‘Toen regisseur Jan Eelen me vroeg om een rol te spelen in De Ronde, stelde ik maar één voorwaarde: dat ik dicht genoeg bij de coureurs zou zitten om de wedstrijd te volgen.’ Acteur Dirk Roofthooft over zijn grenzeloze passie voor de koers.

Eigenlijk”, zegt Dirk Roofthooft (51) in het begin van het interview, “is uitleggen waarom je van iets houdt bijzonder moeilijk. Waarom ben ik verliefd geworden op mijn vrouw en niet op een andere? Waarom ben ik meer geïntrigeerd door verliezers dan door winnaars? Waarom had ik een boontje voor Frank Vandenbroucke, maar niet voor Marco Pantani, terwijl dat twee dezelfde tragische figuren zijn? Waarom ben ik zo zot van de koers? Dat is een gevoel dat bijna niet te beschrijven is, want wanneer je het probeert, ben je het kwijt. In het boek van fotograaf Dirk Braeckman en beeldkunstenares Els Dietvorst staat in dertig verschillende talen: ‘Als je het mij niet vraagt, dan weet ik het antwoord, maar als je mij het vraagt, kan ik niet antwoorden.'” Roofthooft mag toch een poging wagen. Een monoloog.

“Als kind telde voor mij maar een ding: de koers. Niet omdat ik het met de paplepel ingegeven kreeg, eerder omdat ik op de lagere school bevriend raakte met Luc Janssens, de zoon van Marcel, die in 1957 tweede werd in de Tour. Elk jaar trok ik het land rond en ging ik naar zeker honderd wedstrijden, van de nieuwelingen tot de profs. Ik ben zelfs eens met een gewone fiets naar Hoei gereden, heen en terug zo’n 240 kilometer … En in 1971 stond ik in Lille op driehonderd meter van de plaats waar Jean-Pierre Monseré verongelukte. Ik zie de auto waar hij tegen botste nog staan. Dat het zo ernstig was, wist ik niet, want ik ben niet gaan kijken. Pas ’s avonds vernam ik dat Monseré overleden was.

“Van alle koersen die ik bijwoonde, stelde ik een klassement op: vijftien punten voor de eerste, veertien punten voor de tweede … Vaak zat ik – tot grote ergernis van mijn moeder – tot twee, drie uur ’s nachts die punten op te tellen. (lacht) En op het einde van het seizoen liet ik een foto van de winnaar inkaderen. Die mocht dan een maand op mijn nachtkastje staan. Als een relikwie.

“Helaas heb ik zelf nooit mogen koersen. Hoe meer ik met de fiets reed, hoe slechter mijn schoolrapport werd en dat was niet naar de zin van mijn vader. Om hem te overtuigen heb ik als 15-jarige zélf een koers georganiseerd in Edegem. Geen officiële wedstrijd: iedereen mocht meedoen – van tieners tot gepensioneerden – en we moesten zelf de weg afzetten. Ik eindigde als vierde, maar dat kon mijn vader niet op andere gedachten brengen. Te duur en veel te gevaarlijk … Ik was zo kwaad dat ik een paar maanden geen woord gezegd heb. ( lacht)

“Op mijn achttiende heb ik mij dan maar ingeschreven in de toneelschool Studio Herman Teirlinck. Dat vond mijn pa wel goed, want daar kreeg je tenminste een opleiding. Achteraf gezien geen slechte keuze: ik had te weinig talent om het als renner te maken en mijn palmares als acteur mag toch gezien worden. Mijn vader wrijft me dat nog altijd onder de neus: ‘Ben je niet blij dat je geen coureur geworden bent?’ ‘Ja, vokke …’

“Toch blijft de liefde voor het wielrennen minstens even groot als voor het acteerwerk. Meer zelfs: mocht je mij laten kiezen tussen cocommentaar geven op Sporza tijdens de Tour of een hoofdrol spelen in een Hollywoodfilm met Robert De Niro, dan kies ik voor het eerste. Van acteren weet ik ondertussen alles en De Niro doet in feite niets anders dan ik. Dat zou voor mij niet zo’n grote belevenis zijn als drie weken meedraaien in de Ronde van Frankrijk.”

Slagen of mislukken

BernardHinault zei ooit dat hij blij was dat hij met zijn zeges het gat in het leven van sommige mensen kon vullen. Daarom wilde ik profrenner worden en dat is wat ik nu ook als acteur wil bereiken: mensen ontroeren, want het blijft een onwaarschijnlijke eer dat zij speciaal voor mij komen. Mijn bestaansrecht, en dat van coureurs, staat of valt met toeschouwers die zich met ons vereenzelvigen, die willen zien hoe wij op een smalle koord tussen slagen of mislukken balanceren. Mensen gaan naar een koers om Tom Boonen te zien winnen of verliezen, net zoals ze naar mij komen kijken om te zien of ik erin slaag mijn teksten te debiteren.

“Ook de manier waarop renners naar een koers toeleven, herken ik. Zoals zij hun lichaam afbeulen om in topvorm te raken, zo pijnig ik mijn brein door duizenden woorden te memoriseren. In weken waarin ik de ene monoloog na de andere speel, slaap ik zelfs niet bij mijn vrouw, maar een verdieping hoger. Concentratie als heilig goed. Dat maniakale streven naar perfectie is zo fascinerend, maar tegelijkertijd zo vluchtig, dat je het nauwelijks kunt vatten. Wanneer ik dat orgasme van schoonheid bereik, ben ik zelfs niet trots op wat ik gedaan heb, zie ik vooral fouten en denk ik al meteen aan de volgende monoloog. Die onrust herken ik ook bij veel toprenners: niet tevreden zijn met je palmares, steeds meer willen. Zoals Boonen die al drie keer Parijs-Roubaix won, maar om zijn leven als renner nog zin te geven die kassei een vierde keer in de lucht wil steken.

“Voor mij is een coureur een kruising tussen een held, een engel en een dorpsidioot. Eigenlijk moet je een beetje gek zijn om – zoals in de Tour – drie weken aan een stuk tweehonderd kilometer per dag te fietsen om ’s avonds in aftandse hotelletjes zonder airco te slapen. Zelfs als een renner valt, staat hij onmiddellijk weer recht, terwijl zijn huid nog aan het asfalt kleeft. Eindeloos respect … Zo veel zelfs dat ik nauwelijks renners durf aan te spreken. Door mijn vriendschap met dokter Yvan Van Mol heb ik in het spoor van de Quick-Stepploeg al een paar koersen mogen volgen, maar hoewel de meeste renners mij ondertussen kennen, laat ik ze met rust. Ik kijk liever op een afstand toe hoe ze gemasseerd worden. Een ritueel dat me zo ontspannen maakt dat ik ooit in slaap gevallen ben tijdens een massagesessie van Dirk Nachtergaele. Als ik een halfnaakte Tom Boonen zie, overvalt me ook telkens een gevoel van schroom. Een blote Robert De Niro zou veel minder intimideren. ( lacht)

“Nochtans is het opvallend hoe bescheiden de meeste renners zijn, zeker in vergelijking met acteurs. In 2008 mocht ik de Clásica San Sebastián naast Quick-Stepploegleider Davide Bramati volgen. Wereldkampioen Paolo Bettini finishte er als vierde en stapte na de aankomst achteraan in onze auto, geprangd tussen bidons en reservewielen. Ik stelde voor om van plaats te verwisselen, maar hij weigerde: ‘Blijf maar vooraan zitten, jij bent de gast van Quick-Step.’ De wéreldkampioen, hé …”

Sprinten voor 82e plaats

“Voor onoverwinnelijke kampioenen als Eddy Merckx en Lance Armstrong heeft mijn hart minder snel geslagen. Armstrong was te veel business, Eddy te perfect. Die kon mij pas een eerste keer echt toucheren toen hij in Luik-Bastenaken-Luik van 1971 in de finale ingehaald werd door de kleine Georges Pintens en toch een mens van vlees en bloed bleek te zijn.

“Ik heb altijd meer sympathie gevoeld voor de kleine coureurkes die evenveel voor hun vak leven en evenveel afzien, maar tien keer minder aandacht krijgen. Hendrik Redant vertelde me onlangs dat hij in de Ronde van Vlaanderen ooit grote risico’s nam in de spurt voor een 82e plaats. Schitterend, toch? Daarom blijf ik in de Ronde en Parijs-Roubaix ook het liefst zo lang mogelijk staan, al kun je niet altijd blijven wachten, want als je de koers vier, vijf keer wilt zien, ben je verplicht om na de eerste twintig, dertig renners weer te vertrekken. Sommige afsnijders, zeker in de Ronde van Vlaanderen, zijn zelfs al na de passage van de favorieten weer weg, maar wat zie je dan nog van de koers? Het is net de vermoeide blik van de achterblijvers die zo fascinerend is.

“Underdogs, pechvogels en eeuwige verliezers hebben mij altijd meer geïntrigeerd. Niet toevallig was mijn jeugdidool Herman Vanspringel: de renner die ooit na een zege in Bordeaux-Parijs gediskwalificeerd werd omdat hij vijftien kilometer te véél gereden had … Ook van Michel Pollentier was ik een fan. Schever kan een mens niet op zijn fiets zitten, maar in de Ronde van Vlaanderen van 1980 verraste hij in de laatste kilometer wel Jan Raas en Francesco Moser, twee pédaleurs de charme die te veel naar elkaar keken.

Laurent Fignon heeft me ook altijd aangesproken. Ik heb hem zelfs ooit geïnterviewd voor een cultuurprogramma van de toenmalige BRT, onder het thema ‘De Keizer van het Verlies’. Ik wilde weten hoe hij met die nederlaag in de Tour van 1989 was omgegaan. Toen ik zei dat het voor een cultureel programma was, ging hij meteen akkoord. Van zijn imago als norse mens heb ik zelfs niets gemerkt. Integendeel: al filosoferend hebben we de hele dag door Parijs gewandeld. Een bijzonder fijne dag.

“Ik was dan ook heel geëmotioneerd toen ik Fignon vorige zomer tijdens de Tour commentaar hoorde geven op de Franse tv. Met zijn laatste krachten en een stem als schuurpapier oefende hij zijn passie uit, terwijl hij daar eigenlijk niet meer toe in staat was. Je voelde de andere commentator soms wachten op Fignon die naar adem moest happen. Heartbreak-ing … Ook zijn overlijden, enkele weken later, heeft me zwaar geraakt.”

Gekleurde slang

“De Russische dichter Joseph Brodsky schreef ooit dat zonder beweging zelfs het mooiste landschap niets voorstelt. Ook dat vind ik zo fascinerend aan wielrennen: uren kan ik naar een peloton kijken dat als een gekleurde slang door de bergen glijdt. Hoe renners verschijnen en verdwijnen in steeds wisselende omgevingen en hoe je als het ware de tijd ziet wegglijden. Zelfs als ik tijdens een wandeling een groepje wielertoeristen zie rijden, kijk ik hen na tot ze weer uit het zicht zijn.

“Wielrennen doet mij dromen van wat er áchter de bocht ligt. Waar gaan ze naartoe? Dat onbekende heeft mij altijd aangetrokken. Het paradijs ligt niet voor mij, maar om de hoek. Dat is ook het mooie aan de finale van de Ronde van Vlaanderen: voortdurend draaien en keren, niet zien waar je heen rijdt, om de paar honderd meter een nieuw dorp, een nieuwe kasseistrook, een nieuw vergezicht …

“Vooraf bestudeer ik altijd nauwgezet het parcours van de Ronde. Ik wil begrijpen hoe dat in elkaar zit. De namen van de hellingen onthoud ik niet meer zo goed – oud worden, hé – maar ik weet wel perfect dat op helling x aan de linkerkant een huis met een zwart traliehek staat. Tijdens de uitzending van de Omloop Het Nieuwsblad viel me zelfs op dat er in een wei geen paarden meer stonden. ‘Zou de boer dood zijn? Of zitten ze nog in de stal?’, vroeg ik mij af. ( lacht)

“De koers ontvoert mij naar de natuur, waar ik – hoewel ik een stadsmens ben – bijzonder graag vertoef. Daarom vind ik het zo jammer dat Vlaanderen steeds meer volgebouwd wordt. Telkens als ik een wedstrijd volg, valt me op hoe het open landschap langzamerhand verdwijnt. Zelfs in de Vlaamse Ardennen, waar de ene lelijke fermette na de andere neergepoot wordt. Eigenlijk hou ik meer van de streek van Parijs-Roubaix. Le pays perdu, waar je nog kilometers ver kunt kijken en van het ene kleine weggetje op het andere belandt. Een straatarme streek ook, maar net dat gebrek aan welstand maakt de Hel zo mooi.

“In Parijs-Roubaix kun je de koers het meest savoureren en is het ze-zijn-daar-gevoel het grootst. Je ziet een gigantische stofwolk van kilometers ver afkomen, je voelt de grond daveren, je hoort de helikopters boven je hoofd vliegen en dan plots, uit het niets, duiken een voor een de renners op, om enkele meters verder weer in het stof te verdwijnen. Net een Mariaverschijning. In geen enkele andere koers duurt dat orgastische gevoel langer dan in Hel, omdat het peloton, meer dan in de Ronde, heel uitgerekt is, waardoor de laatste levende lijken pas na twintig minuten voorbij strompelen.”

Verwantschap

“De Ronde van Vlaanderen steekt er voor mij dan ook niet boven uit, al is de beleving bij de bevolking nergens groter dan hier. Fascinerend hoe iedereen zijn etenstijd aanpast aan de passage van de renners, hoe honderdduizenden mensen langs de kant van de weg staan, zelfs grootmoeders die nog nooit van Stijn Devolder of Fabian Cancellara gehoord hebben. Wielrennen brengt mensen bijeen. De supporters rondom ken je niet, maar toch voel je een zekere verwantschap. Iedereen is in dezelfde staat van opwinding als het peloton in aantocht is. Ik heb in Parijs-Roubaix ooit een supporter zien staan met vier wielen. Hij was geen familie, geen lid van een ploeg, hij wilde gewoon renners met pech helpen en gaf die wielen gratis weg. Fantastisch, toch?

“De grote populariteit van de Ronde en Parijs-Roubaix maakt die koersen zo mooi, maar heeft ook als nadeel dat steeds meer mensen daar naartoe gaan om zich zat te drinken. Die feesttenten mogen ze van mij direct afschaffen. Vooral die luidruchtige muziek irriteert mij mateloos. Ik wil het geluid horen van hijgende en vloekende renners, het geratel van de kettingen, het claxonneren van de volgwagens … De koers vóélen.

“Toen regisseur Jan Eelen me vroeg om een rol te spelen in De Ronde, stelde ik maar één voorwaarde: dat ik dicht genoeg bij de coureurs zou zitten om de wedstrijd te volgen. Ik ging er toen zelfs zo in op dat ik nauwelijks merkte dat ik aan het werken was. Ik had me nochtans perfect kunnen inleven in de rol van Dieter De Leus, subliem vertolkt door Stefaan Degand. Hoe ontgoocheld die was toen bleek dat hij niet in de vipwagen, maar in de reclamekaravaan de Ronde moest volgen … Als een man die aan het stoeien is met zijn droomvrouw, maar zijn broek niet mag uitdoen. ( lacht) De blik op Stefaans gezicht zegt alles over wat wielrennen voor iemand kan betekenen.”

DOOR JONAS CRETEUR – BEELDEN: REPORTERS

“Mocht je mij laten kiezen tussen cocommentaar geven op Sporza tijdens de Tour of een hoofdrol spelen in een Hollywoodfilm met Robert De Niro, dan kies ik voor het eerste.”

“Underdogs, pechvogels en eeuwige verliezers hebben mij altijd meer geïntrigeerd dan kampioenen.”

“Wielrennen doet mij dromen van wat er achter de bocht ligt.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content