En zo gebeurde het dat Lieven Maesschalck, uit Lebbeke, op een dag met een boot op het meer van Overmere-Donk aan het varen was. Die ‘uit Lebbeke’ vermelden wij er graag bij, omdat het de zaken in een beter perspectief zet. Is het denkbaar dat de Messias uit Lebbeke zou komen ? Haha, de humor daarvan ziet iedereen terstond in. Avanti kwam uit Lebbeke, als wij ons niet vergissen ook de handballende gebroeders Verhofstadt, en Eddy De Smedt van het BOIC. Marc Stassijns was ook uit de buurt, maar het hoogste wat die heeft bereikt was chef van de BRT-sportredactie en vandaar naar Messias is nog een heel eind. En daarmee zullen we wat Lebbeke betreft het voornaamste wel hebben gehad. Maar opgelet, dit verdient nuancering. In de rest van dit blad staat genoeg over voetbal, laten wij het hier een keer ongeremd over religie hebben. ‘Lieven uit Lebbeke’ relativeert misschien veel, maar dat gold indertijd net zo goed voor ‘Jezus van Nazareth’.

Het is niet zonder gêne dat wij het u toevertrouwen, maar uw dienaar heeft vroeger aan de universiteit godsdienstwetenschappen gestudeerd ! Dat kwam zo : wij moesten over twee licentiejaren gespreid uit het aangeboden programma minimum 53 lesuren kiezen om een diploma te behalen. Nu was er maar één vak dat slechts één lesuur besloeg : godsdienstwetenschappen. De andere bestonden allemaal uit twee of uit vier uren. Wat tot gevolg had dat alle studenten uiteindelijk 54 lesuren kozen, behalve ondergetekende die zich in zijn leven slechts aan twee wetten heeft gehouden : die van de minste inspanning en die van Newton. En zo bevonden wij ons gedurende één uur per week in het gezelschap van twintig buitengewoon vreemdsoortige aspirant-theologen, voor wie dit vak uiteraard verplicht was. Bij die twintig was slechts één meisje, en dat hebben wij tot onze ontzetting een paar jaar later eens zien optreden in een besmuikte nachtclub in Sanremo, met een nummer dat niet meteen in het verlengde lag van een opleiding tot theologe.

Godsdienstwetenschappen werd gedoceerd door een oude pater Jezuïet uit West-Vlaanderen, voor wie lesgeven een synoniem was van cursus aframmelen. En daarin had hij één grapje opgenomen. Hij was namelijk van mening dat de boog niet altijd gespannen moest staan, en dat jonge mensen zich van tijd moeten kunnen afreageren door een keer goed te lachen. “Jezus uit Nazareth,” zo luidde het, “had voor de joden van die tijd dezelfde betekenis als voor ons Jef uit Kachtem, of Piet uit Dikkebus.” En hier liet de pater bij het voorlezen een lange pauze, om zijn studenten de kans te geven in gieren uit te barsten.

Eerst lachte niemand. Wij waren allemaal van de kanten van Leuven en niemand van ons had ooit gehoord van Kachtem, laat staan van Dikkebus. De humor van de vergelijking ontging ons dan ook compleet. Tot de pater dan maar zelf begon te lachen, wat op zich zo komisch was dat twee tellen later het hele auditorium dubbeltoegeplooid over de grond rolde. Jef uit Kachtem.

Toen kwam het examen. En omdat de professor zijn joke elk jaar beter en beter begon te vinden, wat bevestiging had gekregen in de hilarische schaterpartij in onze groep, stelde hij aan iedereen dezelfde vraag : “Wat betekende voor de joden van die tijd de naam Jezus van Nazareth ?”

Twintig aspirant-theologen antwoordden volgzaam : “Dat klonk voor de joden zoals voor ons Jef uit Kachtem zou klinken, professor. Of Piet uit Dikkebus.” Hierna veinsde de student dat hij moeite had om zijn lach te bedwingen, en de pater moest elke keer zijn zakdoek bovenhalen, zoveel deugd had hij van zijn eigen vondst.

Na die twintig theologen kwam de enige cursist uit een andere faculteit : uw scout. Ondertussen wisten wij natuurlijk dat die vraag over Jef uit Kachtem aan iedereen gesteld werd, en wij hadden ons voorgenomen om de sleur voor de professor wat te breken. Toen hij dus ook ons verwelkomde met wat voor de joden indertijd een naam als ‘Jezus van Nazareth’ betekende, stelden wij met veel overtuiging : “Dat klonk voor de joden hetzelfde als voor ons Sjarel uit Kontich !”

Er viel een pijnlijke stilte. De pater vertrok geen spier in zijn gezicht, keek ons vanachter zijn bril met een zweem van boosheid aan, en bromde venijnig : “Hoezo, Sjarel uit Kontich ?” Eerlijk gezegd : wij hebben later in ons leven vaak opmerkingen gemaakt die door anderen als totaal misplaatst werden ervaren, maar zelden hebben wij zo verveeld gezeten als toen. Het was met wat stuntelig gestamel dat wij probeerden te redden wat er te redden viel : “Jezus van Nazareth was een onbetekenende naam professor. Zoals Sjarel uit Kontich dat ook is.”

Bij zoveel hardnekkigheid verloor de Jezuïet zijn geduld. Elke zichzelf respecterende universiteitsprofessor is verplicht bij een examen al was het maar één buis uit te delen, en aangezien alle kandidaat-theologen zich na hun Jef uit Kachtem verzekerd wisten van minstens twaalf op twintig, zou deze tegenwringer het gelag betalen. “Sjarel uit Kontich ?” vroeg de pater die zijn woede nauwelijks in toom kon houden, “waar staat dat in de cursus ?”

“Dat staat niet in de cursus, professor. Er staat Jef uit Kachtem, maar ik dacht dat dat hetzelfde was.” Dit was een provocatie te veel, de pater stoof woest overeind : “Is Jef uit Kachtem hetzelfde als Sjarel uit Kontich !? Uit welke faculteit komt gij ? Och, ik zie het al : pol en soc. Luister vriend, ik zou graag hebben dat ge u aan de cursus hield. Flauwe kul vertellen kunt ge op het examen sociologie.” Enfin, wij hebben ons dankzij een gezagsgetrouwe uiteenzetting over de Bergrede net gered, maar het is een deliberatiecijfer geworden.

Hoe komen wij nu in godsnaam bij die pater terecht ? O ja, Lieven uit Lebbeke. Wel, hij was ne keer met zijn leerlingen in een boot op de Donk en het stormde wreed. Maar Lieven hief zijn armen en de wind ging liggen. Voilà, nu jullie weer.

door Koen Meulenaere

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content