft meer te bieden. Alleen moet hij durven minder sympathiek zijn.

“Boonen zou moeten versoberen. Maar dat geldt voor de hele wielersport. Al die opgeblazen toestanden moeten weg want daardoor blazen de renners ook zichzelf op. En ook daardoor is de neiging groter om dingen te proberen. En wellicht leidt ook dat mee tot alle uitwassen die we nu meemaken.” S

door jacques sys

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content