Soms is er lawaai nodig om het geraas van de passie te overstemmen. In Lissabon is die rol weggelegd voor de Segunda Circular, de autosnelweg die niet alleen het stadscentrum ontlast maar ook de grens tussen twee legendarische voetbalbastions vormt. Vaak dragen de afstand en de overduidelijke verschillen tussen twee clubs bij tot de rivaliteit. Niet zo in Lissabon. Daar liggen Benfica en Sporting amper twee kilometer van elkaar verwijderd, met dus alleen die snelweg als buffer. Of hoe twee kilometer een wereld van verschil kan maken.

Op sociaal vlak kan het verschil in ieder geval niet groter zijn. Aan de ene kant heb je Sporting, opgericht in 1910 op de overblijfselen van de Campo Grande Futebol Club, een aristocratisch clubje dat meer galabals en mondaine picknicknamiddagen dan voetbalwedstrijden organiseerde. Tot op een dag een paar leden beslisten dat ze een voetbalclub wilden oprichten. José Alvalade riep de hulp van zijn grootvader in. Burggraaf Alvelade regelde het nodige geld en de terreinen voor het nieuwe clubje van zijn kleinzoon. Niks volks dus aan het ontstaan van Sporting.

Een ander verhaal is dat van Benfica, dat voortsproot uit de fusie van Sport Lisboa en de Grupo Sport Benfica in 1908. Benfica was genoodzaakt hier en daar een braakliggend terrein te zoeken om te voetballen en zag zijn beste spelers snel ingepikt door Sporting en Belenenses, de derde club uit Lissabon, die veel beter condities konden bieden.

Benfica en Sporting speelden dat sociale verschil jarenlang uit. In de jaren vijftig trachtten beide clubs het nodige geld in te zamelen voor de renovatie van hun respectieve stadions. Sporting klopte aan bij de notabelen van de stad, kreeg hulp van de staat en zamelde moeiteloos een recordbedrag in voor de bouw van het José Alvaladestadion. Benfica zette in op een lening bij de socio’s en is erin geslaagd om via de zogenaamde ‘cementcampagne’ het benodigde bedrag voor de bouw van het Estadio Da Luz bij elkaar te sprokkelen.

De rivaliteit van in het begin evolueerde wel door de jaren heen. Sommigen zagen destijds in Benfica een instrument van dictator Salazar, maar dat werd nooit bewezen. Wel mocht er destijds niet van de Roodhemden gesproken worden wanneer men naar Benfica verwees. Dat vond Salazar te communistisch klinken, hij gaf de voorkeur aan Encarnados (vleeskleurigen). De rivaliteit werd er bepaald niet kleiner op door de transfer van Eusébio. De Leeuwen van Sporting kwamen uit een voor hen gouden periode, de jaren veertig, met spelers zoals Albano, Jesus Correira, Vasques, Peyroteo en José Travassos (beter bekend als de Vijf Violisten). In het begin van de jaren zestig dachten ze de absolute superster van Lourenço Marques, hun Mozambikaanse satellietclub, beet te hebben: ene Eusébio. Diens moeder vond Sporting evenwel geen goede club voor hem en dus verkaste Eusébio alsnog naar Benfica, waarmee hij in 1961 en 1962 de Europacup I won. Bij Sporting waren ze razend om die ‘diefstal’ en hebben ze jarenlang gedacht dat Salazar in het dossier was tussengekomen. ?

DOOR STÉPHANE VANDE VELDE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content