Minder stress, evenveel geluk. In een andere rol kijken de assistent-coaches Stéphane Demol en Franky Van der Elst uit naar de topper Standard-Club Brugge. ‘Soms heb ik nog de neiging ertussen te springen.’

Als leider ontvangt Standard vanavond op Sclessin Club Brugge, de eerste klassieker van het seizoen. Voor twee assistenten is het een primeur. Zowel Sté-phane Demol als FrankyVan der Elst, respectievelijk T2 bij Standard en T3 bij Club, maakten al heel wat klappers mee als speler, als Rode Duivel én als hoofdtrainer, maar nog nooit zaten ze als secondant op de bank bij een topwedstrijd. Hoe voelt dat, tweede of derde viool spelen ? Hebben ze ook nog stress ? Wat zijn de voordelen van de nieuwe functie ? Zijn er ook nadelen ? Willen ze ooit op de stoel van hun baas ? En vooral : zijn ze gelukkig ? De afspraak is, hoe kan het ook anders met twee Pajotters, aan de rand van het mooiste stukje Vlaanderen. En zie, o toeval, ze rijden alvast met dezelfde auto !

Met welk gevoel leven jullie naar de wedstrijd toe ?

Franky Van der Elst : “Ik kijk er wel naar uit. Een Standard-Club Brugge zal véél intenser zijn dan vroeger Standard-GBA of Standard-Lokeren.”

Stéphane Demol : “Voor de thuiswedstrijd tegen Beveren dachten we dat de match tegen Club Brugge onze eerste topper zou worden, maar door het verlies werd de wedstrijd tegen Cercle plots ook een topper.”

Welke herinneringen hebben jullie als speler aan Standard-Club Brugge ?

Van der Elst : “Goeie en minder goeie, winst en verlies. Anderlecht-Club had jaren nog net iets meer, omdat Standard zelden echt in aanmerking kwam voor de titel. Nu zijn ze heel goed begonnen, misschien horen ze er dit jaar wél weer bij. Dat geeft wat meer kleur aan deze topper. Verrast door hun goeie start ben ik niet, goed eindigen in een bepaald seizoen wordt dikwijls doorgetrokken naar het volgende. Als je een klassement na nieuwjaar zou opmaken, is Standard eerste, denk ik.”

Demol : “Ik voetbalde maar twee jaar in Luik, als speler heb ik niet zoveel herinneringen aan die duels. Mijn eerste miste ik zelfs, omdat ik bij het begin van dat seizoen nog voor Toulouse speelde. De tweede thuiswedstrijd kan ik me evenmin herinneren. Wel de uitmatch. We wonnen met 0-1, een goal van Bettagno. Ik miste in die match een strafschop, Verlinden lag al in de andere hoek, maar ik mikte op de paal.”

Trekt Standard de lijn van vorig seizoen door ?

Demol : “Voor een deel wel. Vooral door individuele prestaties. Geraerts blijft bevestigen, Onyewu eveneens, Tchité die plots doorschiet. De ploeg als geheel is wel wat aan het veranderen, Dragutinovic en Rapaic waren meer dan eenvoudige titularissen, het waren dragende spelers. De club zoekt nu naar vervangers onder de vrije spelers.”

Van der Elst : “Wij hebben meer moeten zoeken, er is veel vertrokken en veel gekomen. De trainer is nieuw en hij wilde wat anders voetballen. In het licht van dat alles hebben we het tot nu niet zo slecht gedaan. Een paar mindere wedstrijden, af en toe een ander tactisch systeem, wat pech door blessures : op dat vlak worden we niet gespaard. Iemand haalde het nog aan in de aanloop naar de match tegen Juventus. Vergeleken bij vorig jaar seizoen hielden we drie titularissen over. Englebert, Maertens en Balaban. DeCock en Spilar hebben immers niet zoveel gespeeld. Dat het met zo’n nieuwe ploeg niet onmiddellijk loopt, vind ik logisch.”

Demol : “Wij hadden niet direct de druk om Europees te moeten presteren, maar anderzijds is er nu wel veel druk door dat gemis aan Europees voetbal. Eigenlijk zijn er maar twee mogelijkheden straks : bij de eerste twee eindigen en voor het eerst naar de Champions League gaan of, als het echt niet anders kan, derde. Met een vierde plaats krijgen we een groot probleem. Het verschil met Club en Anderlecht is dat wij veel minder spelers in onze kern hebben.”

Van der Elst : “Als iedereen fit is, zijn we met 29 : drie keepers en 26 veldspelers.”

Demol : “Bij Anderlecht zitten ze over de 30. Ik wil daarmee slechts aangeven dat wij met een iets kleinere kern die week recuperatie tussen twee matchen nodig hebben.”

Van der Elst : “Door al die blessures beginnen we toch krap te zitten. Daarom heeft de trainer al eens laten vallen dat hij denkt aan een rotatiesysteem, omdat het anders niet vol te houden is voor steeds dezelfde spelers.”

Demol : “En zo heeft een blessure, hoe erg ook, zijn goeie kanten. Die jonge gasten van Club, die hébben nu al eens Europees kunnen proeven. Tegen Juventus dan nog ! En nog redelijk goed ook.”

Van der Elst : “Een pluim voor de trainer. We hadden andere jongens kunnen opstellen, maar we zijn eerst uitgegaan van een systeem om hen te counteren, met drie centrale jongens achterin, en hebben daarna specifiek de namen ingevuld. ( Legt detactiek uit.) Achteraf had ik het gevoel dat iedereen het positief zag. Maar, daarin moeten we eerlijk zijn : het had ook 1-7 kunnen zijn, of 1-5 – ik mag niet overdrijven.”

Nu krijg je wel het risico dat de jongeren zeggen : zie je wel, transfers waren niet nodig, geef ons maar een kans.

Van der Elst : “Dat klopt niet. Ze moeten gewoon tonen dat ze beter zijn. Leeftijd speelt in keuze geen enkele rol. Als Yulu-Matondo… ( Herpakt zich.) Neen, ik ga geen namen noemen, als de jongeren tonen dat ze beter zijn, spelen ze.”

Demol : “Wij hebben er geen die klaar zijn. De min-19-jarigen staan ongeslagen op kop, binnen één of twee jaar kunnen er daarvan wel enkele doorstromen. Geraerts en Walasiak spelen altijd, dat zijn geen jongeren meer. Om bij Walasiak te blijven en mijn trainer ook een pluim te geven : toen die weer klaar bleek na een inzinking heeft Dominique een systeem gevonden waarbij zowel Walasiak als Conceiçao kan spelen. Geloof me, we stellen altijd de besten op.”

Hoe dicht staan jullie bij de spelers ?

Demol : “Ik sta bij de trainer. Ik voelde aan dat het zo moest en ben blij dat het bestuur het ook zo zag. Al in de eerste tien minuten van mijn gesprek kwam dat ter sprake. De spelers lieten al in de krant noteren dat ze vroeger met de adjuncten een goed contact hadden, heel kameraadschappelijk. Met mij is er bijna geen. Een bewuste keuze van het bestuur, het was vroeger D’Onofrio aan de ene kant en de rest aan de andere. Ik zou graag hebben dat de spelers dat begrijpen en dat ik met hen iets meer contact kan hebben. De slimmere spelers snappen al dat ik aan de kant van de trainer sta, maar dat een open gesprek toch kan en dat ik niet alles aan de trainer vertel als iets niet nodig is. Maar sommigen zijn voor dat laatste nog bang.”

Van der Elst : “Ik sta als T3 iets dichter bij de spelers, hoor iets meer van hen dan de trainer of René Verheyen, onze T2. Ik ga wel nooit in op keuzes die een trainer maakt. Als een speler die in vraag stelt, kies ik de kant van de trainer. Er is me al eens eentje komen vinden toen ik onder de douche stond, maar die heb ik direct naar Jan doorverwezen. Wij praten over selecties, maar de eindverantwoordelijkheid ligt bij de hoofdcoach. En dus laat ik hem ook de uitleg doen, want anders riskeer ik iets te zeggen en de trainer iets anders. Individueel durf ik wel wat opmonteren. Tijdens een vriendenmatch zat ik toevallig naast een jongere die toen wat ongelukkig voetbalde en dan praat je daar mee. Dat vind ik een stukje van mijn taak, ook al is het me niet uitdrukkelijk gevraagd. Daarnaast doe ik ook wat wedstrijd-scouting, Zeker Europees, al heeft Club daarvoor nog andere mensen.”

Demol : “Bij ons is Frans Masson daarvoor aangeworven, hij bekijkt elke tegenstander drie, vier keer en maakt dvd-analyses. Maar ik heb ook al twee wedstrijden bekeken. Als hoofdcoach deed ik dat ook al graag.”

Van der Elst : “Ik ook. Spreken over iemand die je zelf zag, is anders dan spreken over een speler over wie je iets las, hoe degelijk dat ook opgesteld is. Ik voelde me iets zekerder, iets overtuigender.”

Jullie hebben allebei vijf, zes jaar als hoofdcoach gewerkt. Hoe moeilijk was de aanpassing ?

Demol : “Van de ene dag op de andere ging het zeker niet. Op dit moment ben ik voor 75 procent aangepast, vind ik. Soms weet ik nog onvoldoende wat ik mag doen.”

Van der Elst : “Je blijft je karakter behouden. Ik heb ook nog de neiging om ertussen te springen als ik wat zie.”

Demol : “Bij mij ligt het anders. Zowel de directie als Dominique willen dat ik tussenbeide kom. Als wij een matchke spelen, fluiten zowel Domi- nique als ik dat. Beiden kunnen we de wedstrijd stilleggen. Maar soms zijn er momenten waarop ik toch afrem en eerst wil verifiëren of hij er wel mee akkoord gaat. Vooral tactisch. Hij volgt vaak de aanval, ik kijk vanuit mijn verleden wat meer naar de verdediging, hoe die staat.”

Van der Elst : “Bij ons zegt de Caje wat hij van een training wil en René en ik vullen dat in. We doen beiden een onderdeel, Jan kijkt. Wij beperken ons meestal tot het arbitreren en individueel wat zeggen. Wij leggen het spel niet stil, dat doet Jan. Dat zijn afspraken die je maakt. Ook met de pers. Zeker na een match schuif ik dat liever door naar René of de trainer. Uit voorzichtigheid. Ik heb ja gezegd tegen een bepaalde hiërarchie en vind dat ik me daaraan moet houden.”

Is de moeilijkste situatie die waarbij je het niet eens bent met de hoofdcoach ?

Demol : “Neen, want daarvoor dient de kleedkamer. Met respect. Ik ga niet roepen : ‘Hé Dominique, zo gaan we toch niet spelen, dat kan voor mij niet.’ Ik heb een tegenstander ook gezien, kan hem waarschuwen voor bepaalde dingen en dan geeft hij me uitleg. Die vertaal ik desgevraagd zo naar de spelers. Als dat niet kan, blijf je beter thuis.”

Van der Elst : “Spelers zien dat snel, als de coaches het onderling niet eens zijn. Dat mag niet. Daarom verwijs ik jongens die om tactische uitleg komen, direct door. Ik geef Jan mijn mening binnen onze vier muren.”

Veel clubs gebruiken intussen ex-toppers als assistent. Waarom doen ze dat ?

Demol : “Om spelers individueel meer te begeleiden. Het is moeilijk om dat te zeggen misschien, maar clubs, zeker de topclubs, zoeken niet langer naar de goedkoopste hulptrainers. Die job is de laatste jaren wat geëvolueerd en naar waarde geschat. Ik heb de mijne destijds zelf mogen kiezen en koos Nico Claesen en Alex Czerniatyn-ski. Als hoofdtrainer voelde ik me heel goed met zo iemand naast me.”

Van der Elst : “Ik heb ook met ex-topspelers gewerkt, Herman Helleput-te, WillyWellens, Rudi Cossey.”

Demol : “Wij kunnen daarom nu heel goed inschatten hoe we de functie moeten invullen. Ik ben vijf jaar hoofdtrainer geweest, Franky zes. Ik werk ook met een trainer die zelf nog hulptrainer was, dat is een bijkomend voordeel. ( Lacht.) En een nadeel, hij is het gewend hard te werken en als ik hem niet afrem, geeft hij de training van de eerste tot de laatste seconde. Eén van mijn conclusies is nu bijvoorbeeld al dat ik trainers en spelers zoals in Duitsland tijdens de match apart zou zetten. Ze moeten niet alles horen wat trainers onder elkaar zeggen. Soms laat je je als trainer gaan en zeg je een stommiteit over een speler. Gegarandeerd zit zijn beste vriend op de bank en die vertelt het hem wel direct na de match. Anderzijds is het wel weer goed dat ze horen wat een trainer roept, dan weten ze als ze moeten invallen wat goed is en niet.”

Is de stress minder ?

Van der Elst : “Ja. Veel minder.”

Demol : “Al blijven we begaan met onze club. De stress is niet weg, maar veel minder. Een hoofdtrainer heeft meer vergaderingen, pers en andere dingen – dat scheelt – maar in de voorbereiding van mijn trainingen steek ik nog zeker evenveel tijd.”

Van der Elst : “Vooral thuis is het anders. Als je hoofdtrainer bent, maalt het daar nog allemaal door. Keek ik vroeger tv, dan zat ik eigenlijk ergens anders, op het veld. Nu niet meer.”

Is de keuze definitief ?

Van der Elst : “Dat weet ik niet. Zeker voor drie jaar, in mijn geval. Als ik het niet aanneem, zit ik nu nog thuis. Dat speelde een klein stukje mee. Een tweede argument was dat dit mijn club was, waar ik zolang speelde, waar ik woon. Ik kende de mensen, voetbalde ermee. Ik wilde dit heel graag doen. Jan heeft ook voor drie jaar getekend, René ook als ik me niet vergis : het team gaat zo, hopelijk, de hele tijd door. Daarna zien we wel.”

Demol : “Ik heb voor één jaar getekend, net als de hoofdcoach. Van mij mag het ook drie jaar duren. Dat zou betekenen dat onze challenge geslaagd is. Als we straks de Champions League halen, wordt iedereen allicht in zijn functie bevestigd en kunnen we misschien ook samen drie jaar doorgaan. Ik ben nog steeds maar 39, dit mag een tijdje duren. De ambitie om hoofdtrainer te worden is er nog steeds en dit is een manier om bij een topclub de stiel te leren.”

Van der Elst : “Ik ben tevreden met wat ik doe. Dit zijn zeker geen verloren jaren. Je babbelt de hele tijd met mensen die er verstand van hebben.”

Niet langer met voorzitters !

Van der Elst : “Neen. Met sportleiders. Gelukkig is dat heel anders.”

Heren, bedankt en succes.

Van der Elst : “Ik wist het ! Dat dit het einde zou zijn. Zet nu maar tussen haakjes : lacht ( lacht).”

door Peter T’Kint

‘Vroeger hadden de spelers hier een goed contact met de adjuncten. Met mij is er bijna geen.’ (Stéphane Demol)

‘Ik sta als T3 iets dichter bij de spelers dan Jan Ceulemans of René Verheyen.’ (Franky Van der Elst)

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content