Zondag liep voor de vijfde keer sinds het bestaan van Germinal Beerschot (officiële naam : Koninklijke Football Club Germinal Beerschot Antwerpen NV) het Olympisch Stadion vol. Het verstandshuwelijk tussen Germinal Ekeren en Beerschot VAV op 21 januari 1999 leverde al één prijs (de beker) op, maar daar is de coalitie van nuchtere polderboeren en trotse stadsbewoners niet tevreden mee.

Patrick Janssens (50), Burgemeester van Antwerpen Van kindsbeen af supporter van Beerschot, nu is hij fan van Germinal Beerschot.

“Ik betaal al jaren zelf mijn abonnement op Germinal Beerschot. Nog steeds heb ik mijn vaste stek op de kleine tribune, tussen de andere supporters. Ik ben opgegroeid op het Zuid, op wandelafstand van het Kiel : ik kon niet anders dan supporteren voor Beerschot. Via een nonkel die een abonnement had op Beerschot, ben ik aangestoken door het virus. Voor het eerst ging ik kijken in het seizoen 1969/70, toen Lothar Emmerich aangetrokken was. Alleen de eerste thuismatch tegen Standard miste ik dat jaar. Toen het verval intrad, ging ik wat minder omdat ik voor mijn werk een tijdje in Londen woonde, maar nu ben ik weer aangesloten bij een supportersclub.

“Dé speler die ik koester, is een leeftijdsgenoot : Juan Lozano is iemand die een beetje het je-m’en-foutisme in zich draagt dat veel Antwerpenaars kenmerkt : als je van jezelf weet dat je de beste bent, hoef je dat niet elke week te tonen. Af en toe een demonstratie geven, volstaat. Daardoor haalde hij, net als Rik Coppens, niet het maximum uit zijn carrière.

“Beerschot-Tongeren in tweede was de eerste match waar ik mijn zonen, intussen zelf supporters, mee naartoe nam : 4-2, een echte spektakelmatch, met bijna om het kwartier een goal. Maar zij, opgevoed met samenvattingen op tv waarin elke minuut gescoord werd, vonden dat het te lang duurde eer er een goal viel.

“Ik was als supporter niet tegen de fusie. Bij het samengaan met Germinal was Beerschot op sterven na dood. Het bestuur is van Ekeren, maar het clubgevoel, de merknaam en de sfeer is Beerschot : een zeer fanatiek en kritisch publiek, dat niet alleen wil winnen maar ook goed voetbal wil zien. Ook een publiek met veel gevoel voor humor, creatief in het verbaal destabiliseren van de tegenstander.

“Voor het succes moest ik niet op Beerschot zijn, maar dat is nu net de microbe die je aansteekt. Je club kies je niet zelf, de club kiest jou. Voetbal is een van de grootste vormen van merktrouw, omdat het zo’n emotionele band is. Daar kom je doorgaans niet meer van los.

“Of het niet moeilijk is, supporter zijn én burgemeester van een stad met twee grote clubs ? Nee hoor. Toen ik Antwerp-Dender bijwoonde, riepen de Antwerpsupporters : ‘Janssens, komde voetbal zien ?’ Dat vond ik best grappig. Als burgemeester denk ik dat Antwerpen één grote club nodig heeft, als supporter vraag ik dat niet. Het initiatief om samen te gaan moet niet van het stadsbestuur komen, maar van de clubs zelf. Ik denk dat een fusie op dit moment op het Kiel minder gevoelig ligt dan op Antwerp.

“Wel hebben we nu een topsportfonds van één miljoen euro waar in piramidaal gestructureerde sporttakken die ene topploeg beter van wordt. In het voetbal moet dat bedrag op dit moment in tweeën gedeeld worden. Als er één grote voetbalclub zou zijn, zou Moussa Dembele op dit moment waarschijnlijk niet in Nederland maar nog hier voetballen.

“Waar ik me met deze bestuursploeg wel wil voor engageren, is om in deze regeerperiode de aanzet te geven voor een nieuw, modern stadion op neutraal terrein waar de twee clubs kunnen spelen.”

Rik Coppens (76), clubmonument

Als speler van 1947 tot 1960 Beerschots enfant terrible, keerde er terug als trainer en woont op een steenworp van het Olympisch Stadion.

“Dit seizoen ben ik vóór de wedstrijd tegen Club Brugge nog maar één keer gaan kijken, vorig jaar zag ik vier op vijf thuismatchen. De eerste jaren was er naar Belgische normen een goeie ploeg, met Marc Degryse.

“Pas op : ik zit nog altijd te bibberen, het is nog altijd mijn ploeg. Eeuwen geleden, in mijn tijd, was Beerschot de ploeg van de gentlemen, Antwerp van het plebs. Beerschot was le beau monde, met veel Joodse supporters. Ik ben van de Seefhoek, eigenlijk ben ik verloren gelopen. Ik trok naar Beerschot omdat heel mijn familie ervoor supporterde, Beerschot was toen een kampioenenploeg. Ik ging trainen met de tram. Aanvankelijk speelde ik ook ijshockey, maar toen ik op mijn tiende mijn handtekening zette, was ik eigendom van den Beerschot.

“Op een dag kreeg ik via de manager van Rik Van Steenbergen, die voor een Italiaanse ploeg reed, een aanbieding van Inter Milaan. Negentien was ik toen. Ik stuurde ze naar het bestuur, maar hoorde er nooit iets meer van. Ik ging wel bij een advocaat informeren wat ik kon doen om weg te geraken : een jaar niet voetballen en in Italië legerdienst doen. Later speelde ik in Napels met de militaire ploeg. Op het banket na die match kwamen drie mannen op me af : of ik niet wilde blijven ? Weer stuurde ik ze naar het bestuur. Erg vond ik dat niet. Ik verdiende toen al wat meer dan de anderen. Eigenlijk was ik prof avant la lettre. Nu mag ik dat eindelijk zeggen. Die zaak is bij de belastingen toch verjaard !

“In 1953 informeerde Barcelona. Na een match met de Europese selectie vroeg ‘onze’ trainer, die in het dagelijkse leven AC Milan coachte, me mee naar daar. In 1955 legde wéér Inter me op een banket in Zweden een blanco cheque voor : ‘Vul maar in wat je wil verdienen’, zeiden die. Raymond Kopa, de grote ster van Stade Reims, kon niet geloven dat ik niet weg mocht of kon. Dat allemaal door de schuld van Raymond Braine, die in België geschorst werd omdat hij alleen van het voetbal leefde, en daarom naar Sparta Praag vertrok. Ooit vroeg men mij om op de foto een cheque te overhandigen aan de winnaar van een pronostiekwedstrijd. Daarvoor moest ik me gaan verantwoorden bij de bond.

“De laatste buitenlandse interesse kwam van Espanyol. Onze trainer, de Hongaar Elemér Berkessy, ging naar daar en vroeg me mee. Ik was toen 26. Van de toenmalige voorzitter mocht ik weg, maar toen had ik plots geen goesting meer. Ik sukkelde nog met een blessure en vreesde dat ik niet fit genoeg was. In 1961 ben ik dan, 31 jaar oud, naar Olympic Charleroi gegaan. Het was Olympic of Cercle : bij Olympic zaten een paar Antwerpenaren die me er graag bij wilden. Bij Cercle kende ik niemand.

“Waarom Beerschot met mij nooit een prijs won ? Ik zal u dat zeggen : één keer maakten we 84 goals, maar kregen er ook 66 tegen. Drie keer maakte ik een hattrick, maar verloren we toch. Aanvallend waren we goed, verdedigend niet. Trouwens, wat was dat, een titel in België ? Europees voetbal bestond toen nog niet. Wat telt is geld. Ik speelde voor het geld en voor mijn plezier. Op een dag moest ik na een blessure wederoptreden met de invallers. De eerste ploeg ging naar Beringen, wij speelden thuis voor tienduizend man.

“Later werd ik trainer, onder meer van Beerschot. Maar dat is niet plezant, daar krijg je stress van. Je bent machteloos en kan zelf haast niets doen. Ik heb nooit begrepen hoe Raymond Goethals en Guy Thys altijd zo ijzig kalm bleven en toch zo lang leefden.

“Soms vroegen ze me hoe ik dat deed, vier man dribbelen langs de lijn zonder dat de bal buiten ging. Ik was tweevoetig tot en met. Tegenwoordig trainen de spelers zo veel meer en toch worden ze niet beter. Ik snap dat niet. Net zoals ik niet begrijp hoe iemand een penalty kan missen. Toch heb ik er naar het schijnt ooit zelf één gemist, tegen Jean Nicolay van Standard, in 1959. Daar moeten beelden van bestaan, maar zo lang ik ze niet zie, geloof ik niet dat ik die penalty echt gemist heb.”

René Snelders (69), ondervoorzitter

Ondervoorzitter en gerechtigd correspondent Germinal Beerschot, voorheen ondervoorzitter Germinal Ekeren.

“Ik heb nog in eerste gevoetbald bij Antwerp, samen met Eddy Wauters. Nadat ik mijn kruisbanden scheurde, zakte ik naar derde, bij Olse Merksem. Daar liep toen een tengere, blessuregevoelige, maar technisch vaardige rechtsbuiten : Jos Verhaegen. Later speelden we samen bij Germinal Ekeren in eerste provinciale, maar toen we onze zaak ( immobedrijf Versnel, nvdr) uitbouwden, hadden we geen tijd meer om te voetballen. Later vroeg Germinal Ekeren, intussen naar derde provinciale gezakt, ons of we niet wilden sponsoren. Dat wilden we, op één voorwaarde : dat we mee mochten besturen. Gewoon een pintje drinken op zondagmiddag interesseerde ons niet. Als we aan een zaak beginnen, hadden we ons voorgenomen, moest die groeien. Dat gold voor ons bedrijf, en voor het voetbal. Ons doel ? Doorstoten naar de vierde klasse, om met de grote jongens mee te spelen.

“Voor de scouting haalden we Jean Fraiponts. Die had een neus voor talent, reisde heel het land af. Naar een wedstrijd gaan kijken en daar de beste speler uithalen, kan iedereen. Maar inschatten hoe hoog een speler kan geraken en of hij in jouw ploegje past, is het moeilijkste wat er is. Daar had Fraiponts een vrij goed zicht op. In Nederland ging FC Vlaardingen failliet. Fraiponts sprong in zijn auto, reed naar Vlaardingen en kwam met drie spelers terug. Eén ervan, Dick Beek, hielp ons naar bevordering. Dick Beek heeft voor ons de sprint aangetrokken.

“Uiteindelijk stegen we sneller dan we ooit gedacht hadden. We wilden wel gezond blijven. Dat kon omdat we altijd goed verkochten. Als een speler ons genoeg opbracht, verkochten we hem. Jos, Albert Verhaegen en ik beslisten alles zelf.

“Toen we naar eerste stegen en het stadion uitbouwden tot achtduizend plaatsen, gokten we dat we gemiddeld zesduizend kijkers zouden lokken, en tegen de toppers een vol huis. Maar toen we op de eerste speeldag kampioen KV Mechelen op bezoek kregen, hadden we geen vierduizend betalenden. Na die match zijn we enigszins beduusd aan tafel gaan zitten.

“Voor het Bosman-arrest haalden we spelers die goedkoop waren en verkochten ze duur. Toen Club Luik failliet ging, haalden we Eric Deflandre en Chris- tophe Kinet samen voor tien miljoen frank. Een paar jaar later verkochten we ze respectievelijk voor 40 en 17 miljoen frank. Henk Vos kwam hier voor nul frank, die verkochten we voor 25 miljoen aan Standard.

“Met vijf, zes man deden we alles. Sponsoring haalden we bij wijze van spreken bij de bakker en de beenhouwer, en onze toeleveringsbedrijven. Toen we Europees speelden tegen Celtic, hadden we geen draaiboek. Die dubbele confrontatie blijft misschien de mooiste herinnering aan die periode. Die brachten hier hun eigen stewards mee : wij kenden dat niet, stewards. Jaren later correspondeerden die mensen van Celtic nog met ons. Heel anders dan die van Rode Ster Belgrado : die ontvingen ons voor de match met alle egards, maar na de uitschakeling joegen die ons het stadion uit, de regen in. Zelfs de taxichauffeurs wilden ons niet naar ons hotel terugvoeren.

“Onze supporters betaalden de vliegtuigreis van de spelers, omdat wij dat zelf niet konden. Maar zij deden dat graag, waardoor we elke keer een charter konden huren. Ze gingen graag mee : gezelligheid primeerde op het resultaat.

“De aanleiding om samen te gaan met Beerschot, kwam toen de Raad van State oordeelde dat de bouwvergunning die de stad Antwerpen ons had afgeleverd om ons stadion uit te bouwen ongeldig was. Toen zei de stad : wij hebben nog een stadion op het Kiel en Beerschot is zo goed als failliet. De stad heeft ons bijna verplicht om te fusioneren. Zonder dat arrest waren we op termijn misschien naar Brasschaat verhuisd, of naar Kapellen. Er is toen ook gepraat met Antwerp. Dat zag er goed uit. Maar toen er moest getekend worden, bleef Eddy Wauters maar dralen. Aarzelt Eddy Wauters op het einde van de besprekingen niet, zitten wij nu op Antwerp. Met onze ploeg en een paar van hun betere spelers hadden we meteen meegedaan aan de top. Dan hadden we Radzin-ski niet aan Anderlecht verkocht voor 85 miljoen, maar hem gehouden.

“Het huwelijk met Beerschot was in het begin moeilijk. Het verschil in mentaliteit was groter dan we dachten. Toen we merkten dat de stad Antwerpen niet zo maar bereid was de noodzakelijke renovatiewerken aan het Olympisch Stadion zelf te financieren, voelden we dat we die kosten niet alleen konden dragen en hebben we Ajax, voorgedragen door Louis de Vries, toegelaten. Eerst hadden ze maar twintig procent van de aandelen, maar toen de kosten alsmaar stegen, drongen zij aan op kapitaalsverhogingen, tot wij niet meer akkoord waren. Op een van die vergaderingen werd ons door Ajax gevraagd om uit vrije wil op te stappen. ‘Ontslaan doen we niet graag.’ Later boden ze ons de club te koop aan voor één euro. Het bleef toch ons kind, hé. En we bleven ervan overtuigd dat je, mits goed werken, break-even kon draaien.

“Met een stadion van twaalfduizend kijkers dat maar een paar keer per jaar vol loopt, kan je nooit een topclub maken. We hebben eens uitgerekend wat de maximale omzet is binnen deze accommodatie : met 350 miljoen frank (9 miljoen euro) heb je in België geen topclub, daarmee zit je maximaal aan de vijfde, zesde plaats. Onze filosofie is nog altijd dezelfde als in de beginjaren : wij willen groeien. Als de stad filosofeert over een nieuw stadion, schrikt ons dat niet af. Wij zijn niet bang om in een nieuw stadion te gaan voetballen, we zijn zelfs vragende partij. En we zullen ons ook niet verkopen aan Charlton of Fulham, we hebben met Ajax ons lesje wel geleerd.”

Danny Geerts (48), communicatieverantwoordelijke

Was achtereenvolgens Beerschotsupporter, reporter voor ‘Het Nieuwsblad’ en is sinds vorig jaar pr- en communicatieverantwoordelijke.

“Wat bepaalt of iemand Beerschotaanhanger of Antwerpsupporter wordt ? Wie goed opgevoed is, wordt Beerschotsupporter ( grijnst).

“Dat ik bij Beerschot belandde, was de fout van mijn moeder. Zij nam me in 1967 mee naar Beerschot-Anderlecht. Helemaal uitverkocht, met stoeltjes tot op de atletiekpiste, en een touw om de toeschouwers van het veld te houden. Ik zie nog Jan Mulder spelen, zelfs de Beerschotaanhang zong in het Frans ‘Allez les mauves’. Op school in Deurne supporterde iedereen voor Antwerp. Ik ben altijd tegendraads geweest. Voor mij werd het dus Beerschot.

“Mijn eerste idool was Lothar Emmerich. In de WK-finale van 1966 had ik hem op tv gezien. Toen ik hoorde dat diezelfde speler in 1969 naar den Beerschot kwam, ben ik op mijn fietske van het centrum naar het Kiel gereden om Emmerich een hand te mogen geven. In de eerste match won Beerschot al met 3-0 van Standard, met twee goals van Emmerich. Hij maakte er uiteindelijk 29 in 30 matchen. Op het WK 1974 scoorde voor Haïti Emanuel Sanon tegen Dino Zoff. En wie komt er later naar het Kiel ? Sanon ! Nog eens een paar jaar later komt hier plots Jan Tomaszewski, legendarische keeper van Polen op het WK.

“Later werd ik journalist. Voor Het Nieuwsblad volgde ik twintig jaar Beerschot, later Antwerp en zelfs Germinal. Ik had daar geen probleem mee, op de Bosuil wisten ze dat ik er een van het Kiel was. Maar toen ik met Antwerp meeging naar Wembley, hoorde ik mezelf tot mijn verbazing voor Antwerp applaudisseren, al dacht ik op dat moment wel : hoe komt het dat het niet den Beerschot is die hier staat ?

“Beerschot is altijd een ongelooflijk plezante club geweest. Op het Kiel was het altijd te doen. Altijd flamboyante spelers, altijd weer zo’n beetje die grootheidswaanzin. Veel beheerders toen hadden eigenlijk ook beheerder van Schoten of Schilde kunnen zijn, maar kwamen toevallig hier terecht. Toffe mensen om een pint mee te drinken, maar om een profclub te leiden ?

“Voor de Europese campagne na de bekerwinst had de club een perswoordvoerder nodig, vond de UEFA. Ik doe dat graag, maar een topclub is dit nog niet. Op termijn zie ik ons wel naar een nieuw stadion verhuizen. Voor dit stadion getroost de stad zich niet veel inspanningen meer. Gevolg ? Achter twee tribunes staan niet eens deftige toiletten.

“Bij de oude Beerschotfans is veel nostalgie naar vroeger, maar dat wordt ferm overdreven. Eind jaren tachtig zat hier voor Beerschot-Beringen ook maar zevenduizend man op de tribunes. Voor de allerlaatste wedstrijd van Beerschot in derde, tegen Rita Berlaar, zat hier vijfduizend man, maar de andere weken waren dat er ook maar vijftienhonderd. Vanaf de jaren negentig zag je dat Beerschot stervend was. De deurwaarders moesten in de rij staan om binnen te geraken. Geld was er niet meer. Op een dag werden de stoelen en tafels uit de perszaal gehaald om ze openbaar te verkopen. De week later stonden die daar voor de volgende thuiswedstrijd terug. Secretaris Jaak Pellens was ze met zijn eigen geld op de vrijdagse openbare verkoop gaan terugkopen. Bij het samengaan was de cultuurschok groot tussen Germinal, dat risico’s schuwde, en Beerschot, dat altijd risico’s nam.

“Moet dat, een fusie met Antwerp ? Wie garandeert dat zo’n fusieclub wél de grote successen kan behalen ? Eigenlijk is Antwerpen geen echte voetbalstad. Voetbal is een beetje te gewoon voor de Antwerpenaar. Als er een groot evenement als het tennistoernooi Proximus Diamond Games plaatsgrijpt, wil hij er wel zijn.”

Jean Fraiponts (80), sportief adviseur

Tot 1999 manager van Germinal Ekeren, nu weer sportief adviseur van Jos Verhaegen.

“Ooit voetbalde ik bij Wilmarsdonk, het verdwenen polderdorp waaruit Jos Verhaegen afkomstig was. Samen met Jos’ broer Albert, die aanvoerder was, vormde ik een stevig verdedigingsduo. Ik was de slechtste van de ploeg, maar ik zette wel de lijnen uit. Later trainde ik daar de jonge Jos Verhaegen. Technisch begaafde speler, slim, goeie pass, maar fysiek niet sterk genoeg voor de top.

“Via mijn job bij General Motors vroeg de secretaris van Antwerp me om spelers voor hen te scouten. In Turnhout zag ik de jonge Frans Vermeyen, die later voor Lierse en de nationale ploeg zou voetballen, in Oostende Wilfried Puis. Antwerp suggereerde dat ik ze niet zover moest gaan zoeken. Later werd ik manager van de junioresschool van Antwerp, en korte tijd assistent-manager en coach van de eerste ploeg.

“Op een dag ging ik in mijn dorp naar het voetbal kijken : ’s Gravenwezel tegen Germinal Ekeren. Na de match loop ik Albert Verhaegen tegen het lijf. Samen met zijn broer en René Snelders had hij een bedrijfje dat shirtsponsor was van Germinal Ekeren. Ze vroegen me als manager. Ik ontwierp het logo : een arend, het beest dat het hoogste vliegt van alle vogels, met twee koppen, een kroontje met zeven tanden omdat ik voorspelde : wij gaan samen naar eerste. Dat betekende toen : zeven keer promoveren. Onze boerenfilosofie was : als je elke dag aan je huis werkt, heb je op de duur het mooiste huis van de straat. Op dertien jaar gingen we van derde provinciale naar de eerste klasse. Een unicum. Met spelers die elders afgeschreven waren : Jos Daerden, Simon Tahamata, onder anderen. Dick Beek uit Vlaardingen haalde ik in tweede provinciale. Ik stapte de auto in en reed naar Vlaardingen. Beek was een rauwe Nederlander, speelde elke week met het schuim op zijn bakkes. Met hem gingen we van tweede provinciale naar bevordering. In tweede haalden Verhaegen en Snelders Michel van de Korput, afgekeurd in de Italiaanse Serie A. Hoogstraten kon hem niet betalen en tipte Jos. Hij legde de ballen als libero panklaar voor Gunther Hofmans.

“Onze handicap was dat de massa van Antwerpen de weg naar ons stadion niet vond. Na de eerste thuismatch tegen KV Mechelen, waarvoor amper drieduizend betalenden opdaagden, zei Albert Verhaegen : ‘Jongens, we hebben onze economische grens bereikt.’ Maar we hebben nog tien jaar in eerste gespeeld, drie bekerfinales gehaald, waarvan er één gewonnen, én ons drie keer geplaatst voor Europees voetbal.

“De eerste dubbele Europese confrontatie, tegen Celtic, was misschien de mooiste herinnering. Toen zagen we wat een massale aanhang voor een club kan betekenen. Na de match in Ekeren bleven die Schotse fans maar zingen. Ze wilden onze spelers zien. Ik heb ze van onder de douche gehaald, die kregen een staande ovatie van de Schotten. De dag na de match vonden we een dronken Schot op een toilet in het stadion. Hij wist niet eens dat hij opgesloten had gezeten.

“Ook de gewonnen bekerfinale tegen Anderlecht was een hoogtepunt, én die competitiematch in de sneeuw tegen Anderlecht. Eén dag voor de match hoorde ik Michel Verschueren, die het veld kwam inspecteren, tegen Aad de Mos zeggen : ‘Hier wordt nooit gevoetbald.’ Ik zei hen : ‘Wij spélen morgen.’ Na de training kwamen de spelers kijken. De Duitser Frank Schmöller kon zijn ogen niet geloven : de voorzitter stond mee sneeuw te ruimen met een schop ! Toen wist ik : morgen kan niemand ons kloppen.

“Na de fusie was ik er niet meer bij. Die samenwerking met Ajax, dat snapte ik niet. Lakei zijn van een vreemde, dat doe je toch niet als Antwerpenaar ? Wij die zo veel noten op onze zang hebben, lieten Ajax de club leegzuigen.”

Eric Verhoeven (48), teammanager

Vanaf zijn tiende speler van Beerschot, van 1993 tot 1998 clubmanager, sinds 1999 teammanager.

“Niel, waar ik opgroeide, is een basketgemeente, maar ik sjotte vanaf mijn tiende tot de invallers bij Beerschot. Dat ik geen profcontract kreeg, vond ik logisch : Beerschot had toen op mijn positie, rechts op het middenveld, betere spelers. Toen ben ik lager gaan voetballen, tot ik in een duel zo zwaar aan het oog geraakt werd dat ik een expliciet verbod kreeg om nog te koppen of in duel te gaan. Dan wordt het moeilijk om competitievoetbal te spelen.

“Intussen bleef ik supporter van Beerschot, vanaf mijn 23ste werd ik beroepshalve bedrijfsrevisor, acht jaar bij Deloitte and Touch en bij KPMG. In 1993 vroeg Jaak Pellens me om Beerschot financieel door te lichten en nog wat later of ik niet voor de club wilde werken. Toen al was het verlies groot, door de degradatie naar derde was er al een put van 50 miljoen frank : Beerschot was in derde nog een profploeg, maar met de toeschouwersinkomsten kon je dat niet betalen. Promotie naar eerste had via de tv-gelden dat gat kunnen dichten. Vier jaar na elkaar lukte dat niet. Dus neem je van jaar tot jaar het verlies mee en wordt dat alsmaar groter.

“Er zijn zo veel potentiële investeerders geweest. Natuurlijk rook ik met mijn bedrijfsachtergrond snel dat die niet concreet waren, maar wie honger heeft, zoekt overal eten.

“Toen ik niet meer betaald werd later is Paul Nagels zijn belofte nagekomen om me toch te vergoeden – ben ik als consultant bij Louis de Vries gaan werken, tot ik met de fusie terugkeerde. Daar is in het begin de lat wat te hoog gelegd.

“Wie roept dat we al veel verder hadden moeten staan, vergeet snel. In 1997 hebben we nog vergaderd bij kaarslicht omdat er geen elektriciteit meer was. Wij zijn in 1999 van nul begonnen, zonder briefpapier, geen kantoren. Nu zie ik sluitende rekeningen, en extra personeel. Het kan altijd beter, maar ik vind dit al een fantastisch verhaal. Wij zijn niet de top in België, maar dat was Beerschot vroeger ook niet.

“Veel hevige supporters hebben na de fusie afgehaakt, al zijn er veel teruggekeerd na de bekerwinst. Maar wat was het alternatief geweest voor Beerschot ? In vierde waren de vaste kosten van dit stadion onhoudbaar geworden. Intussen zijn er al veel jonge Germinal Beerschotfans, die Beerschot of Germinal niet gekend hebben. Het zal hier nooit goed genoeg zijn. Al drie jaar bewijst men hier dat een profclub in Antwerpen leefbaar is, draaien we break-even. We zullen eens een jaar een uitschieter naar boven of beneden hebben, misschien nog eens de beker winnen, want voor een titel moet je een veel hoger budget hebben.

“Al bij al zijn er meer slechte dan goeie momenten voor wie in het voetbal werkt. Mijn maatschappelijke carrière had er anders uitgezien als ik niet in dienst van de club was gestapt, maar de goesting om het te doen was groter dan het verstand. Zeker is : dit zou ik nooit voor een andere club kunnen doen.”

Jos Van Hout (75), materiaalmeester

Al vijftien jaar materiaalmeester, sinds dit seizoen krijgt hij hulp van Lutgard van Craenenbroeck.

“Mijn moeder is afkomstig van Witgoor, mijn vader van Dessel, waar hij keeper was van Dessel Sport. Toen hij werk kreeg in de haven, verhuisden ze naar Antwerpen. Als neutraal supporter woonde mijn vader Antwerp-Beerschot bij : eindstand 3-4. Raymond Braine maakte de laatste goal, een prachtgoal, waarvoor mijn vader spontaan applaudisseerde. Het leverde hem een directe rechtse op in het gezicht, vanwege een Antwerpsupporter die dat niet leuk vond. Vanaf toen supporterde mijn vader voor Beerschot.

“Ik ben een échte oude Rat, vanaf mijn achtste. De periode van Rik Coppens was de beste, maar : nooit een prijs. Hoe dat kwam ? Rik was de enige patron, hij wilde alleen waterdragers rondom zich. De andere spelers mochten niet boven hem uitgroeien. Twintig van de dertig matchen was hij grandioos, de andere tien barslecht. Maar als hij vooraf zei : vandaag rammel ik ermee, dan dééd hij dat ook, ongeacht wie tegenover hem stond. Alleen met stopper Roel Van de Ven van Berchem had hij het moeilijk.

“Tot mijn 58ste werkte ik als chauffeur voor het bakkerstoeleveringsbedrijf Zeelandia. Als mijn ronde erop zat, ging ik op de Wilrijkse pleinen naar de training kijken. Op een dag, ik was al met pensioen, vroeg trainer René Desaeyere of ik niet een week kon inspringen voor de materiaalman die toen ziek was. Die man is overleden, en ik ben gebleven.

“Op het einde verliet iedereen de club. Ik bleef, met Ludo, de concièrge, en met trainer Marc Noë. Op een dag bracht Staf Van Lancker iemand mee : Steven Van Beethoven. Verder was er niemand meer. Ik woon in Ekeren, ik kende Jos Verhaegen. ‘Kom bij ons,’ zei die, ‘laat Beerschot vallen.’ Maar dat interesseerde me niet. Nu zit ik toch bij Jos Verhaegen. ‘Deze is de enige die ik niet kon kopen’, zegt hij wel eens over mij. Bij de laatste thuismatchen van Beerschot ging ik aan de overkant van de straat bij den Turk wat flessen water kopen – uit eigen zak – om aan de bezoekende spelers te geven, want er was niets. Na de laatste match heb ik hier veel volwassen mensen zien wenen.

“Elke dag ben ik hier van halfacht ’s ochtends tot drie uur. In de fusie vind ik nog veel van Beerschot terug : het stadion, de kleuren, de Antwerpse humor : een beetje met onszelf lachen, en vooral met de anderen ( grijnst). Die humor hebben ze in Ekeren niet, hoor. Ik zeg : het is een kunst om naar bevordering te zakken en toch een ploeg over te nemen in eerste. Maar ook nu kunnen we de betere spelers niet houden. Weet je wat het verschil is ? Het vroegere Beerschot had gezegd : Sterchele gaat hier niet weg ! Met alle financiële gevolgen van dien.

“Op één of twee spelers na heb ik hier alleen fantastische jongens gekend. Ooit zag ik op tv de uitreiking van een prijs aan Marc Degryse. Die droeg die prijs op aan een paar mensen, ‘onder wie de materiaalmeester van Germinal Beerschot’. Dat heeft me enorm gepakt.”

Marc Descheemaecker (51), kritische supporter

Gedelegeerd bestuurder van de NMBS en van jongs af aan supporter van Beerschot.

“Ik ben van de generatie van Juan Lozano, die een paar dagen ouder is en met wie ik nog bij de prille Beerschotjeugd voetbalde. Ik herinner me een voorwedstrijd van Beerschot-Anderlecht, Beerschot A tegen Beerschot B, waarin ik hem bijna de lucht in trapte toen hij me wilde passeren. Hij had talent, ik was zoals zovele anderen niet goed genoeg.

“Supporter bleef ik wel, ook in de tweede en derde klasse. Ik ben ook een paar keer benaderd om voorzitter te worden, maar dat wil ik niet. In een publieke functie vind ik het onmogelijk om twee petten tegelijk op te zetten. Tegenwoordig ga ik alleen nog op verplaatsing kijken. Een paar dingen ontgoochelen mij : de racistische spreekkoren vind ik een brug te ver. Ik heb het ook moeilijk met de parade van aangespoelde Vlaams Belangmandatarissen die vroeger geen supporter waren maar nu op uitnodiging in de businessseats mee de sfeer bepalen.

“Voor Jos Verhaegen heb ik wel veel respect, al vind ik het jammer dat hij kansen verkeek om verder te staan. De gewonnen bekerfinale was een scharniermoment dat niet benut werd. Dat het stadion vaak niet vol zit, komt volgens mij omdat de mensen voelen dat de club niet die ambitie heeft om de top te halen. Dan haalt men weer eens een container Argentijnen die na een half jaar bijna allemaal weer weg zijn. Beerschot wordt nog altijd gerund met de extreme voorzichtigheid van Ekeren, terwijl het draagvlak op het Kiel toch groter is.

“Of het nog een grote club wordt, betwijfel ik. Voetbal is niet alleen het financieel plaatje rond krijgen, maar ook visie tonen op lange termijn. De afgelopen jaren zag ik te vaak een gebrek aan visie. Een fusie met Antwerp zou een goeie zaak zijn, maar het is geen absolute noodzaak. Antwerp en Beerschot zijn moeilijker te verzoenen dan pakweg Club en Cercle. Het komt volgens mij nooit tot een huwelijk, het zal altijd een opeenvolging van vrijages blijven.”

Joëlle Welter (24), secretariaatsmedewerker

Nog maar een half jaar aan de slag als ticketverantwoorde- lijke.

“Ik werk hier sinds 1 juli 2006 dankzij gedelegeerd bestuurder Herman Kesters. Ik ben het gezicht voor de supporters, ik zorg voor hun tickets en ook voor de combiregelingen. Die supporters zijn voor ons heel belangrijk. De sfeer, ook op verplaatsing, kan de hele ploeg naar een hoger niveau brengen. Zo was de tifo tegen Anderlecht echt de moeite. De racistische uitlatingen zijn een minpunt, het werk van enkele individuen die de club een reputatie bezorgen. Hierover hebben we intussen al vaak vergaderd en we proberen er alles aan te doen om hen uit het stadion weg te houden.”

Ronny Prins (41), jeugdtrainer

Voetbalde van 1987 tot 1991 bij Germinal Ekeren, daarna nog vijf jaar voor Beerschot. Nu traint hij de beloften.

“Ik kende een plezante tijd bij Germinal, waar we na twee opeenvolgende titels snel in eerste terechtkwamen. Maar ik was liever bij Beerschot, ondanks de drie mislukte eindrondes in tweede. Herinneringen bewaar ik vooral aan mijn goede band met de supporters. Zij hadden niets liever dan een agressieve speler die zich tweehonderd procent inzette voor de ploeg. Ook al speelde ik slecht, ik ging steeds nog mee op café. Het groepsgevoel was er ook meer dan nu. Vroeger gingen we met de heel de ploeg op stap, dat zie je niet meer.

“Enkele jaren geleden polste Germinal Beerschot mij : eerst trainde ik er vier jaar de min-14-jarigen, momenteel coach ik samen met Marc Noë en Werner Geens de min-19-jarigen. Bij de jeugd zit er nog veel talent dat kan doorbreken, maar natuurlijk wordt er veel weggehaald door Europese clubs. Henk Mariman, hoofd opleidingen, is een man met een visie. Daardoor gaat het nu beter.

“De club leeft ook meer en meer. Ik ga iedere thuiswedstrijd kijken en je voelt echt dat er iets leeft. We zijn dikkenekken die soms arrogant overkomen, maar als je presteert wordt dat geapprecieerd. Voor mij mag Antwerp terug naar eerste komen. Iedereen wil die derby terug, zeker de spelers. Je kan beter spelen tegen Antwerp dan tegen Denderleeuw.”

Tia Hellebaut (29), supporter

De hoogspringster sloot na een gouden medaille op het EK het seizoen af met de Gouden Spike, de grootste atletiekbekroning in België. Als ze kan, bezoekt ze het Kiel.

Marc Schaessens is een neef van mijn nonkel. Al van toen ik jong was, klonk Beerschot mij bekend in de oren. We keken vooral uit naar de derby tegen Antwerp, maar ook de bekerfinale zit nog vers in mijn geheugen.

“Als ik ga kijken, vergezelt mijn vader me altijd. Hij houdt me in het buitenland ook op de hoogte van de laatste nieuwtjes en wedstrijdresultaten. Zo ben ik een grote fan van Luciano, een goede en kleurrijke doelman. Ik had echt graag eens Rik Coppens bezig gezien. Hij is van lang voor mijn tijd, maar spreekt het meest tot de verbeelding.

“Beerschot blijft Beerschot en ook al gaat het soms wat minder, ik zal altijd supporter blijven.”

Frank Raes (52), reporter

Voetbalde bij de invallers van Beerschot, is al twintig jaar een vaste waarde op de openbare omroep en is nu het gezicht van Studio 1.

“Mijn vader woonde in de Beerschotstraat net naast het stadion. Hij was dus supporter en als kind ging ik vaak mee kijken. Ik meen mij nog te herinneren dat ik Rik Coppens zag spelen toen ik drie, vier jaar was. Nadien zijn we verhuisd naar Brasschaat, vlakbij Ekeren. Ik had dus een band met zowel Beerschot als Germinal Ekeren. De fusie vond ik een goede zaak, vooral voor Beerschot. Maar op lange termijn ook voor Ekeren : het was niet meer haalbaar om er te overleven. Het was dus een win-winsituatie.

“Zelf was ik geen slechte voetballer. Ik begon bij Mariaburg, op mijn achttiende belandde ik bij de invallers van Beerschot en trainde met spelers als Meeuws en Lozano. Hoewel ik in de B-kern wel mijn doelpunten maakte, belandde ik nooit in de eerste ploeg. Mijn trainer was mijn jeugdidool Rik Coppens, een grappige trainer die vaak meevoetbalde. Mijn vader heeft altijd veel over hem verteld, daarom ook dat ik later een boek over hem schreef. Ook Lothar Emmerich, die na zijn topcarrière in Duitsland bij Beerschot belandde, was een van mijn idolen, samen met mijn leeftijdsgenoot Lozano. Die laatste was veruit de beste speler met wie ik ooit speelde.

“Germinal Beerschot moet kunnen meedraaien met de top vijf en zelfs meespelen voor de titel, een beetje zoals AA Gent of RC Genk. Een topclub in Antwerpen moet zeker kunnen, zelfs twee, want de stad is groot genoeg. Marc Brys is een man met visie, maar moet zich meer profileren. Spelers als Luciano en Cruz zijn geen échte Beerschotspelers, maar ze zijn het wel geworden. Ook Jurgen Cavens kan voor Germinal Beerschot belangrijk zijn.”

David Godaert (27), supporter

Lid van supportersclub Oilsjterse Ratten, de enige niet-Antwerpse supportersclub van Germinal Beerschot.

“Dertien jaar geleden nam de vader van een vriend me mee naar een wedstrijd op het Kiel. De sfeer heeft mij en enkele andere vrienden betoverd. Die sfeer vind je niet op andere clubs. Beerschot is een verslaving. De aanhang in Aalst groeide geleidelijk, iedere thuis- en uitwedstrijd zijn we op post. Omdat we steeds uit Antwerpen moesten vertrekken bij combiregelingen richtten we zelf een supportersclub op. Nu starten we in Hofstade. Na drie jaar zitten we al aan 59 leden, volgens mij het op een na grootste aantal van alle supportersclubs. Met de opbrengst van onze spaghettidag kunnen al onze leden na een jaarlijkse bijdrage van tien euro ieder weekend gratis met de bus mee.”

Jasper Vermeerbergen (19), jong talent

Jeugdproduct van Beerschot en later Germinal Beerschot, sinds dit seizoen in de A-kern.

“Ik begon als vijfjarige bij Beerschot, gewoon omdat het de dichtstbijzijnde club was. In de jeugdreeksen van Beerschot voetbalden we voor het amusement, bij Germinal Beerschot ging het er wel wat professioneler aan toe. We trainden er iedere avond.

“De overstap naar het eerste elftal was voor mij een hele aanpassing. Maar als je graag voetbalt, moet je zo een kans grijpen. We trainen twee keer per dag en veel vrije tijd heb ik niet. Ik moet nu veel leren, dat kan aan de zijde van Kurt Van Dooren en Didier Dheedene. Het is wel spijtig dat ik meteen in mijn eerste seizoen bij de A-kern uitval met een bacterie. Vermits ze mij nog tot het einde van het seizoen rust voorschreven, hoop ik volgend seizoen zoveel mogelijk te spelen.

“Als je ergens al vanaf je vijf jaar speelt, wil je niet zo maar weg. Dit is een familiale en warme club die iets wil presteren. De supporters helpen ons daarbij, volgens mij zijn het samen met die van Standard de beste van het land. De bekerfinale en de Europese wedstrijden van Germinal Beerschot blijven me bij. Dat wil je als jonge speler later ook eens meemaken. Later is nu niet meer veraf.” S

Door Geert Foutré & Evelien Van Grunderbeek

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content