In de competitie zit KRC Genk nog altijd in het sukkelstraatje. Toch duwde het bestuur de ploeg vorige week nog wat dieper de put in, voor een kennismaking met de roots van de club.

Wat Louis Vandeweyer (72) betreft, mogen de spelers van KRC Genk nu wel arriveren. “Ik neem ze met alle plezier mee onder de grond, maar ik weet niet of ik ze ook allemaal weer mee naar boven breng”, grijnst hij. Louis is ex-mijnwerker en sinds 1988 een van de Nederlandstalige gidsen in de mijn van Blegny, die in 1980 dicht ging. Blegny, op tien kilometer van Luik en een zucht van Wezet is de enige overgebleven Belgische mijn waar afgedaald kan worden tot de ondergrondse mijngangen, die respectievelijk op 30 en 60 meter diepte liggen. Bij de zeven Limburgse mijnen kan dat niet meer, maakt hij meteen duidelijk waarom Genk naar het Luikse moet komen en niet in een van de zeven voormalige Limburgse mijnsites (Waterschei, Winterslag, Zwartberg, Eisden, Houthalen, Zolder, Beringen) ondergronds kan: “Zo gauw je in een gesloten mijn de pompen stopt, stromen de gangen vol water. Als je al dat water zou wegpompen, neemt de druk in die gangen toe en ontploft de zaak. In Blegny is dat anders omdat die mijn 90 meter boven zeeniveau ligt, waardoor er geen grondwater binnenstroomt.”

Vandeweyer heeft zelf altijd in de mijnen gewerkt, net zoals zijn vader en zijn grootvader. Het voetbal in Genk volgt hij al sinds zijn jeugd. De laatste maanden gebeurt dat met stijgende ergernis. Al sinds het ontstaan van KRC Genk heeft hij een abonnement, daarvoor was hij supporter van THOR Waterschei. Bij die club heeft hij als jonge snaak zelf gevoetbald, van 1950 tot 1956. Vanaf zijn zestiende daalde hij zelf af in de mijnen. In 1959 was dat. “Ik had geen zin meer om naar school te gaan. Mijn vader zei: ‘Dan moet ge maar gaan werken, de mijn in’, zoals dat toen in Genk ging. Ik ben begonnen in Winterslag op 660 meter diepte, heb dat elf jaar volgehouden, werkte vervolgens twee jaar bij Ford Genk, en ben geëindigd in Waterschei op 1100 meter diepte.”

In 1987 ging hij op zijn 43e met brugpensioen. Dat jaar ging de mijn van Waterschei dicht. In 1966 was in Limburg al de mijn van Zwartberg gesloten. Bij die sluiting vielen twee doden. Zwartberg was de best renderende mijn in België, maar eigendom van Cockerill, dat tot de sluiting overging omdat ingevoerde buitenlandse steenkool goedkoper bleek geworden te zijn dan de eigen opgedolven steenkool. Eind 1986 kondigde crisismanager Thyl Gheyselinck stapsgewijs de sluiting van de Limburgse mijnen aan. Daardoor gingen in een paar jaar tijd 20.000 arbeidsplaatsen verloren.

Heilige grond

De Genkse spelers schuiven een beetje onwennig aan, voorafgegaan door trainer Alex McLeish en de nieuwe algemeen directeur Patrick Janssens. De Schotse trainer zocht een teambuildingactiviteit. “Dat doe ik altijd bij mijn clubs”, zegt hij. Toen Thomas Buffel aankwam met paintballen of karten, kreeg hij een ander idee. Als zoon van een dokwerker uit Glasgow is hij de rauwe realiteit van de arbeidersklasse nooit vergeten, zegt hij. Wisten de spelers van Genk eigenlijk waar die mijntorens waar ze in Waterschei en Winterslag elke dag voorbijreden voor stonden? “Het veld van Genk en voorheen van Waterschei is heilige grond”, legt Louis Vandeweyer een goed bewaard geheim bloot. “Onder het veld waar Buffel en Mboyo nu lopen, werkten wij. Daar liggen, diep onder de aarde, nog altijd de gangen van de mijn. Zouden de spelers dat beseffen, wat zich ver onder hen heeft afgespeeld?”

Het is de tweede keer dat Louis Vandeweyer KRC Genk mag rondleiden. De vorige keer gebeurde dat op initiatief van Sef Vergoossen.Die had in zijn geboortestreek, Nederlands Limburg, geleerd hoe belangrijk het was de spelers met de neus op de werkelijkheid van hun fans te drukken. Als trainer van Roda JC had hij zijn spelers meegevoerd naar de mijn in Kerkrade. “Als je 25 jaar geleden in Limburg tegen je spelers zei: ‘Als jullie nu niet beginnen harder te lopen, stuur ik je weer de mijn in’, wisten die spelers precies wat dat betekende. Nu vragen spelers je: ‘Wat is dat, een mijn?’ Ik vond het belangrijk dat jongens die niet langer uit de regio zelf afkomstig zijn, begrijpen hoe de mensen op de tribunes vroeger hun geld verdienden. Je ziet de gezichten vertrekken wanneer ze op elkaar worden gepropt en in de kooi die als lift fungeert in het pikdonker plots de diepte worden ingegooid.”

Wat Vergoossen en McLeish organiseerden, maakte Nico Van Kerckhoven in zes jaar Schalke één keer mee. Hij heeft de mijnwerkerslamp die hij toen kreeg zorgvuldig bewaard. Het was een bijzondere ervaring die Van Kerckhoven niet gauw zal vergeten: “Petje af voor de mensen die dat werk deden. Dat stond in schril contrast met wat wij als profvoetballer beleefden en ook verdienden. Je kunt je over zo’n mijn laten vertellen, maar pas als je het zelf ervaart en op handen en voeten moet kruipen tussen die spleten in het donker, besef je dat je als voetballer in feite niet te klagen hebt. De club deed het om ons respect bij te brengen voor de fans, door ons te laten beseffen hoe die mensen hun brood hadden moeten verdienen.”

Prestatiegericht

Met een schok gaat het hek van de lift dicht. Opeengeplakt als sardientjes gaan spelers, bestuurders en journalisten in volslagen duisternis in één ruk dertig meter diep. In de mijn van Waterschei ging zo’n lift tot 1000 meter naar beneden. Daar heersten temperaturen tot 40 graden, de temperatuur stijgt namelijk met vier graden per honderd meter. Een bezoek met een schooluitstap in 1981 was een beklijvende ervaring. Eerst kon er nog gewoon gestapt worden, maar vervolgens ging het in een mijnwerkersplunje en met een helm op handen en voeten op één lange rij door smalle gangen, en brak er bijna paniek uit toen de rij plots stokte. Achteraf hielp een douche nauwelijks, en moest er nog dagenlang nagedoucht worden. Louis Vandeweyer liet eens zijn vrouw op bezoek komen toen zijn werkshift erop zat. “Mijn dochter van vier begon hard te wenen toen ze me zag toen ik bovenkwam, helemaal onherkenbaar door het vuil. Onlangs hoorde ik nog eens na een nederlaag dat het kwam omdat de spelers misschien te moe waren. Ik kon mijn oren niet geloven. Als ik de ochtendshift had, stond ik om halfvijf op, ging naar de mijn en kwam pas om vier uur ’s middags weer thuis.”

Zo snel mogelijk omlaag, was het motto indertijd, omdat er prestatiegericht betaald werd. Ongelovig aanhoren Thomas Buffelen László Köteles (“Ik wist niet dat hier ook heel veel Hongaren hebben gewerkt”) hoe elke mijnwerker verantwoordelijk was voor zijn materiaal. Wie iets verloor of kapotmaakte, moest dat zelf betalen. Je ziet de profs die hun schoenen gratis krijgen en na elke wedstrijd graag van truitje wisselen schrikken. Twee keer per maand kwamen de verantwoordelijken beneden opmeten hoeveel meter steenkool er weggeboord was. Het te besteden bedrag werd gedeeld door het aantal uitgeboorde meter en het aantal mijnwerkers in elke schacht. Dat hield in dat het salaris niet elke maand en niet voor elke werknemer gelijk was.

Helemaal aandachtig luistert de trainer van Genk wanneer de gids het over de mentaliteit onder de grond heeft: “Iedereen was op elkaar aangewezen en moest zijn werk doen.Van de laagste in rang tot de hoogste verantwoordelijke. Je had elkaar nodig. Ik kende van al mijn mannen de naam en de geboortedatum.” Er waren ook harde momenten. “De dag waarop een Italiaanse werknemer me zei dat hij voor het laatst de put in ging en dan terug naar zijn land zou trekken. Ik wenste hem geluk. ’s Avonds kreeg ik telefoon dat hij de afdaling niet overleefd had.”

Muizen

Voor de vroegere generaties spelers was de band tussen voetbalclub en mijn evident. Vandaag is dat niet meer het geval. Op de tribunes ligt dat nog anders. Bijna alle fans van Genk komen uit Limburg en de meesten hebben een vader of een grootvader die ofwel in de mijnen of bij Ford Genk werkte. Zo ook commercieel directeur Stephan Poelmans,die ook mee afdaalde: “Mijn vader werkte in de mijn van Beringen. Een paar weken geleden herdacht hij nog met zijn oude werkmakkers de 25e verjaardag van de sluiting van die mijn.” De vader van hulptrainer Pierre Denier werkte in de mijn van Eisden, waar huidig assistent-bondscoach van de Rode Duivels Vital Borkelmans nog actief was. Borkelmans is een van de weinige voetballers uit de profperiode van het Belgische voetbal die nog ondergronds heeft gewerkt. Bij de voorbereiding van het WK kwam hij tijdens de ministage van de Rode Duivels in Genk eens bij Vandeweyer polsen of een afdaling met de Rode Duivels niet kon, maar uiteindelijk gebeurde dat toen niet.

Bij Winterslag had Denier halfweg de jaren tachtig nog een paar ploegmaats die bij de mijn werkten. “Maar zowel Bahamontes als doelman Michael Kenis hadden er een job bovengronds.” Hij kijkt even rond: “Mijn vader zei altijd: pas zodra ge geen muizen meer ziet in de mijn, wordt het gevaarlijk. Dan moet ge weg.”

Het clublied

In 1987 ging de mijn van Waterschei definitief dicht. Crisismanager Thyl Gheyselinck bracht een paar ideeën aan voor wat er met het vrijgekomen geld kon gebeuren.

Het zou goed zijn om nieuwe projecten te bouwen die de aangeslagen bevolking trots konden maken, vond hij. Met het geld dat de mijnsluiting en het verdwijnen van talloze arbeidsplaatsen opleverde, werd KRC Genk gefinancierd. Alleen al daardoor kan de band tussen de voetbalclub en de vroegere economische achtergrond nooit helemaal doorgeknipt worden. Toen in 2012 het clublied geschreven werd, was een van de vereisten dat er een verwijzing naar de mijnperiode in voorkwam. De aanhef luidt: ‘Racing Genk blauw-wit, waar ons zwart goud zit, machtige terrils in het avondlicht!’

Terwijl de Genkse bezoekers bij de terugkeer helmen en jassen weghangen, bedankt McLeish de gids uitvoerig. “You gave me some excellent ideas. Een betere teambuildingactiviteit had ik me niet kunnen voorstellen. Dit is een van de meest indrukwekkende dingen die ik in mijn leven meegemaakt heb. Ik hoop dat de spelers zich voortaan realiseren dat zij het heerlijkste beroep ter wereld mogen uitoefenen.”

Jeugd

Bij KRC Genk zal de uitstap geëvalueerd worden, zegt Erik Gerits, directeur organisatie, die ook Genks schepen van Toerisme is: “De jongeren zien bij het stadion een berg afval en een toren. Het is altijd goed om te weten waar je werkt en woont, maar het is niet aan mij om te zeggen of we dat voortaan jaarlijks of om de paar jaar moeten doen. Het hangt er ook van af of de trainer voor dat soort activiteiten openstaat.” Zelf komt Gerits niet uit een mijnwerkersfamilie (zijn ouders baatten een hotel uit in Genk), hij was zelf nog nooit in een mijn afgedaald tot vorige week. “De spelers moeten weten wie hun supporters zijn. Er zitten nog massaal veel ex-mijnwerkers en hun familieleden in onze tribunes. Iedereen die wat ouder is en die naar het stadion komt, heeft bij Ford of in de mijn gewerkt of kent zo iemand in zijn dichte familie. Voor de spelers is het belangrijk om te weten waar je woont en werkt.”

Hij had niet verwacht dat het mijnbezoek zo’n impact zou hebben, zegt gids Vandeweyer achteraf. Toen hij ’s anderendaags de training van Genk bezocht, was Alex McLeish nog altijd onder de indruk. Hij vroeg zelfs een nieuw mijnbezoek aan, samen met zijn familie. De gids hoopt dat Genk het bezoek institutionaliseert. Of nog beter: inbouwt in de jeugdopleiding. “Vroeger moest je dat niet aan de jonge spelers uitleggen, die kenden allemaal wel iemand die in de mijnen werkte of had gewerkt. Nu zien ze die mijntoren naast het veld wel staan, maar ze hebben geen idee wat eronder ligt.”

DOOR GEERT FOUTRÉ – BEELDEN: KOEN BAUTERS

Met het geld dat de mijnsluiting opleverde, werd Racing Genk gefinancierd.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content