Stil wordt het dit seizoen alvast niet op het Lisp : Bob Peeters wil ‘zijn’ Lierse weer mee op gang trekken.

Als een volleerd atleet haast Bob Peeters zich na de fotosessie van het strand naar het avondmaal in Hotel De Wielingen in Cadzand. Daar werkte Lierse met een volledig vernieuwde kern een korte zomerstage af. Om vier uur wordt het eten geserveerd en Bob wil geen halve minuut te laat aan tafel. Omdat hij honger heeft, natuurlijk, maar vooral omdat hij aan de jongeren het goede voorbeeld wil geven. Het is een van de uitdagingen die hem bij Lierse aantrok.

Bob Peeters : “Ik krijg hier veel verantwoordelijkheid. Dat houdt ook verplichtingen in. Als we eten om vier uur, moet ik niet komen aansloffen om twee na vier. Respect dwing je af door zelf het voorbeeld te geven. Dat stipte zit gewoon in mij. In vijftien jaar profvoetbal ben ik nog nooit te laat gekomen, op een zeldzame file wegens een ongeluk op weg naar Kerkrade na. Ik heb er zelf een hekel aan als iemand te laat komt. Dan lijkt het me logisch dat ik het ook niet doe.”

Trek je hier je mond al open ?

“Absoluut. De eerste training waarop ik weer mocht meedoen, speelden we vijf tegen twee. Meteen naaide ik de anderen op. Het ging ineens zo scherp. Een paar andere jongens pikten daar op in, waardoor we mekaar zo opfokten dat iedereen ineens wakker werd. Zo jaag je het niveau op training meteen een stuk omhoog.”

Lierse veranderde de laatste jaren fel. Wat vind je nog terug van toen ?

“Het gemoedelijke. Er is nog steeds dezelfde ploegafgevaardigde, dezelfde dokter. Alleen ben ik nu negen jaar ouder en een routinier. Toen was ik een jonkie, moest ik luisteren. Nu is het de bedoeling dat men luistert naar mij, Nico Vaesen en Mario Verheyen. De trainer zegt dat ook : ‘Als ik Kane Develer zou heten, zou ik heel blij zijn met de komst van Bob Peeters.’ Ik leerde vroeger veel van Kjetil Rekdal, ik trok vaak op met Eddy Snelders, die bijna twee keer zo oud was als ik. Van hem leerde ik dat men het met mijn speelstijl normaal vindt dat ik goed speel en gaat fluiten als ik slecht speel. ‘Probeer te tonen wat je kan en te verbergen wat je niet kan’, was zijn raad. Als ik het moeilijk had, kon ik steeds bij Eddy terecht. Hij hielp mij er weer boven op. Ik hoop dat ook te kunnen voor jonge spelers.”

Hoe ben je op het idee gekomen om terug te keren naar Lierse, terwijl je nog een jaar contract had bij Genk ?

“In de eindronde ging ik toevallig naar Lierse-Geel, bleef na de match een pintje drinken. Ik was toch wel onder de indruk van de sfeer. Het enthousiasme verbaasde me. Met al die problemen en negatieve berichten had ik een doodse sfeer verwacht, maar daar zat negenduizend man de hele tijd te zingen. Toen werd me duidelijk dat Lierse helemaal niet dood was. Na de wedstrijd raakte ik eerst aan de praat met Karel Dierick. Later schoven Danny Aras en Leo Theyskens bij. Die informeerden of ik niet wilde terugkeren. Ik vroeg ze om de volgende dag terug te bellen als ik wat nuchterder was. Zo geraakten ze in gesprek met Genk. Na het vertrek van Jos Vaessen wilde Willy Reynders me niet meer laten gaan. Ook van Broos moest ik niet weg. Ik legde me er al bij neer dat we dan maar in januari opnieuw zouden praten met Lierse. Toen ze even later aangaven dat ze me niets in de weg zouden leggen als ik bij Lierse een langer contract kon krijgen, was het snel rond.”

Je moest wel inleveren.

“Dat is logisch als je van Genk naar Lierse gaat. Voor het geld hoef ik het niet meer te doen, wat niet betekent dat ik hier gratis voetbal. Het totaalplaatje bevalt me, een contract voor drie jaar met openingen naar de toekomst, een rol in de club na mijn actieve carrière.”

Je stelt ook je sportieve ambities bij.

“Ik ben 32 en een half. Er zijn weinig dingen in het profvoetbal die ik in die vijftien jaar nog niet meegemaakt heb. Als ik fit was, had men met mij nog rekening moeten houden. Maar als je na een lange revalidatie wekelijks met wisselende situaties zit, na een uur vervangen worden of pas dan mogen invallen, kies ik voor het pure speelplezier en het coachen van de jeugd.”

Kon je de concurrentiestrijd niet meer aan ?

“Met alle respect : ik heb de concurrentiestrijd tegen Kevin Vandenbergh wél gewonnen. Eerst was het de bedoeling dat we samen zouden spelen, maar tot mijn achillespeesblessure speelde ik altijd.”

Was je uitgekeken op Genk ?

“Helemaal niet. Het is de best georganiseerde club in België en toch een familieclub. Het voelde na één jaar alsof ik er al tien jaar voetbalde.”

Koen Daerden vond nog weinig gedrevenheid en ambitie bij de Genkse spelers.

“Het gebeurde allemaal op automatische piloot, veel spelers waren er al lang. Het vuur ontbrak soms. Genoeg spelers met karakter waren er niet.”

Moest jij dat vuur niet aanjagen ?

“Ja, samen met Jan Moons, Gert Claessens en Koen Daerden. Daarvoor haalde men me ook. Genk had iemand nodig die ook in de kleedkamer zijn mening durfde zeggen. Nooit is iemand mij komen zeggen : ‘Zwijg nu toch eens, Bob !’ Hugo Broos respecteerde dat ook van mij. Door de blessures van Claessens en Daerden lag tussen Jan en mij een heel veld waar je niets hoorde. Op de duur stopte ik meer energie in de mensen rond me dan in mezelf. Hier wordt het een ander verhaal. Genk had meer toppers, hier zitten veel jonge kerels. Hier ben ik meer een vaderfiguur, die de jonge kerels mee de knepen van het vak moet leren, de boel een beetje scherp moet houden, samen met Nico, Mario, met Sven Vandenbroeck. Het respect vanwege Aras en Theyskens naar mij charmeerde me enorm. Ik had daar direct een heel goed gevoel bij.”

Is dat nog zo belangrijk voor jou, Bob ?

“Absoluut. Als ik voel dat mensen mij respecteren, kan ik 50 procent meer brengen. Ik hoop dat ik een voorbeeld mocht zijn, een signaal naar andere spelers die na alle perikelen misschien aarzelen om naar Lierse te komen. Ik hoop dat mijn komst hen overtuigt : als den Bob naar Lierse gaat, zal het daar wel oké zijn.”

Sommigen denken : Bob komt hier wat uitbollen.

“Dat dachten velen in Genk ook. Als ik een verbintenis aanga en voel dat mensen in mij geloven, kan het wel eens gebeuren dat ik een slechte wedstrijd speel. Maar ze zullen me nooit kunnen verwijten dat ik niet voorop gegaan ben ik de strijd. Dat ga ik ook nu doen.”

Je nam wel een risico. Je wéét niet wat Lierse sportief voorstelt.

“Soms moet je in het leven een risico pakken. Ik steek hier mijn nek uit, maar ik zie hier een enorme uitdaging. Ik wil mee helpen om opnieuw het herkenbare gelaat van Lierse bloot te leggen. Toen ik doorbrak, wist je dat je bij Lierse je kans kreeg. Jonge spelers moeten weer voor Lierse kiezen omdat ze weten dat je hier procentueel meer kans krijgt om in de eerste ploeg te komen dan elders. Dit moet weer een ploeg worden van onder de kerktoren, aangevuld met een paar routiniers. René Trost durft jonge spelers een kans geven. Dat is belangrijk. Als van die acht jongens één of twee doorbreken, zit het goed.”

Naar wie moeten we komend jaar uitkijken ?

“Wie me de eerste dagen charmeerde, is De Witte. Ik kende die niet eens, die komt uit de vierde klasse, maar heeft potentieel. Muslin kan volgens mij ook wel iets.”

Als het niet los loopt, krijg jij ook je deel van de kritiek.

“Ik heb altijd moeten knokken om een bepaalde status te krijgen. Ondanks mijn gebreken heb ik toch iets bereikt. Dat zal geen vijftien jaar alleen maar met wat geluk geweest zijn. Wat druk van supporters betreft, zal het bij Lierse heel erg meevallen in vergelijking met Genk. Toen ik daar aankwam, werd er ook heel wat geroepen en negatief geschreven, maar na het seizoen werd ik door de supporters toch tot tweede beste speler uitgeroepen, na Steven Defour. Kritiek geeft me een boost. Hoe negatiever men is, hoe meer ik te winnen heb. Mijn mentale weerbaarheid was altijd mijn sterkte. Bij de jeugd al moest ik door mijn stijl tegen vooroordelen opboksen. Samen met mij voetbalde misschien Lierses grootste talent ooit : Dirk Huysmans. Bij hem ging alles vanzelf, misschien zelfs te makkelijk. Op zijn zestiende was hij basisspeler in de eerste ploeg. Toen later de eerste kritiek kwam, verloor hij alle motivatie. Erg is het dat hij nu in de vierde klasse moet voetballen.”

Vorig jaar was Lierse soms Fawlty Towers, waar van alles mis liep. Kan je dat nog hebben, komende vanuit het supergeorganiseerde Genk ?

“Toen ik de eerste keer naar Kessel reed, vreesde ik dat het even aanpassen zou worden, komende van een ploeg waar alles tot in de puntjes verzorgd was. Toen ik het spelershome binnenstapte, schrok ik wat daar allemaal voorzien was. ’s Morgens samen ontbijten, iedereen heeft een polar. Binnen is het gewoon top.”

Je voetbalt nu een jaar weer in België. Valt het niveau nog wat mee ?

“Het is wat minder. Dat ik na vijftien maanden blessure in twee maanden terugkeerde en een van de beteren genoemd werd, toont dat het niveau niet zo hoog is als bijvoorbeeld de Engelse tweede klasse. Ik dacht dat ik de Belgische eerste klasse nog zou aankunnen, maar dat het zo snel zou gebeuren, had ik niet verwacht. Ik wil nog wel een paar jaar in België voetballen. Wat Genk vorig jaar deed, en wat Lierse oppikte, dat moeten de andere ploegen straks ook doen : jonge spelers inpassen”

Wat is de voertaal op training ?

“De trainer praat alleen Nederlands. Wat anders ? In Nederland maakte ik nooit iets anders mee, hoeveel anderstaligen er ook in de kern zaten. Een Malinese spits bij Vitesse die nu bij Lyon zit, praat ook Nederlands. Waarom kan dat hier niet ? Zo hoort het ook. In Engeland sprak Dennis Wise ook geen Nederlands tegen mij.”

Geert Foutré

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content