Bruno Govers

De trofee van de Profvoetballer van het Jaar is de enige individuele prijs die Juan Lozano ooit won. ‘Ik denk er met gemengde gevoelens aan terug.’

In de microkosmos van het Belgische voetbal is Juan Lozano (47) zonder twijfel een geval. Eén van de meest getalenteerde spelers die ooit op de Belgische velden rondliep, en toch heeft hij geen enkele interland op zijn actief. Een gevolg, eigenlijk, van een moeizaam verlopen procedure tot naturalisatie, toen Lozano (Beerschot, Washington Diplomats, Anderlecht, Real Madrid) in beeld kwam om op het WK ’82 in Spanje Wilfried Van Moer als spelverdeler te vervangen. Minstens even straf : Lozano kreeg in zijn hele carrière slechts één individuele prijs. In 1987 riepen zijn collega’s hem uit tot Profvoetballer van het Jaar. Twee maanden eerder, op 12 april, was Lozano in de uitwedstrijd van Anderlecht tegen Waregem, door Yvan Desloover onderuit geschoffeld. Van de beenbreuk die hij daarbij opliep, zou de Spaanse Antwerpenaar nooit meer herstellen.

Zestien jaar later veroorzaakt die verkiezing tot Profvoetballer van het Jaar bij Lozano nog altijd gemengde gevoelens op. “Zowel goede als slechte herinneringen komen dan naar boven. Enerzijds is er natuurlijk voldoening omdat ik die persoonlijke bekroning heb gekregen. Dat genoegen is dubbel zo groot omdat ik die andere grote individuele trofee van het Belgische voetbal, de Gouden Schoen, nooit gekregen heb. Die hebben ze me altijd stelselmatig geweigerd, al kan ik wel een hele stoet aan ereplaatsen voorleggen. Ik troost me met de gedachte dat dit bewijst dat voetballers grotere kenners zijn dan journalisten, scheidsrechters en clubleiders ( lacht).

Zijn verkiezing tot Profvoetballer van het Jaar wroet altijd ook een dosis pijn naar boven, zegt Lozano. “Ik was die avond niet aanwezig op de uitreiking in het casino van Middelkerke. Ik bevond me op dat moment in het zuiden van Spanje, waar ik herstelde van mijn beenbreuk. In mijn plaats nam Michel Verschueren de trofee in ontvangst. Men heeft me verteld dat het een zeer geladen, een zwaar emotioneel moment was, dat Verschueren toen zijn tranen niet kon bedwingen. Op hetzelfde moment was ik ook aan het huilen, maar dan wel van de pijn aan dat been.”

De vraag dringt zich op of hij de trofee ook gekregen zou hebben zonder die beenbreuk. “Het staat vast dat veel collega’s bij het uitbrengen van hun stem toen aan dat incident hebben gedacht. Dat drama lag toen nog vers in het geheugen. Het valt trouwens op dat Edhem Sljivo toen vijfde in het referendum is geëindigd. Een paar maanden eerder was de spelverdeler van Club Luik bij een verschrikkelijk verkeersongeval betrokken geraakt, hij was daar volledig verlamd uitgekomen. Tussen Sljivo en mij vond je in de uitslag Michel Preud’homme, die met KV Mechelen de beker van België had gepakt, mijn ploegmaat Arnor Gudjohnsen, dat seizoen de beste doelschutter en Jean-Marie Pfaff, die zich met de Rode Duivels had onderscheiden op het WK in Mexico. Ik had trouwens verwacht dat de prestaties van de nationale ploeg in Mexico de uitslag van het referendum zouden bepalen. Dat viel dus enigszins anders uit. Internationals als Jan Ceulemans, Georges Grün, Nico Claesen, Franky Vercauteren en Stéphane Demol namen toen de zesde tot en met de tiende plaats in. Zoals zo vaak gaven de laatste indrukken de doorslag. En het beeld van Lozano, die op een draagberrie werd afgevoerd, is duidelijk blijven nazinderen.”

Maar naast dat incident kon hij ook terugkijken op een uitstekend seizoen. “Met Anderlecht pakten we toen onder Arie Haan voor de tweede keer op rij de titel. Heeft dat in mijn voordeel gespeeld, of wilden mijn collega’s me eren voor het geheel van mijn carrière ? Wie zal het zeggen ? Later zijn in ieder geval ook Marc Degryse en Luc Nilis op die manier bekroond.”

Samen met Degryse en Nilis behoorde Lozano tot het ras van de pure artiesten op een voetbalveld. Dat ras lijkt inmiddels een beetje uitgestorven. “Er zijn misschien minder vedetten dan vroeger”, weet ook Lozano, “maar er zijn nog altijd vedetten en gelukkig maar. Ik zie in de Belgische competitie twee spelers die zeker tot het ras van de artiesten mogen gerekend worden : Alin Stoica van Club Brugge en Moreira van Standard. Dat zijn twee gasten die enorm goed kunnen shotten. Er zit nog geen regelmaat in hun prestaties, ze schitteren slechts bij momenten, maar dat is zeker ook een gevolg van hun jeugdige leeftijd. Dan geef ik toch de voorkeur aan Aruna Dindane die al maanden een duizelingwekkend hoog niveau haalt. Als hij dat kan doortrekken, is hij goed op weg om een echte ster te worden. Sinds de legendarische Robby Rensenbrink heeft Anderlecht geen onstuitbare aanvaller meer in zijn rangen gehad zoals Dindane. Volgens mij is hij de enige speler van het huidige Anderlecht die ook een plaats zou gehad hebben in het Anderlecht waarin ik speelde, het Anderlecht van de jaren tachtig. Ik vrees dat de anderen zich zouden moeten tevredenstellen met hooguit een plaatsje op de bank.”

Voorzitter Roger Vanden Stock beweert nochtans dat een tovenaar zoals Rensenbrink in het moderne voetbal zijn plaats niet meer zou hebben. Lozano : “Voor een stuk heeft hij gelijk. De tijd is voorbij dat een voetballer alleen op basis van talent kan meedraaien. Hoe geniaal hij ook mag zijn, wachten tot men de bal aan zijn voeten brengt en dan zijn ding doen : dat volstaat niet meer in het moderne voetbal. Er moet gewerkt worden, iedereen moet zich ten dienste van het team stellen, ook de uitzonderlijk getalenteerde spelers. Maar ik ben ervan overtuigd dat Rensenbrink zich aan de noden van het moderne voetbal had kunnen aanpassen. Net zoals de huidige vedetten zoals Zinédine Zidane, Raúl of Figo bij Real Madrid. Die lopen ook over van de klasse, maar je kunt niet zeggen dat ze op een voetbalveld hun shirt niet nat maken.”

Zelf onderging Lozano een soortgelijke gedaanteverwisseling. “Tot mijn 25ste voetbalde ik uitsluitend op basis van mijn intrinsieke klasse. Toen ik naar Anderlecht kwam en daar Tomislav Ivic leerde kennen, begreep ik dat ik anders moest bewegen op een veld wilde ik vermijden dat mijn carrière blokkeerde. Dankzij Ivic ben ik daar gelukkig genoeg ook in geslaagd. Daar ben ik hem nu nog altijd dankbaar voor. Want inspiratie zonder transpiratie, daarmee schop je het als voetballer niet ver.”

Twee zaken vallen hem op als hij de erelijst van twintig jaar Profvoetballer van het Jaar bekijkt. “Ten eerste : dat er veel aanvallers – zoals Jan Ceulemans, Luc Nilis en Wesley Sonck – en creatieve spelers – genre Marc Degryse , Pär Zetterberg en Enzo Scifo – op die erelijst prijken. Dat vind ik een aangename verrassing. Alleen Philippe Albert en ergens ook Lorenzo Staelens en Marc Emmers vormen een uitzondering. Maar dat zijn dan weer verdedigers of polyvalente voetballers van een hoog niveau.”

Een andere positieve vaststelling voor Lozano is dat de erelijst van de Profvoetballer van het Jaar duidelijk niet wordt gedomineerd door het volume aan spieren. “Kleerkasten als Souleymane Oulare en Walter Baseggio zijn de uitzonderingen die de regel bevestigen. In tijden dat trainers en clubleiders zweren bij fysieke kracht en veeleer atleten dan wel voetballers in hun ploeg zetten, verdient dat wel even gesignaleerd te worden. De kleine voetballer – qua gestalte, bedoel ik – heeft nog altijd een toekomst. Mensen als Raúl of Saviola zullen dat alvast niet tegenspreken.”

door Bruno Govers

‘In mijn tijd zou alleen Dindane een plaats in de ploeg van Anderlecht gekregen hebben.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content