Geen trainer die zich zo grondig verdiepte in tactiek als Raymond Goethals. Geen trainer ook die met zijn sappig taalgebruik zijn gezelschap zo amuseerde als de Brusselaar. Toch beschouwde hij zichzelf als een eenzaat. Bij de dood van een fenomeen.

Praten met Raymond Goethals was vooral luisteren. Aan een halve vraag had de Brusselaar genoeg om te beginnen aan een exposé waaraan geen einde kwam. Dan maakte hij tussendoor aantekeningen op bierviltjes om het beeld te ontkrachten dat in zijn carrière van hem was gegroeid : dat van defensief georiënteerde trainer. “Het probleem is dat er zoveel mensen zijn die niets van voetbal kennen maar die zich toch geroepen voelen om een mening te verkondigen”, debiteerde hij. In alles wat hij deed, was Goethals overtuigd van zijn gelijk. Niet toevallig werd hij tijdens zijn carrière De Tovenaar genoemd. Of, zoals in Frankrijk, met nog meer gevoel voor ontzag : Raymond La Science, de wetenschapper.

In het hoofd van Raymond Goethals zat een voetbal. Hij praatte met gloed en passie. En met het nodige gevoel voor dramatiek en pathetiek. Zo is hij altijd geweest : een vat vol temperament, ook na het einde van zijn carrière toen hij scherp analyseerde en de pijnpunten van het Belgische voetbal genadeloos blootlegde.

Ooit interviewden we Raymond Goethals voor het boek Trainerspraat. Hij trok er een hele dag voor uit, in de Petanque Club van Brussel, zijn hoofdkwartier van de laatste jaren, in de schaduw van het Atomium. Het was een vlucht uit de werkelijkheid, een uitstap vol nostalgie. Goethals schudde de anekdotes als het ware op bestelling uit de mouw en boeide van de eerste tot de laatste seconde. Zijn kleurrijk taalgebruik, met attentie en excuseert als favoriete stopwoorden, verveelde nooit. “Eigenlijk”, zei Goethals, terwijl de eeuwige filtersigaret tussen zijn lippen bengelde, “hebt ge twee dagen nodig om over mijn carrière te spreken.” ’s Avonds laat, terwijl de Petanque Club al helemaal was leeggelopen, verbaasde hij zich erover dat er genoeg materiaal was voor een hoofdstuk in het boek. ‘ Excuseert, ik heb als trainer vijfendertig jaar aan de top gewerkt, dat vertelt ge niet in een paar minuten’, zei hij en lachte luid. Tien uur lang had hij zijn carrière de revue laten passeren.

Hieronder geven we flarden uit dit gesprek. Het is een overzicht van de wonderbaarlijke carrière van een man die altijd zichzelf bleef. Raymond Goethals, de geboren causeur, in zijn specifieke stijl : open en bloot, eerlijk en onverbloemd. Hij zal een leegte nalaten die niemand kan opvullen.

Raymond Goethals : “Soms vragen ze me : ‘Wat is nu de mooiste tijd ?’ Ik vind dat ge daar niet eerlijk op kunt antwoorden. Omdat ge altijd de meest recente periode romantiseert. Die in Marseille dus. Attentie, het was daar niet altijd even gemakkelijk, zeker niet met die vedetten. Arrogant joeng, niet te geloven. Zo’n Eric Cantona bijvoorbeeld, die kwam op een gegeven moment terug uit blessure en vroeg : ‘ Entraîneur, speel ik zondag ?’ Ik zeg hem : ‘Ge zijt bij de zestien.’ Waarop Cantona : ‘Ge bedoelt dat ik eventueel op de bank zit.’ Ik knikte. Hij zei : ‘Een Cantona zet ge niet op de bank.’ Toen antwoordde ik : ‘Dan zet ik u toch gewoon naast de bank.’ Daar kon hij niet mee lachen. Want attentie : hij zat naast de bank. Goethals laat niet met zijn voeten spelen, hein.” Hij lacht luid : “Weet ge wat eigenlijk het opmerkelijke is aan mijn carrière ? Dat ik nergens werd ontslagen. Ook niet bij Marseille, waar ge met Bernard Tapie bij wijze van spreken iemand had die u drie keer per week op straat zette. Want excuseert, zelfs Franz Beckenbauer heeft hij na twee maanden ontslagen. Of beter : weggepromoveerd. Toen ik in Marseille stopte als trainer zei Tapie me : ‘Dat gaat ge me toch niet aandoen.’ Terwijl ik daar al drie jaar was, een record in de clubgeschiedenis. Maar ja, ik was dan ook drie keer kampioen van Frankrijk geworden en had twee Europese finales gespeeld. Waarvan we er één, tegen AC Milan, wonnen.”

De manier waarop dat gebeurde, beschouwde Goethals als het tactische meesterstuk uit zijn rijke loopbaan : “De Italianen geloofden hun ogen niet toen ze zagen hoe we tegen hen speelden. Met vijf man achteraan. Maar toch aanvallend. Waarom ? Omdat we met vijf man tegen de middellijn stonden, tiens. We speelden met vijftig meter ruimte in onze rug. Daarvoor moet ge snel en slim zijn. Maar ik kende AC Milan dan ook als mijn broekzak, ik had ze zeven keer gescout. D’ailleurs, het jaar voordien hadden we ook tegen hen gespeeld, in de halve finale van de Europacup, 0-0 op San Siro en 1-0 gewonnen thuis. En weer speelden we ver van onze goal. Want ik wist : laat ze niet in de zestien meter komen, want dan zijt ge gezien. Awel, ze zijn niet in de zestien meter geweest. De Italiaanse pers, die ge op het tactische vlak echt niets moet leren, was zo positief over de manier waarop we hadden gespeeld dat ze me later de Gouden Bank toekenden. Ik eindigde in dat referendum voor Capello, Cruijff en Robson. Geen sukkelaars, hein. Later ben ik trouwens in Florence in het centre technique van de Italiaanse voetbalbond aan de Italiaanse trainers gedetailleerd moeten gaan uitleggen waarom ik zo speelde. Dan moet ge sterk zijn, dan moet ge niet beginnen broebelen aan het bord.”

Raymond Goethals, de tacticus. “Ik kende AC Milan zo goed dat ik niet meer wilde gaan kijken. En toch zei Tapie : ‘Ge moet gaan.’ Toen ik bleef weigeren, gaf hij me een premie. Ik vroeg Tapie om die buitenspelval te mogen trainen in ons stadion omdat ik daar een groter veld had dan in ons trainingscentrum. Ik kan u verzekeren : om dat te verkrijgen moet ge in Marseille vroeg opstaan. Want dat stadion is van ’t stad, dan moeten er mensen van de gemeente komen en ge kent misschien Marseille : ze werken daar niet graag. Een maand zijn we bezig geweest, op het terrein, alles aanleren, stap voor stap, ik heb de spelers echt bij de arm genomen om te tonen waar ze moesten staan. Attentie, vedetten als Mozer en Boli, ge moet het doen. En Deschamps. Die zei later in een boek dat over hem werd gemaakt : ‘Goethals leerde ons hoe we ons op het terrein moesten bewegen.’ Zo hebben we de Europacup gewonnen. In plaats dat Baresi als libero van AC Milan het sein gaf om ons vast te zetten, drongen wij hen terug. Omdat we hen in hun eigen strafschopgebied bij de keel pakten. Door te pressen. Dat was niet nieuw, Ajax vond dat al dertig jaar geleden uit, met Johan Cruijff. Sommige ploegen die pressen, denken nog altijd dat ze met iets formidabels bezig zijn, dat is allemaal kluterij. Maar attentie, wat is belangrijk als ge pressing speelt ? Ge moet dat altijd doen naar de buitenkant, nooit centraal. Luistert joeng, ik heb geen publiciteit meer nodig, maar op het tactische vlak ga ik voor niemand opzij. Want excuseert, er wordt veel blabla verteld, maar wat moet een trainer vooral doen ? Zien wat er in een wedstrijd verkeerd loopt en dan ingrijpen, zijn we ’t akkoord ? Maar hoeveel zijn er die dat kunnen ? Niet veel, soyons sérieux !”

Het zit hem allemaal in de genen, Goethals bleef het herhalen : “Als trainer wordt ge geboren, dat kunt ge niet leren, ze kunnen u niet vormen. Ik merk dat nu ook in de Pro Licence. Na vijf minuten kan ik van iemand zien : die snapt het. Er zijn trainers die dertig jaar in het vak zitten en het nog altijd niet zien. Net zoals er gasten zijn die met grote onderscheiding aan de universiteit afstuderen maar aan geen serieuze job geraken. Pas op, ik heb me in mijn trainerscarrière heel veel verdiept in tactiek. Ik ging cursussen volgen in Keulen bij Hennes Weisweiler. Of in Frankrijk, daar zag ik voor de eerste keer hoe die buitenspelval werd gebruikt, dat was al in 1959.”

Goethals stelde dat systeem later fijn in België. Hij wist het zich nog allemaal goed te herinneren, geen detail was uit zijn geheugen gewist. “De Franse trainer Pierre Pibarot is de eerste die over die buitenspelval sprak. Hij ging ermee aan het werk bij Racing Club de Paris, op dat moment de grootste vereniging van het land. Maar de resultaten volgden niet en hij vloog buiten. Een paar maanden later gaf hij een conferentie op de bond. Alle trainers waren uitgenodigd. Pierre Sinibaldi was daar als trainer van Anderlecht. Attentie : dat was zeker geen vernieuwer zoals sommigen denken. Die kwam uit Luxemburg en wat kunt ge daar nu op voetbalgebied leren ? Maar Sinibaldi begon als eerste te spelen met een verdediging op één lijn. Zo is Anderlecht vijf keer na elkaar kampioen geworden. In mijn tweede seizoen bij Sint-Truiden ben ik dat ook gaan toepassen. En al zeg ik het zelf : we deden dat veel efficiënter dan Anderlecht, ook al had het verdedigers die technisch beter onderlegd waren dan die van Sint-Truiden. Alleen : de mijne waren tien keer slimmer. Ze zeiden wel : ‘Daar zijn de boerkes van Sint-Truiden.’ Maar, minuutje, dat waren geen boerkes. Al die gasten die achteraan liepen – Maertens, Claes, Lemoine, Van Houdt -, die stonden in het onderwijs, die moest ge echt niets leren.”

Zoals bekend was de periode in Sint-Truiden voor Raymond Goethals de springplank naar de nationale ploeg, waar hij de eerste trainer/selectieheer van de voetbalbond was. Voordien werkte Goethals met Constant Vanden Stock als technisch directeur, een periode waarin tussen beiden een innige vriendschapsband groeide. Toen Goethals bij de nationale ploeg op eigen benen stond, ontwikkelde hij zich tot een eigenzinnige trainer. “Ik heb in 1968 de totale verantwoordelijkheid gekregen. Op aanraden van Constant Vanden Stock, die toen vertrok en mij naar voren schoof. We zaten in een groep met Spanje, Joegoslavië en Finland. De kranten schreven : we maken geen schijn van een kans. Awel, ik heb één match verloren. Vervolgens gaan we naar Mexico en vallen daar in een zware reeks : Mexico, San Salvador en Rusland. Het grote Rusland, niet Rusland gedeeld door tien, hein. We hebben toen tegen Mexico gespeeld voor 108.000 toeschouwers, dat was meer dan voor de finale tussen Brazilië en Italië. Ook voor de andere twee wedstrijden waren er tegen de 100.000 toeschouwers. Later is het veel gemakkelijker geworden om u te plaatsen voor de volgende ronde : als ge als derde eindigde en een beetje sympathiek waart, dan ging ge toch gewoon door ?”

Goethals vertelde graag over de veldslagen die hij met de nationale ploeg leverde. De memorabele wedstrijd tegen Nederland bijvoorbeeld, toen een doelpunt van Jan Verheyen ten onrechte wegens buitenspel werd afgekeurd en niet de Rode Duivels maar Oranje naar het WK in Duitsland trokken. Tien jaar werkte Goethals voor de nationale ploeg. Van de zestig interlands won hij er drieëndertig, verloor er achttien en speelde negen keer gelijk. Nadien ging hij naar Anderlecht, waarmee hij twee keer de Europese supercup en één keer de Beker voor bekerwinnaars won. Ook in het Brusselse voetbalbastion was Goethals zichzelf : een man die de sfeer in de groep hield, grappen en grollen maakte maar in blinde woede kon ontsteken als zijn richtlijnen niet werden gevolgd. Goethals : “Ik herinner me een wedstrijd tegen KV Mechelen. Ik zei vooraf : ‘Als ze een goal maken, dan zal dat komen uit een voorzet van Houben en een kopbal van Aguas.’ Dat was de Portugese spits van Mechelen. Laat dat toch wel zo gebeuren, zeker. Dan ben ik in de rust niet te kalmeren.”

Raymond Goethals, het kruitvat, de trainer die aan de zijlijn ontelbare boksgevechten in het luchtledige voerde. Toen de nationale ploeg ooit een wedstrijd speelde in Finland, holde hij negentig minuten langs de lijn, van cornervlag tot cornervlag. En in Italië werd hij eens door een paar carabinieri afgevoerd omdat hij de scheidsrechter te veel had beledigd. Dat beeld past evenzeer bij Goethals als dat van verstrooide professor die tijdens zijn verblijf in Brazilië eens de krant uit de brievenbus haalde en vervolgens de verkeerde flat binnenstapte. Rustig zat hij daar te lezen. “Brazilië joeng,” lachte Goethals, “een raar land. Ik heb daar op de autostrade eens twee chauffeurs naast elkaar zien rijden, ze draaiden het raampje naar beneden, discussieerden en gaven elkaar dan een hand. Tegen honderd dertig kilometer per uur.”

Goethals bleef niet lang in Brazilië. Hij trok medio 1981 naar Standard, waarmee hij twee keer kampioen werd en in 1982 de finale van de Europacup voor bekerwinnaars bereikte. De Luikenaars verloren, geflikt door de scheidsrechters, zoals Goethals later herhaaldelijk benadrukte. Maar op Sclessin beleefde hij ooit de meest sombere periode uit zijn carrière toen hij geschorst werd voor de omkoopaffaire rond Standard-Waterschei. De zaak deed het Belgische voetbal op zijn grondvesten daveren en besmeurde het imago van Goethals, die vervolgens naar het Portugese Guimaraes vluchtte, waar hij het in een rommelige organisatie niet lang uithield. Tot op zijn laatste dag was de Brusselaar zich nog altijd van geen schuld bewust. Hij had gewoon in het vooruitzicht van die Europese bekerfinale gevraagd de match tegen Waterschei uit te stellen. Toen de bond dat weigerde, is er Waterschei, zo benadrukte hij, alleen gevraagd om kalmer te spelen. “Het was echt veel bazaar voor niets”, deed hij alles snel af. “Drie keer”, zo beklemtoonde Goethals, werd hij later nog als trainer door Standard teruggevraagd. Hij ervoer het als een compliment. “Ze vragen vaak : ‘Wat is een goeie trainer ?’ Dan zeg ik : ‘Dat is iemand die altijd maar weer aanbiedingen krijgt.’ Wel, ik kon ieder seizoen uit een club of tien kiezen. Dan moet ge toch iets kunnen, zijn we ’t akkoord ?”

Twee keer keerde hij ook nog terug naar Anderlecht : als vervanger van de ontslagen Georges Leekens bracht hij de dolende ploeg tussen maart en mei 1988 weer op het goede spoor, om de daaropvolgende twee seizoenen telkens de beker te pakken. Veel korter duurde het intermezzo van 1995, na het falen van Herbert Neumann, toen er echt een einde kwam aan zijn carrière nadat hij zich voor de laatste keer door Constant Vanden Stock had laten overhalen om nog even als trainer te fungeren. “Constant”, zei hij, “zei altijd : ‘Goethals, c’est un homme du terrain.’ En zo is het inderdaad altijd geweest.”

Door heimwee naar het veld werd Goethals nooit overvallen. Zijn carrière is onvergelijkbaar : zeven Europese finales waarvan twee overwinningen, twee keer de supercup, tien jaar bondscoach, vijf keer landskampioen, zes nationale bekers, twee Belgische supercups en zes keer vice-kampioen. En telkens weer werd hij opgevist op momenten dat hij het even rustig aan wilde doen. Zoals in 1986, na de omkoopaffaire, toen hij via zijn kaartvrienden adviseur werd bij Racing Jet “en we met een ploeg vol derdeklassespelers als elfde eindigden in eerste klasse.” En zoals in 1989, toen hij voor de tweede keer in zijn carrière bij Bordeaux aanmeerde, nadat hij een eerdere opdracht tijdens de voetbaljaargang 1979/80 niet kon afmaken. Een pijnlijke echtscheidingsaffaire, waarvan in de media de ranzigste details ter sprake kwamen, sleepte zo lang aan dat het Goethals op de rechtbank inspireerde tot een historische uitspraak : ‘In het voetbal krijgt ge op uw vijfendertigste een vrije transfer, maar hier…’

In zijn tweede ambtsperiode zette Raymond Goethals bij Bordeaux een en ander recht. Ondanks de inplanting van tien nieuwe spelers eindigde hij als tweede in het kampioenschap. Maar de club ging failliet. En op het moment dat Goethals aan zijn pensioen dacht, rinkelde de telefoon. Aan de lijn hing Bernard Tapie. Was er voor hem in die lange en rijke carrière eigenlijk een hoogtepunt ? Goethals hoefde er niet over na te denken. “De blijk van erkenning die ik kreeg van al die spelers met wie ik in Mexico werkte. Dat was op de voorstelling van een film die Canal + over mij maakte. Ze waren allemaal aanwezig om naar de première te komen kijken. Ik wist nergens van, ik kwam de zaal binnen en iedereen zat daar. Dat pakte me. We leven in een vluchtige tijd. Van iemand die sterft, wordt de dag nadien al niet meer gesproken. Maar nu waren ze eenendertig jaar later allemaal voor mij gekomen. Op een zondagavond. Dat vond ik een teken van respect. Het is misschien wel het meest indringende moment uit mijn carrière geweest.”

Een ingetogen ogenblik dat eigenlijk haaks stond op het flamboyante karakter van Raymond Goethals. De luidruchtige Brusselaar gaf altijd de indruk gezelschap nodig te hebben. Maar in wezen, zo zegt hij, was hij het liefst alleen. “Eigenlijk ben ik een eenzaat, un solitaire. Toen ik met Marseille de Europacup had gewonnen, was ik de enige die de spelersbus niet nam. Ik ging helemaal alleen terug naar het hotel. En terwijl er daar een echt feest losbarstte, ben ik naar mijn hotelkamer gegaan en ik heb me op het terras gezet en rustig mijn sigaretje gerookt. Dat was mijn manier om te genieten.”

De nacht was al over Brussel gevallen. Raymond Goethals mijmerde buiten, op de parking voor de Petanque Club, nog wat na. Hij zei heel tevreden te zijn met zijn leven. De dood, zo liet hij zich ontvallen, boezemde hem absoluut geen angst in. “Ik heb tegen mijn zoon gezegd : ‘Als ik sterf, hou dan een dienst in de basiliek van Koekelberg. Dat vind ik een passend afscheid.’ Want het is op de vlakte waarop de basiliek werd gebouwd, dat ik als kind vaak voetbalde.”

Afgelopen maandag werd Raymond Goethals begraven. In de basiliek van Koekelberg.

door Jacques Sys

‘Cantona wilde niet op de bank zitten. Dus zette ik hem gewoon naast de bank.’

‘Wat moet een trainer doen ? Zien wat in een match verkeerd loopt en dan ingrijpen, zijn we ’t akkoord ?’

‘Ik moest de Italiaanse trainers uitleggen hoe ik speelde. Dan moet ge niet staan broebelen aan het bord.’

‘Die omkoopaffaire, dat was veel bazaar voor niets.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content