‘Noem het geen kinderdroom’, zegt Benji De Ceulaer, ‘het is geen sprookje of een verhaal uit een jongensboek. Maar het is wél heel speciaal dat ik hier mag voetballen.’

De prelude van zijn transfer kwam er op de derde speeldag, toen Lokeren in Genk kwam spelen. “Benji is een Racingboy”, scandeerde het Genkse publiek toen, met een staande ovatie erbovenop. Benji De Ceulaer – toen nog in wit-geel-zwart – was duidelijk geraakt en nam het applaus dankbaar in ontvangst. Een maand later was hij ook effectief terug in zijn heimat, bij zijn oude liefde. De inkt op zijn contract was nog niet droog of De Ceulaer trof zijn huis aan in het blauw en wit van Racing Genk. Komt ervan als je halve vriendenkring voor Genk supportert. “Er hing zelfs een spandoek aan een brug niet ver van mijn huis met als opschrift: Welkom thuis Benji.”

Koningskoppel

Als je ziet hoe vlot je je hebt aangepast, lijkt het alsof je al jaren bij Racing Genk speelt.

Benjamin De Ceulaer: “Het is heel snel gegaan: ik heb mijn contract getekend, één dag meegetraind en de volgende dag stond ik al tussen de lijnen tegen Anderlecht. ‘Doe gewoon je ding’, zeiden ze, tijd voor veel meer richtlijnen was er niet. Dat schokeffect ligt me wel. Het was onmiddellijk: actie!”

Het helpt als je in bloedvorm zit.

“Ik heb nooit beter gespeeld dan nu, zo voel ik het toch aan. Bij Lokeren lag mijn rendement al hoog, nu heb ik op die korte tijd nog een stap vooruitgezet. Op training voel je dat het best bij de pass- en trapvormen. Mario Been legt elke pass onder het vergrootglas: je moet op het juiste moment inspelen, met de juiste snelheid, op het juiste been, snel indraaien… Dat én zijn nadruk op positiespel en beweeglijkheid maken dat ik me momenteel echt kan uitleven.”

Been heeft je al op verschillende posities neergezet.

“En eigenlijk heeft dat geen invloed gehad op mijn spel. Dat is ook een van mijn kwaliteiten, denk ik. Of ik nu als tweede spits sta, of links of rechts, ik ben blij dat ik speel en mijn bijdrage kan leveren.”

Er gaat veel aandacht naar het nieuwe koningskoppel dat jij vormt met Jelle Vossen. Kenden jullie elkaar daarvoor al goed?

“Als voetballer in Limburg loop je elkaar al eens tegen het lijf en ook bij de nationale ploeg zaten we korte tijd samen in de groep, maar het is niet dat we elkaar echt goed kenden, dat niet. Eigenlijk heb ik dit nog zelden meegemaakt. Vanaf de eerste dag klikte het tussen ons, zowel op als naast het veld. Het lijkt niet alleen alsof het vanzelf gaat, het ís gewoon zo. De statistieken liegen er ook niet om: we maken elkaar op dit moment gewoon beter. Ik weet dat hij er net hetzelfde over denkt. Heel gek is dat: die automatismen waar je bij anderen soms jaren naar moet zoeken, waren er gewoon meteen.”

Het had ook anders kunnen lopen. Plaatst Anderlecht zich niet voor de Champions League, dan vertrekt Dieumerci Mbokani allicht en sta jij boven aan de lijst om hem te vervangen.

“Dat is een moeilijke vraag, dan moet ik antwoorden op iets dat niet gebeurd is. De situatie was duidelijk: Genk en Anderlecht hadden allebei interesse. Uiteindelijk heeft Genk doorgeduwd en mij het gevoel gegeven dat ze me echt wilden. En ik wilde ook echt naar Genk, dat voor mij altijd een speciale club is gebleven.”

Geen spijt

Toen je op je 21e bij STVV zat, kon je uit meerdere clubs kiezen. Je hebt toen ook al met Genk gepraat.

“Ik heb een heel goed gesprek gehad bij Genk. Alleen kwam er toen met Feyenoord een Europese topclub aankloppen. Op dat moment moest ik een keuze maken en daar heb ik ook nooit spijt van gehad.”

Hoe kijk je terug op je Nederlands avontuur?

“Vooral Feyenoord blijft een raar verhaal. Ik weet nog altijd niet waarom het zo gelopen is. Ik was een jaar uitgeleend aan RKC, waar ik het goed gedaan heb. Toen mocht ik mijn debuut maken in Rotterdam. Tijdens de voorbereiding was ik topscorer, de eerste match op Groningen mocht ik starten, de week erna viel ik in tegen Heracles. Daarna ben ik op de tribune beland en heb ik nooit nog een kans gekregen van Erwin Koeman, hoe goed ik het ook deed bij de beloften. Het is heel vreemd, het is intussen zes jaar geleden en die periode zit nog perfect in mijn geheugen. Dat toont dat het mij echt iets gedaan heeft. Nadien bij RKC Waalwijk ben ik nooit van dat jojo-effect afgeraakt. Het was een club met ups en downs en dat gold ook voor mij.”

Was je te braaf voor Nederland?

“Toen misschien wel, ja. Nederlanders zijn verbaal uiteraard heel sterk en ik had het soms moeilijk om daarin mee te doen. Dat is ook niet zo gek als je als jonge jongen naar Nederland gaat. Ik weet wel dat het nu anders zou zijn, nu sta ik veel steviger in mijn schoenen. Vroeger was ik geraakt door kritiek, nu kan ik ermee werken en er mijn voordeel uit halen. Maar ik heb nooit gedacht: had ik de klok maar kunnen terugdraaien. Uiteindelijk heb ik er veel geleerd en veel tegenslagen moeten verwerken. Dat heeft mij ook gemaakt tot wie ik nu ben.”

Drilsergeant

Toen je voor Lokeren tekende, was dat nog min of meer de club van negen Afrikanen en twee IJslanders. Geen voor de hand liggende keuze.

“Dat is wel snel gekeerd toen ik aankwam. In één keer zijn er zeven Belgen bijgekomen. We moeten ook eerlijk zijn: ik was al blij dat er ten minste één club was die mij graag wou. Drie jaar geleden was Benji De Ceulaer dood in België. Lokeren heeft mij toen als enige een levenslijn toegeworpen. Niemand had toen durven denken dat we play-off 1 zouden halen en de beker zouden winnen. Bij Lokeren heb ik beetje bij beetje het voetbalplezier teruggevonden. Daar zal ik die mensen ook eeuwig dankbaar voor zijn.”

Als je niet voor het voetbal had gekozen, was je in het leger gegaan. Nu heb je voor Peter Maes gespeeld, is dat nog beter?

“Hij heeft wel van iets van een drilsergeant… ( lacht) Het is mede aan hem te danken dat mijn carrière weer op de rails is geraakt. Hij heeft me mee geholpen om de speler te worden die ik altijd hoorde te zijn. Niet iedereen kan even goed om met zijn stijl, dat is een feit. Ik heb zelf ook afgezien in het begin, heb ook een tijdje op de bank gezeten. Maar als je ermee leert om te gaan, kom je er sterker uit, daar ben ik van overtuigd. En als Maes er op training eens te hard inhakte, was het aan Killian Overmeire, Koen Persoons en mij om die jongens weer op te peppen. Het beste bewijs is Ayanda Patosi, die heeft het heel lang lastig gehad, maar is er nu helemaal mee weg.”

Je hebt jezelf er heruitgevonden als scorende spits.

“Bij STVV was scoren echt moeilijk voor mij. Toen had ik niet de rust voor doel die ik nu wel heb. Maar goed, ik was toen nog jong. Ik lees het spel nu zo veel beter en mijn rendement ligt zo veel hoger. Wat ik wel meeneem, is die techniek van een echte flankaanvaller. Al merk ik wel dat je met dribbels tegenwoordig niet heel ver meer komt, je botst altijd heel snel tegen een tweede mannetje op. Daarom zijn we bij Genk zo gevaarlijk: als iedereen de hele tijd in beweging is, is dat duizend keer moeilijker te verdedigen.”

Je vertrek kwam wel aan in de kleedkamer van Lokeren, dat hebben verschillende spelers al aangegeven. Je was er belangrijk én graag gezien.

“Ze hadden natuurlijk liever gezien dat ik gebleven was, maar op zich weten ze ook hoe het voetbal ineenzit. En als ze zelf de kans krijgen om die stap te zetten, zullen ze die ook wel grijpen, denk ik. Iedereen in die kleedkamer gunde mij die transfer, daar durf ik mijn hand voor in het vuur te steken.”

Peter Maes had het over een vorm van sabotage. Begrijpelijk: Genk, een rechtstreekse concurrent voor play-off 1, komt op het laatste moment van de transferperiode zijn beste speler wegkopen.

“Ik begrijp hem, natuurlijk. Het zou pas erg zijn als hij zei: ‘Hier, pak ‘m maar mee!’ Dat toont aan dat hij graag met me werkte, en dat gevoel kreeg ik ook van technisch directeur Willy Reynders en voorzitter Roger Lambrecht. Daarom heb ik ook nooit gekke dingen gedaan tijdens de transferperiode. Ik heb wel gezegd wat die transfer voor mij zou betekenen. Die openheid hebben ze ook op prijs gesteld. Ik ben de voorzitter enorm dankbaar dat hij me heeft laten gaan. Mijn respect voor hem is daardoor alleen maar toegenomen.”

Oude liefde

Je bent lang weggeweest bij Genk, maar de liefde is nooit overgegaan. Een geheim is dat nooit geweest.

“Ik heb in mijn tienerjaren een hele mooie tijd gehad bij Genk. Ergens blijven die jaren je altijd wel bij. Ik heb nog gevoetbald op de oude pleintjes achter het stadion en zelfs in het oude stadion van Winterslag. Nu is dat allemaal afgebroken. En bij ons stadion zijn er intussen fantastische trainingsvelden, eentje met kunstgras ook. Als je ziet hoe dat allemaal veranderd is, belooft dat veel goeds voor de komende jaren. Als je dan nog eens kijkt naar wat voor een aanhang we al hebben en hoe de accommodatie en de structuur er elk jaar op vooruitgaan… Hier groeit wel iets waar je als speler deel van wilt uitmaken.”

Toen je begin dit seizoen op Genk speelde met Lokeren, kreeg je een staande ovatie. Wat was de boodschap daarachter? Benji is één van ons?

“Het was een onbeschrijflijk gevoel om dat mee te maken. De boodschap was, denk ik, toch wel dat ze me er graag bij wilden. ‘Benji is een Racingboy’, scandeerden ze, en zo heb ik het ook altijd gevoeld. Veel van de supporters ken ik persoonlijk en die band is nooit gesleten. En nu is het ook officieel, nu ben ik echt één van hen. Dit is wat ik altijd al wilde.”

Zoals je zelf aangeeft: deze club is bijna familie voor jou. Zie je daar ook niet een gevaar in?

“Met familie moet je wandelen, niet handelen, bedoel je? Weet je, ik heb heel weinig druk gevoeld van Genkse kant. Dat heeft me op dat vlak helemaal gerustgesteld. Van bij de eerste wedstrijd op Anderlecht heb ik een warm onthaal gekregen en was ik een deel van de groep, niet degene die het plots moest gaan doen. Ik weet dat het ergens een risico inhoudt als het ooit eens minder gaat, dat wel. Dat zijn de wetten van de sport: dan zullen ze mij ook niet sparen omdat ik toevallig van Genk ben. Maar het is een trouw publiek en ze zullen je nooit aanvallen als ze zien dat je er alles aan doet. En daar zullen ze bij mij ook nooit aan moeten twijfelen.”

In de kern zitten enkele rotgetalenteerde jongens uit de eigen jeugd, niet veel ouder dan jij was toen je bij Genk wegging. Wil je de komende jaren een rol spelen voor hen?

“Als ze daarom vragen, ga ik wel proberen hen een beetje de weg te wijzen. Ik denk dat ze voor hun ontwikkeling als speler en als mens ook nergens beter kunnen zitten dan in Genk. Ze worden elke dag beter als voetballer, maar nog belangrijker: die jongens amuseren zich gewoon, het spelplezier spat er echt van af. Dat heb ik ook altijd gehad: alleen in Nederland was ik dat even kwijt. Voor mij blijft het een spelletje en nu sta ik weer elke dag met een glimlach op het veld. Dat zie je gewoon, ook aan mijn spel.”

Wil je ook nog iets negatiefs zeggen over Genk?

“Dat zou heel stom zijn! ( lacht) Ik zit nu waar ik wou zitten, iedereen voelt zich gelukkig rondom mij en dat ben ik zelf ook. Ik blijf ambitieus en ik wil alles uit de kast halen, maar ik heb het gevoel dat dat nergens beter kan dan bij deze club. Ook op lange termijn, ja. Ik kan niet in de toekomst kijken, maar als ik mijn hele carrière bij Genk blijf, dan zal ik daar compleet gelukkig mee zijn. Ik wil het niet overdrijven en sentimenteel gaan doen: dit is geen kinderdroom of een verhaal uit een jongensboek. Het is wél heel speciaal dat ik hier mag voetballen.”

Dat heeft niet alleen met de club, maar ook met de stad te maken.

“Ik ben ook altijd in Genk blijven wonen toen ik in Lokeren speelde. Iedereen verklaarde mij gek dat ik elke dag zo veel kilometers deed, maar het heeft met prioriteiten te maken. Mijn gezin komt vóór het voetbal en misschien ligt het wel net daaraan dat het zo goed gaat. Eigenlijk is het plaatje nu af voor mij.”

DOOR JENS D’HONDT

“Drie jaar geleden was Benji De Ceulaer dood in België. Lokeren heeft mij toen als enige een levenslijn toegeworpen.”

“Als ik mijn hele carrière bij Genk blijf, dan zal ik daar compleet gelukkig mee zijn.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content