Vier keer Speler van het Jaar, drie landstitels, één beker, 116 interlands, twee EK’s. Aan die indrukwekkende reeks kwam zondag na de vroege uitschakeling in de play-offs een eind, want Roel Moors (36) stopt na achttien seizoenen profbasketbal en wordt assistent-coach bij Antwerp Giants. Een afscheidsmonoloog van een volbloedprofessional.

Geen zwart gat

Roel Moors: “Afscheid nemen van iets wat je dertig jaar met passie hebt beoefend, is heel moeilijk. Maandenlang getobd, gepraat met familie en vrienden. Om uiteindelijk niet mijn hart, maar mijn verstand te volgen. En dat zei: ‘Stoppen.’ Al het hele seizoen viel ik van de ene blessure in de andere: nek, knie, duim, enkel, rib… Soms pure pech, maar ook door slijtage. Zelden kon ik voluit trainen, waardoor ik in de matchen mijn beste niveau niet meer haalde. Die kniepeesontsteking knaagde aan mijn wendbaarheid: een-tegen-een werd ik te makkelijk voorbijgelopen terwijl defense altijd een van mijn sterkste punten was. Als de tegenstander in de volgende aanval dan weer diezelfde play loopt, om míjn kwetsbaarheid uit te buiten… Bijzonder frustrerend. Ik wilde het risico dan ook niet nemen om nog een seizoen te sukkelen. Ik heb te veel trots om te moeten horen: ‘Moors is wat geld aan het oprapen en aan het uitbollen.’ Daarom ben ik ook blij dat ik de laatste weken wel weer voluit kon gaan en in de play-offserie tegen Bergen zelfs weer flitsen van de ‘oude’ Roel Moors toonde. Alleen jammer van de uitschakeling…

“Hoewel ik de laatste maanden al aan het idee heb kunnen wennen, was ik na die laatste match wel emotioneel. Ik had al een krop in de keel toen ik mijn pensioen aankondigde, en toen het publiek mij zondag een staande ovatie gaf, moest ik nog meer op de tanden bijten. Gelukkig tuimel ik niet in een zwart gat: in juli zal ik al Paul Vervaeck bijstaan op het EK voor min 20-jarigen, en volgend seizoen word ik zijn assistent bij Antwerp Giants en hoofdcoach van onze Twoploeg in tweede klasse. Die kans heeft mijn beslissing wel makkelijker gemaakt, maar toch wordt het lastig, de eerstvolgende maanden. Die adrenaline voor een topmatch missen, niet meer elke dag kunnen basketten… Vooral dat laatste, want ik ben verslaafd aan sport. Zelfs na een druk seizoen begon ik vroeger al na enkele dagen op een pleintje te shotten of ging ik lopen. Ook nu zal ik niet in de zetel gaan zitten, al wordt tijd vinden niet vanzelfsprekend. Een gezinsleven – twee jonge kinderen -, trainingen… En daarin zelf meespelen lukt niet, want als coach moet je het overzicht bewaren. Ervoor of erna zal ik me alleen in het zweet moeten werken. Maar zoals vroeger wordt het nooit meer.”

Perfectionist

“Passie voor het basketbal heeft me achttien profseizoenen voortgestuwd. Daarvoor betaal ik nu misschien de tol, want soms was ik té gedreven. Zeker als ik terugkwam na een blessure, want niets vond ik erger dan tijdens een wedstrijd, of zelfs een training, te moeten toekijken. Als mijn ploegmaats wonnen, was ik blij, maar nooit euforisch. Verloren ze, dan vrat ik mezelf op. En dus beulde ik mezelf af tijdens de revalidatie. Na twee meniscusoperaties stond ik tijdens voorbereidingen met de Belgian Lions zelfs al na amper twee en drie weken weer op het terrein. Op topniveau, maar enkele weken later wreekte zich dat. Zoals ik in mijn eerste periode bij Antwerp ook een tweede zware knieblessure opliep omdat ik na mijn eerste revalidatie te snel wilde terugkeren. Sterker dan mezelf, die drang.

“Ik heb altijd naar perfectie gestreefd. Zelfs tijdens mijn studie (regentaat economie, fysica, wiskunde, nvdr) kon ik nooit een deel van de cursus overslaan. Ik wilde álles beheersen. Een zeven volstond niet, het moest een tíén zijn, ook in het basketbal. Qua profattitude kun je me dan ook niets verwijten. Ik kan ze op een hand tellen, de keren dat ik na een Europese match met mijn ploegmaats ben uitgegaan. Drie dagen voor een wedstrijd zelfs nooit. Geen behoefte aan. Liever op mijn kamer een boek lezen en rusten, want ik wilde topfit zijn voor de volgende partij. Zelfs als jonge gast hield ik het altijd vrij kalm: een cinemaatje, wat poolen, meer niet. Alcohol heb ik ook nooit gedronken, al is dat meer omdat ik het niet lust. Als mijn vrienden of ploegmaats me pushten – ‘Hier, een pint’ -, bleef ik water drinken. Voor zo’n groepsdruk ben ik immuun. (lacht)

“In die achttien jaar heb ik ook nooit op gisteren geteerd, ik was altijd hongerig naar mórgen. Een coureur die maar één koers wint, zelfs al is het Parijs-Roubaix, kan toch moeilijk over een mooie carrière spreken? Ik daarentegen heb mijn stempel over een lange periode kunnen drukken. Vier titels van Speler van het Jaar, met tien jaar verschil tussen de eerste en de laatste, dat zegt veel. Daar ben ik wel trots op, maar die erkenning van de buitenwereld was geen drijfveer. Nooit heb ik na een wedstrijd, zoals sommige spelers, meteen míjn statistieken bekeken – zelden nam ik ook vijftien shots. Wínnen, cóllectieve prijzen behalen, als spelverdeler/leider met woord en daad de lijm tussen mijn ploegmaats zijn, dát gaf me de meeste voldoening.”

Geen spijt

“Had ik er – individueel – meer kunnen uithalen? Misschien. Een buitenlands avontuur, op een korte interim bij het Franse Villeurbanne na, zat er bijvoorbeeld nooit in. Ik heb de ‘fout’ gemaakt om op mijn 23e bij Charleroi meteen een mooi vijfjarig contract te tekenen. Met een verbintenis van twee jaar en een topmakelaar – ik regelde zelf mijn zaken – had ik na die eerste twee topseizoenen (titel én Speler van het Jaar in 2003 en 2004, nvdr) ongetwijfeld de stap kunnen zetten, maar ik lag vast. Zou dat ik nu anders doen? Ja. Heb ik daar spijt van? Neen.

“Frustrerender waren veeleer de zomers van 2006, 2007 en 2008. Door grote interne strubbelingen bij Charleroi moest ik toen tweemaal op zoek naar een nieuwe ploeg. En dat duurde heel lang. Ik had – gezien mijn verleden bij Spirou – de stempel een ‘dure’ speler te zijn, waardoor veel clubs niet eens informeerden. Bovendien moesten er maar vier Belgen op het wedstrijdblad staan en pakte elke ploeg liever acht, toen nog fiscaal interessantere, Amerikanen. Allerminst plezant: ik was 28, had nog zo veel goeie jaren in mij… Gelukkig hebben Eddy Casteels (bij Charleroi, 2007, daarna bij Antwerp, 2009, nvdr) en Rudi Kuyl (bij Gent, 2008, nvdr) mij toen een reddingsboei toegeworpen – ik zal hen daar eeuwig dankbaar voor zijn. Dat ik daarna nog twee keer Speler van het Jaar werd, deed dus wel deugd. Ik had getoond dat sommige clubs verkeerde keuzes hadden gemaakt.”

Jerommeke

“Mijn bijnaam, Jerommeke, heeft me nooit gestoord. Dat stevige lijf – 1m90 voor 95 kilo – heb ik nu eenmaal meegekregen van moeder natuur. Bovendien is mijn sterkste punt mijn drive richting de korf, op explosiviteit en kracht. Een wapen dat ik automatisch, vaak zelfs onbewust, meer uitspeelde dan mijn shot. En zo werd ik vlug omschreven als een robuuste speler, zonder de flair en souplesse van een Jean-Marc Jaumin of Jacques Stas. Voor een stuk een verkeerd beeld, want ik had een meer dan degelijke techniek. Zo niet, dan kun je zo’n drive nooit inzetten en afwerken met een van beide handen. Ik vergelijk het met Justine Henin en Kim Clijsters: bij Henin oogde haar spel soepeler ten opzichte van de meer krachtige Clijsters, maar die was óók technisch onderlegd, anders haal je de top niet.

“Een constante in mijn shot heb ik wel nooit gehad. Onder meer een gevolg van een polsbreuk op mijn vijftiende waardoor ik mijn rechterhand daarna niet meer perfect kon plooien. Vroeger had ik er misschien wel meer aan moeten werken, maar ik kon toch altijd mijn man voorbij, had dat shot bijna niet nodig. Dat evenwicht had ik meer moeten zoeken.”

Willy Steveniers

“De persoon aan wie ik het meest te danken heb. Via journalist Bob Geuens, die mijn vader goed kende, kon ik van mijn veertiende tot achttiende elke week twee keer anderhalf uur individueel met hem trainen. Vooral op techniek en explosiviteit, specifiek voor point guards. Willy was toen al de vijftig voorbij, maar nog bijzonder kwiek, op de eerste meters zelfs sneller dan ik. Altijd keihard ook, maar wel correct. En heel verschillend qua karakter: hij de flamboyante, welbespraakte Antwerpenaar, ik de brave, bescheiden, introverte jongen uit Lier, op en naast het terrein. Ook dat heeft Willy, met verhalen over zijn carrière, erin gepompt: nooit geïntimideerd zijn, mezelf durven tonen, initiatief nemen. Iets wat ik ook ervoer toen ik op mijn achttiende in mijn eentje naar de VS trok. Een jaar op college, in Stony Brook, Long Island. Qua techniek niets opgestoken, maar wel geleerd om voor mezelf op te komen, want achter mij stonden 25 Amerikanen zónder studiebeurs klaar om mijn stek in te nemen.

“Heel belangrijk in mijn evolutie was ook Jacques Stas, in mijn eerste jaren bij Charleroi. Als roommate heb ik veel met hem gepraat over leiding geven, over hoe ik mijn ploegmaats op de juiste plaats moest zetten, cruciaal voor een spelverdeler. Toen moest ik daar echt op letten, nu gaat dat vanzelf en stuur ik op het terrein constant bij, zeker de jonge gasten. Toch zal ik in de kleedkamer of aan tafel nooit het hoogste woord voeren. Ik zeg alleen iets als ik het belangrijk vind, toon in de eerste plaats het goede voorbeeld door hard te trainen. En door na een nederlaag zelfkritisch te zijn. Niet lullen over anderen – zoals te veel gebeurt – maar in de spiegel kijken: wat had ík beter gekund?”

(Assistent-)coach

“Gezien die leidersrol als speler moet het coachen mij wellicht liggen. Op tactisch vlak neem ik na achttien seizoenen flink wat bagage mee, maar het mentale aspect spreekt mij het meest aan. Een groep een heel seizoen begeesteren, vedette én waterdrager laten aanvoelen dat hij belangrijk is. Niet makkelijk, want velen schatten hun rol hoger in dan wat een coach in gedachten heeft. Door met veel verschillende karakters samen te spelen, kan ik intussen echter goed in iemands hoofd kijken. En besef ik dat je elke speler anders moet aanpakken: tegen de ene roepen in groep, de andere individueel aanspreken.

“De grootste uitdaging wordt allicht om mijn emoties tijdens een match te kanaliseren. Als mens ben ik rustig, maar als speler kan ik wel fel tekeergaan. En die energie zal ik niet meer óp het parket kwijt kunnen. Bovendien zal ik zelf niet meer, als spelverdeler, het stuur in handen nemen. Als coach kun je wel zeggen wat spelers moeten doen, maar dat voeren ze niet altijd uit. Hoe zal ik daarop reageren? Zo emotioneel als Dario Gjergja (coach van BC Oostende, nvdr) zal ik allicht niet worden, maar zoals Jan Ceulemans – de vleesgeworden kalmte – op de bank zitten? Neen, dat is niets voor mij.”

DOOR JONAS CRETEUR

“Willy Steveniers pompte het erin: nooit geïntimideerd zijn, mezelf durven tonen, initiatief nemen.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content