‘EEN MATCH VAN ESTLAND BEKIJKEN IS EEN FOLTERING’

© GERTRUD ALATARE

De laatste keer dat de Rode Duivels naar Tallinn afzakten, keerden ze huiswaarts met rode kaken en een 2-0-nederlaag. Anderhalf lustrum later is er veel veranderd. ‘We zijn minder goed dan we zouden willen zijn.’

De 8-1 van november ligt vanzelfsprekend nog vers in het geheugen, maar wie herinnert zich nog de laatste trip van de Rode Duivels naar Estland? In 2009 betaal je in Tallinn nog met de Estse kroon en staan illustere Duivels als Roland Lamah en Gaby Mudingayi aan de aftrap. Dick Advocaat is net aangesteld om de nationale ploeg uit de woestijn te leiden. Klinkt bekend, nietwaar Oranje? Op die winderige, ijskoude oktoberavond aan de kusten van de Oostzee moet de Kleine Generaal eens stevig gevloekt hebben. Na de winst tegen Turkije enkele dagen eerder tempert de Estse kapitein Raio Piiroja het sluimerende optimisme in België met een rake kopbal voorbij Logan Bailly. In de tweede helft krijgen de Estse tegenaanvallers zo’n grote boulevard van ruimte dat zelfs de Champs Elysées er jaloers op zou zijn, met de 2-0 tot gevolg. Esten zijn geen uitbundig volkje, maar dit keer loeien de toeters luidruchtig in de A. Le Coq Arena.

Van voetbal naar visserij

Raio Piiroja (37) grijnst als we hem aan die goal herinneren en antwoordt met typische Estse nuchterheid: ‘Dat was een behoorlijke kopbal. Dat ik het duel won van Daniel Van Buyten, een van de beste koppers in Europa? Ach, ik speelde toen in de Noorse competitie. Die stond bekend om z’n harde, agressieve duels. In Noorwegen had Van Buyten nooit tot de beste koppers behoord.’ Opnieuw die grijns. Het tekent de droge humor en onomwonden stijl die van Piiroja ook na zijn voetbalcarrière – 114 caps, 8 goals – een levende legende maken in Pärnu, de vierde stad van Estland. Piiroja is immer rechtdoorzee, ook al omdat hij tegenwoordig de kost verdient als visser. ‘De dag na mijn voetbalpensioen zat ik al op zee’, zegt hij, ‘Ik vis op snoekbaars. Tijdens de lente sta ik ’s morgens om drie uur op, kom ik ’s avonds om zes uur thuis en kruip ik meteen in bed. Hard werk, ja.’

De centrale verdediger is ook op het veld een wroeter. Meer nog dan Mart Poom en Ragnar Klavan, de vedetten die het beiden tot de Premier League schoppen, symboliseert Piiroja het Estse voetbal. Hij is het prototype van de doodgewone Estse man, die eerder rondsloft op sandalen dan op Vuittonschoenen en die het maakte door hard te werken. Het bekendste en meest geciteerde Estse romanfragment, van schrijver Anton Hansen Tammsaare, luidt niet voor niets: ‘Werk hard en de liefde zal volgen.’ Werkethiek is het hoogste goed in Estland. Die waarde ligt aan de basis van het grootste succes van de nationale ploeg. Voor België mag de nederlaag in Tallinn niet meer dan een zoveelste tegenslag zijn, Estland een zoveelste matig team dat voor het schip van de Duivels – toen eerder een lekke reddingsloep – een niet te omzeilen klip blijkt. Maar voor onze tegenstander is de match het begin van een hausse die hen ei zo na naar het EK 2012 brengt.

Zoals Leicester

Estland telt 1,3 miljoen inwoners. Zo’n klein land moet het per definitie hebben van kleine, geïsoleerde triomfen. Zoals een zege tegen Rusland, waarvoor Estse voetbalfans bijna twintig jaar na datum nog altijd spontaan applaudisseren. Het niveau van de nationale ploeg is even wisselvallig als het weer hier. Op z’n best legt Estland grote teams het vuur aan de schenen, op z’n lauwst verkiezen fans liever basket. Ook de EK 2012-campagne begint lusteloos, met een 2-1-zege tegen de Faeröer. De Estse goals vallen in de 91e en 93e minuut. De terugmatch gaat verloren. En toch, dankzij liters bloed, zweet, tranen en een heleboel andere lichaamssappen, wroet en vecht, hijgt en puft Estland zich naar de tweede plaats in de groep. Pas in de barrages moeten de Esten het hoofd buigen voor Ierland. ‘De individuele spelers waren niet speciaal,’ beseft Piiroja, ‘maar als team waren we wel goed. We waren vrienden, één grote, gelukkige familie. Als kapitein probeerde ik op het veld het goede voorbeeld te geven.’

Voetbaljournalist Ott Järvela omschrijft de campagne van toen als de ‘perfecte storm’: ‘Vergelijk het met de Premier Leaguetitel van Leicester City.’ Tarmo Rüütli is de Claudio Ranieri van dienst. Wanneer hij in 2007 het petje van bondscoach opzet, staat Estland op een belabberde 137e plaats op de FIFA-ranking. Rüütli smeedt een groep die voor elkaar door het vuur gaat. Niet evident. Net zoals de Belgische ploeg weleens tweespalt kent tussen Vlamingen en Walen, is er in Estland animositeit tussen Estse en Russische Esten. Rüütli is geboren in de jaren vijftig, groeit op in de Sovjet-Unie en kent de Russische ziel. Järvela verklaart het verschil in voetbalcultuur: ‘Er is een kloof tussen de werkethiek van de Esten en het frivole van de Russen. Die manifesteert zich zelfs op training. Esten houden het balletje graag hoog, Russen maken liever rondo’s over de grond.’ De etnische groepen managen is een belangrijk onderdeel van het takenpakket van een Estse bondscoach. Vooral de trotse Russen behoeven soms een aanpak met de fluwelen handschoen. Wie hun handleiding niet kent of weigert te lezen, komt in de problemen. Dat ondervindt Rüütli’s opvolger, de Zweed Magnus Pehrsson. Hij zet doelman Sergei Pareiko uit de ploeg en jaagt de andere Russen tegen zich in het harnas.

Lampen lenen

Rusland. Zo, het hoge woord is eruit. Zelfs anno 2017 kunnen we de staat van het Estse voetbal niet beschouwen zonder het verleden minstens een glimp te geven. Vóór de Sovjetbezetting (1945-1991) is voetbal volkssport nummer één in Estland. De intrede van de Sovjets verandert alles. Eerst de namen: JK Estonia, Tallinn JK en VS Sport worden Dinamo, Lokomotiv en Spartak. De voertaal is er voortaan Russisch. Als kleinste Sovjetstaat krijgt Estland geen competitieve ploeg op de been voor het nationale kampioenschap. Niet zoals pakweg Oekraïne, waar voetbal altijd populair blijft dankzij de dertien Sovjettitels die Dinamo Kiev wint. Bij de Esten groeit de afschuw voor het spelletje. ‘Enkel Russen voetbalden toen ik in de jaren tachtig begon. Bij de Esten waren basketbal en wintersporten veel populairder’, getuigt Piiroja.

Wanneer het Balticum zich begin jaren negentig collectief richting herstel van de onafhankelijkheid vecht, moeten Estland, Letland en Litouwen niet enkel hun land, maar ook hun voetbal vanaf de grond opbouwen. De implosie van de USSR doet het voetbal nergens in de unie goed. Zelfs moeder Rusland kan zich sindsdien slechts drie keer voor een WK kwalificeren, en wint er welgeteld twee matchen. De Estse voetbalbond komt van ver, héél ver. In de jaren negentig moet de bond aankloppen bij de Finse collega’s wanneer de nationale ploeg een avondmatch speelt. De eigen stadionlampen volstaan niet, dus leent Estland een doe-het-zelfpakket van z’n grote broer. In 1996 gaat het mis tegen Schotland. De UEFA keurt de lampen af en vervroegt de match. De thuisploeg kan er niet mee lachen en daagt niet op. De scheidsrechter fluit na drie seconden af, onder luid gejoel van de Schotse fans die zingen: ‘There’s only one team in Tallinn‘.

‘Toen ik met Club Brugge in 1999 tegen Tulevik Viljandi speelde,’ zo vertrouwt Edgaras Jankauskas ons toe, ‘was dat in een schoolstadionnetje met een veld die naam amper waardig. En Viljandi was dan nog uitgeweken omdat hun eigen stadion nóg slechter was.’

Doelsaldo: 11-192

Het zijn symptomen van de groeipijnen van een bond die snel volwassen dient te worden. ‘Alles stond in de steigers toen ik in 2000 in Estland aankwam. Niet enkel de stadions, het hele land.’ Aan het woord is Arno Pijpers, de Nederlander die het Estse voetbal het best kent. In het begin van deze eeuw combineert hij vier jaar lang een job als Ests bondscoach met het trainerschap van topploeg FC Flora. Later is hij technisch directeur en geeft hij cursussen. Sinds begin dit jaar is hij opnieuw aan de slag bij Flora. ‘Veel stadions kregen intussen een opknapbeurt. De kwaliteit van de coaches is er ook fel op vooruitgegaan.’ Zeker in vergelijking met Letland en Litouwen is het voetbal in Estland goed georganiseerd. De gokschandalen die de Baltische buren plagen, zijn door de Estse bond grotendeels de kop ingedrukt. Voetbal is er intussen opnieuw sport nummer één. Althans qua beoefenaars. De publieke interesse blijft achter. De nationale ploeg trekt redelijk wat volk, maar in de competitie ligt de opkomst een pak lager. Naar een match komen gemiddeld 200 à 300 mensen kijken. De band die de Sovjets doorknipten, is nog altijd niet geheeld. Maar, zo stelt Järvela, ‘er heerst steeds meer het gevoel dat clubs hun lokale gemeenschappen vertegenwoordigen’.

Het niveau van de competitie gaat er wel op vooruit. Tijdens zijn eerste termijn moet Pijpers bij Flora enkel afrekenen met Levadia. Flora doet vooral een beroep op jonge Esten. Uitdager Levadia, het team van staalmagnaat Viktor Levada, heeft een klein contingent buitenlanders, vooral Russen en Afrikanen. Ter info: 26 van de 30 spelers die een club per seizoen mag registreren, moeten hun opleiding in Estland gekregen hebben. Tussen 1997 en 2011 verdelen Flora en Levadia veertien van de vijftien titels onder elkaar. Het intussen failliete TVMK Tallinn is de enige club die in 2005 eenmalig stokken in de wielen kan steken. Onder andere dankzij de 41 (!) competitiegoals die Tarmo Neemelo dat seizoen scoort. De ferventste volgers van Zulte Waregem kennen Neemelo nog van het handvol cameo-optredens die hij enkele jaren later maakt voor hun club. Sindsdien is de concurrentie aangescherpt. Twee andere clubs uit de hoofdstad, Infonet en Nõmme Kalju, voegen zich bij de top. Daaronder gaapt een groot gat. De vier topploegen verliezen amper een match tegen de kleintjes en beslissen in onderlinge duels over de titel. ‘Het verschil tussen de eerste vier en de laatste twee is erg groot’, stelt Pijpers. Om u een idee te geven: in 2011 eindigt FC Ajax Lasnamäe het seizoen met 4 punten uit 36 matchen en een doelsaldo van 11-192.

Geen profs

Dat moeten we met eigen ogen zien. Zo’n 200 mensen vinden op een zonnige lentedag de weg naar het nieuwe Strandstadion in Pärnu. Het lokale Vaprus neemt het op tegen Levadia. Vaprus betekent ‘moed’ en het zal verdomd nodig zijn. Pärnu staat laatste met één miezerig puntje, Levadia is de leider. Een week eerder won Levadia in Tallinn met 8-0 tegen Pärnu. In de Estse competitie – van maart tot november – spelen alle teams vier keer tegen elkaar.

Tarmo Tõnismann zucht terwijl hij nog snel een reclamebanier recht hangt. ‘We spelen met jongens van achttien jaar, aangevuld met één of twee ervaren spelers. Ik houd m’n hart vast.’ Tõnismann is leraar én ploegverantwoordelijke. ‘Volledig vrijwillig. Niemand is prof in deze club, ook de spelers niet.’ Waarna hij wegbeent om de ballenjongens consignes te geven en koffie te zetten. Geen wonder dat het Piiroja droef te moede werd van de twee jaar dat hij hier op de voorzittersstoel zat. Zegt hij daarover: ‘Het probleem is dat alles in Tallinn zit – het geld en de sponsors. Voor een provincieclub is het onmogelijk om iets in gang te zetten. De clubs uit Tallinn plukken elke speler weg die hun niveau benadert. Wij hebben het budget niet om hen hier te houden. Een deftige halftijdse job zoeken voor hen, zodat ze als semiprof aan de slag kunnen, dat is het enige wat we kunnen doen. Teams als Viljandi hebben hetzelfde probleem. Enkel Tartu doet het vanwege z’n universiteit een beetje beter. De bond wil nu geld uitdelen zodat de kleinere teams een deel van hun talenten kunnen houden. Zo moeten alle eersteklassers op termijn professioneel draaien.’

De jonge snaken van Pärnu nemen uitgebreid de tijd om zichzelf op te peppen. Het team doet wat denken aan het aandoenlijke KV Mechelen van een jaar of vijftien geleden, dat na financiële strubbelingen met jeugdspelers aantrad. Tussen de typische villa’s van de zomerhoofdstad van Estland is het verschil op het veld evenwel minder merkbaar. Pärnu beperkt de schade tot 1-2, vooral dankzij een werklust waar Tammsaare trots op zou zijn. Zou Järvela dan toch gelijk hebben met z’n bewering dat de kleine clubs langzaam het gat dichten? De harde kern van Vaprus, zo’n vijftien man sterk, zet nog een laatste keer z’n kraker in: ‘Ja, ja, Pärnu vecht tot op het eind!’ Simultaan deelt de stadionomroeper de score van de andere match van die avond mee. ‘FC Flora – Tulevik Viljandi: seitse, null.’ 7-0, boem patat.

Baltische Valderrama

Het is een score waarmee de nationale ploeg pijnlijk vertrouwd is. De Estse trein komt de laatste jaren abrupt tot stilstand nadat machinist Rüütli en een rist basisspelers uitstappen in 2013. Sindsdien stapelen de afgangen zich op. Een bloemlezing uit het laatste jaar: 7-0 tegen Portugal, 5-0 tegen Bosnië-Herzegovina, 8-1 tegen België. In twaalf maanden tijd wint Estland drie keer – tegen Andorra, Gibraltar en Antigua en Barbuda. ‘Ach, het is nooit gemakkelijk om een generatie te vervangen’, relativeert Piiroja. ‘Ook niet voor een groot land. Kijk maar naar wat Nederland overkomt. We hoopten dat we de veteranen konden vervangen door jonge spelers uit de Estse competitie, maar dat is slecht uitgedraaid.’

Maar er is meer aan de hand. De bijna-kwalificatie voor het EK maakt iets wakker in de Estse ploeg. De spelers willen té graag. In plaats van hun goede organisatie te bewaren, lopen ze soms als kippen zonder kop naar voren. ‘Er was op een bepaald moment té veel optimisme’, bevestigt Pijpers, ‘Opeens dachten ze dat ze FC Barcelona of Dortmund waren.’ Ook de verwachtingen van de fans gingen met een ruk de hoogte in. Daardoor is het huidige niveau zo moeilijk te aanvaarden. ‘Het is dezer dagen een foltering om een match van Estland te bekijken’, oordeelt Järvela. ‘De spelers werken hard, willen graag, maar missen elk greintje flair. 2016 was een moeilijk jaar – geen goals, geen vreugde. Al mogen we niet vergeten dat Estland tot de tien kleinste landen van de UEFA behoort. We moeten mikken op een vierde plaats in onze poule. Onze spelerspool is nu eenmaal beperkt. Daardoor zijn we minder goed dan we zouden willen zijn, wat leidt tot gevoelens van hopeloosheid.’

Aan Martin Reim om daar wat aan te veranderen. Reim is Ests recordinternational en sinds september bondscoach. Schrijver Simon Kuper noemt hem ooit ‘de Baltische Carlos Valderrama‘, vanwege zijn inzicht in het spelletje. Op dat vlak zit het alvast goed. Pijpers en Piiroja kennen hem van bij Flora en de nationale ploeg. ‘Hij was een strateeg, mijn verlengstuk op het veld’, aldus Pijpers. Piiroja vult aan: ‘Martin is een rustige kerel. In al die jaren heb ik ‘m nooit z’n stem horen verheffen.’ Piiroja benadrukt het belang van een Estse bondscoach. ‘Mannen als Pijpers hebben ons veel bijgebracht, maar de tijd is rijp voor een trainer uit eigen land. Hij heeft de fans achter zich en wil aantrekkelijk voetbal brengen, met veel agressie en op de helft van de tegenstander. Al zal hij wel geleerd hebben uit die afstraffing tegen België.’

In de generale repetitie spelen de Esten eind maart tegen een Kroatische B-ploeg. In de gezellige A. Le Coq Arena creëert een kleine maar luidruchtige spionkop, inclusief blaasorkest, een Angelsaksische sfeer, en moet Lovre Kalinic zich al na 57 seconden gewonnen geven na een solo van Siim Luts. Met geïnspireerd mijnwerkersvoetbal blijft Estland vervolgens overeind. Dit is niet de muis die in november gewillig in de klauwen van de Belgische kat liep. Bij tijden komen de Esten zelfs met meer dan vier over de middellijn. Op het einde diepen Sergei Zenjov en Konstantin Vassiljev de score uit tot 3-0. De Belgen zijn gewaarschuwd. Nou ja, toch een klein beetje.

DOOR TOM PEETERS IN PÄRNU – FOTO’S GERTRUD ALATARE

‘Voor een provincieclub is het onmogelijk om iets in gang te zetten. De clubs uit Tallinn plukken elke speler weg die hun niveau benadert.’ Raio Piiroja

‘We mogen niet vergeten dat Estland tot de tien kleinste landen van de UEFA behoort. We moeten mikken op een vierde plaats in onze poule.’ Ott Järvela

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content