O leg Iachtchouk : “Ik kom uit Oekraïne. We woonden in de buurt van Ternopol, op ruim 400 kilometer van Kiev. Zowel mijn mama als mijn papa werkten in een fabriek. Oekraïne, dat is veel indu- strie en landbouw. Onder het Russische regime was het beter dan nu. Ik zou liegen mocht ik zeggen dat we het héél goed hadden, maar we leefden behoorlijk. De meeste mensen hadden werk en voor dat werk kreeg je een degelijk loon. Na de onafhankelijkheid ging het bergaf. Meer werkloosheid, minder loon, alles werd duurder. Het was aanpassen en veel mensen hebben het nu heel moeilijk.

“Op mijn twaalfde stopten mijn ouders me op internaat, op een sportschool. Dat was mijn droom. Ik heb er vier jaar gezeten. Ver was het niet, op 120 kilometer van waar we woonden, maar toch te ver om vaak naar huis te komen, zodat ik snel van hen vervreemdde. In België is 120 kilometer niks, in Oekraïne heel ver. Ik moest alle verplaatsingen met de trein doen en omdat ik met de sportschool in het weekend moest voetballen, ging ik alleen naar huis als we echt vakantie hadden. Anders was het de moeite niet.

“Voor je zelfvertrouwen is zoiets ongelooflijk natuurlijk. Sinds mijn twaalfde sta ik op eigen benen. Mijn mama kwam af en toe langs, om me te helpen met mijn schoolwerk. Dat was niet mijn sterkste punt. Soms voelde ik me eenzaam, maar het staalt een mens wel. Toen ik naar België kwam, heeft het ongetwijfeld geholpen bij mijn aanpassing.

“Sport en school : fysiek was het een zware combinatie. Je lichaam is nog in volle ontwikkeling en wordt al zwaar belast. Ik zat in een klas met alleen jongens, die bijna allemaal voetbalden. Eentje was schermer. We kregen niet alleen voetbal – in het begin drie keer per week, later twee keer per dag – maar ook andere sporten. Turnen was mijn ding niet. Maar van balsporten kreeg ik nooit genoeg. Basketbal, volleybal, handbal : ik deed alles graag. Ik deed mee aan diverse toernooien, in allerlei disciplines. Ik was ook goéd in alles, zegden mijn leraars.

“In Oekraïne hadden we zes of zeven van die sportscholen. Die in Kiev lag vlak naast het stadion van Dinamo en was ook verbonden met die club. Daar zat Andriy Shevchenko. Toen ik vijftien was, vroegen ze of ik niet naar ginder wilde verhuizen, maar ik vond het te ver. Ik had nog een jaar voor de boeg en wilde mijn vrienden niet achterlaten.

“Of ik daar mijn lichaam misschien heb geforceerd ? Geen idee. Ik heb altijd heel veel aan sport gedaan, ook thuis. Als het niet kon, werd ik zot. Een dagje rust kan ik nog net verdragen, maar zeker geen twee. Mijn vader was ook voetballer, in een klein clubje. Ik ging altijd met hem mee en al van klein af zei ik hem dat ik later profvoetballer wilde worden. Ik heb een zus, die vier jaar ouder is, en ik weet nog hoe we, toen ik nog op de lagere school zat, extra vroeg opstonden om, nog voor we naar school gingen, rond het huizenblok te lopen waar we woonden.

“Kiev was mooi. Het was de top en voor veel sporters in Oekraïne een tussenstation naar het Westen. Maar voor mij hoefde dat niet. Dankzij het internaat en mijn prestaties in de jeugd van Ternopol kwam ik uiteindelijk in de nationale belofteploeg terecht. Het was op een EK met spelers onder zestien dat ik de mensen van Anderlecht ben opgevallen. We eindigden als derde en speelden onder meer tegen België.

“Ik was achttien toen ik naar Anderlecht verhuisde. Kuifje in Wonderland : een Oekraïner die enkel Russisch sprak, ontdekte Brussel en het leven in het Westen. Niet evident, hoor, verre van. Bonjour en au revoir, dat ging er nog snel in, maar de rest… Ik was blij als er training was, want tijdens de vrije dagen liep ik compleet verloren. Je kan één of twee uur gaan wandelen, maar daarna heb je het wel gezien. Van mij mochten ze in die tijd elke dag trainen.

“Aanvankelijk zat ik op hotel en daarna in een huis waar nog andere jonge buitenlanders logeerden. Koken hoefden we niet zelf te doen. Het eten werd gebracht of we konden op de club eten. Gelukkig waren er nog een paar Russen, met wie ik wat kon praten, zoals Dem- kine en Zangionov. Ik ben de enige die het ‘gemaakt’ heeft. Ze geloofden in elk van ons, maar om door te breken heb je ook wat geluk nodig. En karaktersterkte. Op dat vlak had ik in het internaat een goede leerschool. Ik denk dat ik een harde ben, ik ben zelden tevreden over mezelf. Ik kan veel incasseren, ben mentaal vrij sterk en niet gemakkelijk uit mijn lood te staan. De laatste zes jaar heb ik veel tegenslag gekend, maar iedere keer vocht ik terug.

“In het begin volgde ik Franse taallessen. Maar zoals ik al zei : ik ben geen student, dus gaf ik er de brui aan van zodra ik enkele uitdrukkingen kende. Genoeg om me uit de slag te trekken. Bovendien had ik in Oekraïne een ander schrift geleerd dan dat van jullie. Het was dus echt helemaal vanaf nul beginnen. Ik spreek nu Frans, behoorlijk goed zelfs, maar schrijven is nog steeds een drama (lacht). Mijn oudste dochter gaat straks op school leren lezen en schrijven : misschien dat ik me beter naast haar zet als ze haar huiswerk maakt.

“Het was niet evident. In de stad kan ik moeilijk lezen wat er staat, je verstaat niks van wat ze op tv zeggen… (Lacht.)Boskamp was mijn eerste trainer. Babbelen, babbelen, babbelen, en dat allemaal in zijn eigen taaltje. Ik herinner me nog hoe ik naar hem stond te kijken toen hij me voor mijn eerste match aan het bord de tactiek uitlegde. Ik knikte de hele tijd maar van ja en zei oui, oui. Terwijl ik geen bal begreep van wat hij aan het bazelen was. Zijn Frans was niet goed, maar zelfs dat had niks uitgemaakt, want dat begreep ik evenmin. Maar wie de stap zet naar een andere cultuur, kent de consequenties en moet zich niet wegsteken achter communicatieproblemen.

“Ben ik gelukkig ? (Lange stilte.) Als ik kan spelen, ben ik gelukkig. Veel meer heb ik niet nodig. Dat geldt voor elke profspeler, denk ik. Wie geblesseerd is, voelt zich ongelukkig, want hij kan zich niet uitleven. Dit is ons beroep, maar toch wel een speciaal beroep, denk ik. Andere mensen zijn soms ook ziek. Die zijn dan misschien blij dat ze even niet naar het werk moeten, maar wij hebben allemaal een job die we graag doen. Iets wat vroeger eigenlijk onze hobby was.

“Ik heb vier operaties achter de rug. Vier keer aan de adductoren, in de buikstreek dus. September 1996, november 1998, december 2000 en maart 2002. Laat ons hopen dat 2004 niet past in het rijtje… In feite ben ik geblesseerd naar Brussel gekomen destijds. In mijn laatste jaar op de sportschool kreeg ik last van de buikspieren. Wellicht overbelasting. Ik heb me geforceerd, kon tijdens de week niet te veel trainen, maar speelde toch in het weekend met onze ploeg. Je weet hoe dat gaat : de trainer trekt zich weinig aan van het lot van een individu. Er was ook wat financiële druk, je verdiende nauwelijks wat met voetballen, omgerekend nog geen tweehonderd euro per maand, maar zelfs dat is altijd meer dan niks en thuis konden we het geld gebruiken.

“Mijn eerste seizoen bij Anderlecht was pas enkele weken ver of het was al over voor mij. Het werden daarna zes jaren van frustratie, met vallen en opstaan, van ziekenhuis naar ziekenhuis, van dokter naar dokter. Je loopt lastig, balanceert emotioneel van het ene uiterste in het andere. Soms berust je, soms ben je agressief, kwaad, voel je je verloren. Je hoort verwijten : dat er niks is, dat je je alles inbeeldt, dat je de pijngrens moet verleggen, maar het gaat niet. Altijd last van de buikspieren, de ene keer links, de andere keer rechts. Telkens terugvechten, uren alleen, en dan weer fit zijn, forceren, te snel willen terugkeren, jezelf bewijzen, over het randje gaan en hervallen. Wéér die martelgang, van dokter naar dokter, van ziekenhuis naar ziekenhuis. Opinies vra- gen, een eerste, een tweede, een der- de, in Nederland, naar Parijs trekken, maar altijd hetzelfde horen. Oleg, operatie. Oleg, het mes erin. En dan alles opnieuw beleven. De revalidatie : lopen, lopen, lopen, niks dan lopen. Soms was ik meer een jogger dan een voetballer.

“Ik heb fouten gemaakt, dat besef ik nu. Jeugdige onbezonnenheid. Te hard willen gaan, niet naar je lichaam luisteren, te snel te veel willen. Elk jaar weer ontplofte ik in de voorbereiding, maar dan deed ik het veel te hard en herviel ik vervolgens. Als ik nu maar een heel klein tikkeltje last voel, doe ik het op training een paar dagen wat minder hard. Dat kon of wilde ik vroeger niet.

“De zwaarste klap kwam er na de vierde operatie. Tijdens de revalidatie toen kreeg ik voor het eerst te maken met kleine spierscheurtjes. Ik was tot dan ook altijd bij A-kern mogen blijven : van zodra ik fit was, mocht ik zonder discussie weer aansluiten bij de groep. Meneer Broos echter zei bij zijn komst – terecht – dat hij alleen wilde werken met spelers die wedstrijdfit waren. Dat kwam hard aan. Plots zat ik in de B-kern en had ik geen contact meer met de andere spelers. Ik weet niet of het daarom was dat het herstel zoveel langer duurde, maar het sleepte wel langer dan een jaar aan. Ik heb toen heel diep gezeten.

“Een voetballer is een groepsdier, dat weet ik nu. De beslissing om me naar de B-kern te sturen, ça m’a coupé en deux. Plots was het voorbij. (Recht zich.) Maar goed, het ligt achter de rug. Ik ben een schorpioen, ik heb een Slavische achtergrond : dat maakte allemaal dat ik soms extreem triest kon zijn. Dat ik wel eens in de put zat. Tranen, ja, dat ook. Maar anderzijds ben ik hard, ik laat niet op mijn kop zitten. Ik ben een vechter.

“Aan andere hobby’s ben ik nooit toegekomen. Als je niet fit bent, kan je ook niet veel doen. Ik luisterde wat naar muziek, maar ik heb geen idolen. Ik had mijn thuis, een vriendin, de familie. En na enkele jaren ook kinderen. Twee. Twee meisjes. Geen jongen, nee, maar dat stoort me niet. Normaal blijft het hier bij, ik denk niet dat er een derde kind komt.

“Ik heb Muriël al in 1996 leren kennen. Zij bracht ons ontbijt in het huis waar we logeerden. Het heeft even geduurd voor we een koppel waren. Twee, drie jaar, denk ik. Andere meisjes ? (Lacht.) Het is duidelijk dat iedereen je kent als je bij Anderlecht speelt. Er waren andere meisjes, ja (lacht). Maar Muriël was de beste. We zijn niet getrouwd, neen, dat kwam eigenlijk nooit ter sprake. Het gaat goed samen en een huwelijk zou in mijn ogen niets veranderen. Religie heeft er niks mee te maken. Orthodox, katholiek, mij maakt het niks uit. Ik ben een man van universele waarden, niet van religieuze.

“Het probleem is ook dat we twee feesten zouden moeten geven : een voor onze Belgische vrienden hier en een voor mijn vrienden in Oekraïne, want die zijn niet rijk genoeg om naar hier te komen (lacht). En twee feesten zijn nogal duur. Bovendien was ik te veel bezig met mijn herstel om aan feesten te denken.

“Muriël was nog niet in Oekraïne. Elk jaar na het seizoen keer ik terug, maar zij is onderwijzeres en heeft op dat moment nog geen vakantie. En wanneer haar vakantie aanvangt, beginnen hier de trainingen al. Dus ben ik tot dusver altijd zonder haar gegaan. Mijn zus en mijn grootmoeder komen wel af en toe naar hier.

“Mijn ouders zijn ondertussen ook naar België verhuisd. Ze wonen op tien minuutjes van ons, dat is handig. Ik heb ze naar hier gehaald toen het ginder erg moeilijk voor hen werd. Materieel en financieel. Het was niet evident, maar mijn schoonvader en Anderlecht hebben wat geholpen. Ik hoor dat het nu nog moeilijker is. Een toeristenvisum krijg je zonder veel problemen, maar een verblijfsvergunning… Gelukkig heeft mijn vader nu werk gevonden, op Neerpede. (Lacht.) Het gekke is dat ik nu dichter bij mijn ouders sta en beter met hen kan praten, dan vroeger als kind.

“Ik was tegelijk verrast en niet verrast toen ik in 2002 een nieuw contract voor vier jaar mocht tekenen. Verrast, omdat ik toch al wat meemaakte en hun ongeloof kon begrijpen. Maar ook niet verrast, omdat ik, als ik fit was, toch altijd snel weer mensen kon overtuigen van mijn kwaliteiten. Jean Dockx en Aimé Anthuenis geloofden heel hard in mij. Zij hebben mijn zaak boven altijd bepleit. En van Hugo Broos krijg ik nu toch ook mijn kans.

“Ik was blij als een kind toen ik tegen Lierse mijn wederoptreden maakte. Na de wedstrijd ben ik direct naar huis gegaan. Niet om het daar te vieren, want ik ben geen fuifbeest, maar om mijn dochtertje nog snel even te zien. Ik wist dat zij nog wakker was. Dit seizoen moet er voor mij niks. Ik hoop dat het langzaam het seizoen van de terugkeer wordt. Eens invallen, misschien eens in de basis staan, we zien wel. Aan de nationale ploeg denk ik niet meer. Shevchenko is één jaar ouder. In de nationale belofteploeg heb ik samen met hem nog het aanvalskoppel gevormd. Maar als ik zie hoe hij is geëvolueerd en hoever ik sta, dan isdromen toegestaan, maar ook niet méér.”

door Peter T’Kint

Ooit vormde Oleg Iachtchouk een koningskoppel met Andriy Shevchenko. Zes jaar en vier operaties later is dat nog slechts een herinnering voor de Anderlechter. Een verhaal over tegenslag en altijd weer overeind krabbelen.

‘Ik ben een schorpioen, ik heb een Slavische achtergrond : soms kon ik extreem triest zijn.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content