Haalt een Gentenaar anekdotes op, dan ligt in het ‘godverdikkelenge toch’ dat hij er met dromerige blik tussen gooit de heimwee naar het plezier van weleer bestorven. Want plezier, dat was er in La Gantoise, zoals AA Gent vroeger heette. En eens het nieuwe Arteveldestadion er staat, zal er met dezelfde melancholie worden teruggedacht aan het Ottenstadion van nu. Een elftal persoonlijke herinneringen opgetekend bij Buffalo’s van vroeger en nu.

Günter Steller (73), vlaggendrager

Van alle vlaggendragers die een erehaag vormen als de spelers het veld op komen, is Günter Steller, Duitser,de oudste en de enige met een witte pet. Een pet van de luchtmacht met het logo van AA Gent erop geplakt. Thuis is het hek voor zijn tuintje in blauw en wit geschilderd, zijn windhaan is een indiaan en het roeibootje dat hij in de Leie voor zijn huis heeft liggen, heet Buffalo.

Günter Steller : “Mijn vrouw zei altijd : mocht je kunnen, je zou míj ook nog blauw en wit schilderen ( lacht). Iek bin Duitscher. Ik ben van de kanten van Kaiserslautern. Uit Küsel. ’s Morgens om zes uur vertrokken we vroeger thuis om eerst naar een tweedeklasser te gaan kijken en ’s middags naar Kaiserslautern en dan weer naar huis. Tot mijn achttiende heb ik zelf gevoetbald en zo ben ik in de jeugd nog thuis bij de ouders van Fritz Walter gaan eten toen we tegen Kaiserslautern moesten spelen. Gerstesoep. Ik weet het nog altijd.

“Ik ben in 1953 met een montagefirma, De Vos-De Buck, naar België gekomen om in de UCB ovens te bouwen. Zo heb ik mijn vrouw, die twee jaar geleden gestorven is, leren kennen. Ik wou in die tijd eigenlijk niet naar het voetbal gaan, maar François, een collega, overhaalde mij om voor het plezier mee met Gent naar Tongeren te gaan. En ik ben blijven gaan. Alle veertien dagen, als we op verplaatsing gingen, was dat feesten, vriendschap onder de mensen : ’s morgens vertrekken, gaan eten, naar de wedstrijd en ’s avonds nog een dansje doen. Nu is het slechter. Belgacom maakt alles kapot. Voor 1,50 euro krijg je nu op het oefencomplex een pintje en de wedstrijd op verplaatsing op het scherm. Terwijl we vroeger nog met twee bussen voor één supportersclub hebben gereden, rijden we nu met drie supportersclubs in één bus.

“In 1984 heb ik een vreselijk ongeluk gekregen en sindsdien moet ik op krukken naar het voetbal. Ik ben in de rolstoel naar de Heizel gegaan toen Gent de beker won. Ik ging met mijn knie in het gips de helling op naast mijn rolstoel en toen ik boven kwam, zeiden ze dat ik in een rolstoel naar de andere kant moest. Dus ze reden mij weer naar beneden. Met drie hielden ze die rolstoel vast, maar beneden reden ze van de stoep en ik vloog eruit ( lacht). Toen Gent na afloop de beker won, was mijn vrouw zodanig content dat ze mij buiten op het plein liet staan in mijn rolstoel om binnen een pintje te gaan drinken ( lacht).

“’t Is een goeie geweest, mijn vrouw. Veel steunkaarten verkocht met mij. Veel geld in het bakske gebracht. Goh. Op een nieuwjaarsreceptie stonden Guy Verhofstadt, Sas Van Rouveroij en Yannick De Clercq. Ze zagen mij afkomen en ze haalden direct elk honderd frank uit hun zak, maar Yannick niet, die liep weg ( grijnst). Als ik Guy op de tribune zag met zijn zakske frieten kon ik roepen : awel, Guy, wat is er, geen eten gekregen thuis ? ”t Es wried, ’t es wried …’, riep hij dan ( lacht). Ze kennen mij hier allemaal. Wie er bij het honderdjarig bestaan van Gent niet allemaal bij mij op het veld is gekomen … Sta jij hier nog altijd ? !

“Vijfendertig à veertig jaar draag ik de vlag nu. De stok is nog altijd dezelfde van vroeger, maar de vlag is sinds twee jaar nieuw. Al is dat bijna niet meer te betalen : 75.000 frank kosten die dingen. Unieke stukken, die clubvlaggen. Vandaar. Ik hang ze thuis dan ook altijd te drogen na de wedstrijd. Toen Albert De Meester, de vroegere voorzitter, begraven is, heb ik er in de gietende regen een uur mee aan zijn graf gestaan. Ik ging als enige Gentenaar ook met mijn vlag achter de fanfare op Antwerp en op Mechelen. Na het Heizeldrama mochten we daar op verplaatsing het stadion niet mee in. Op Anderlecht heb ik ze nog in de frietkraam achter moeten laten ( lacht). Maar op Gent wil ik het nog tot in 2008 blijven doen : dan ben ik 75 en bestaat de club 110 jaar. Dat wil ik met mijn vlag nog meemaken.”

Mathias De Clercq (24), politicus

Voormalig PVV-kopstuk Willy De Clercq is zijn grootvader, ondervoorzitter van AA Gent Yannick De Clercq is zijn vader, zijn oom Alexis De Clercq zat ooit in het bestuur en zelf is hij de rijzende ster in de Gentse politiek : Mathias De Clercq wordt dankzij 4891 voorkeurstemmen straks VLD-schepen van Economie, Werk, Middenstand en Jeugd.

Mathias De Clercq : “Als ik mijn grootvader en vader mag geloven, was ik twee jaar toen ze mij meenamen naar AA Gent. Mijn bompa voor de thuiswedstrijden, mijn vader voor die op verplaatsing. Ik heb zo veel stadions leren kennen én de aardrijkskunde van België ( lacht). Op Standard en Mechelen, voor mij als kleine pagadder was dat ongelooflijk. Standard vind ik trouwens nog altijd een van de mooiste stadions van België. Maar óns nieuwe stadion zal ook een boost geven. We zijn bezig een topclub te worden.

“Ik heb alle boeken van Heli Rombaut en mijn grootvader heeft mij nog leuke anekdotes verteld over Albert De Meester, voor wie hij de weg had gebaand. Dat is een mijlpaal geweest die Gent op de kaart heeft gezet. Ik hoorde dat De Meester bij Barcelona nog informeerde wat Cruijff en Neeskens moesten kosten omdat hij ze naar Gent wilde halen ( grijnst). Dat typeerde zijn gedrevenheid.

“Maar mijn allereerste bewuste herinnering aan AA Gent is de promotie van tweede naar eerste. Op Eeklo, 1-3 en met Franky Frans in de goal. Ik heb zijn truitje nog dat ik toen gekregen heb. Voor mij een uniek souvenir. Daarna is het crescendo gegaan, met het duo Viscaal en Vandenbergh in de spits. Ik heb Viscaal later nog leren kennen en dat is een speciale, een echte Hollander die zijn goesting deed, eigengereid. Hij heeft ons eigenlijk naar Europa geleid onder Vandereycken. Dat is een van de hoogtepunten. Lausanne, Frankfurt, Moskou, Ajax. Mooie momenten. En Balenga. Ook een van mijn favorieten. En Augustine. ‘Gust, Gust’, riep iedereen ( lacht) ! Viscaal heeft ooit een penalty gestopt als doelman en er dan op het eind zelf nog één gescoord, waardoor het 1-1 werd.

“Ik zat altijd op de zijtribune en vanaf mijn zestiende achter de goal. Eerst staan, onder het horloge, en daarna zitten, in de nieuwe tribune. Daar zit ik nu nog altijd met een vriendengroepje. Fantastisch. Maar als we verliezen, dan wéégt dat. Het is positief dat er meer voetbal op tv komt, maar als Gent verloren heeft, kan ik ook niet voor de andere wedstrijden mijn zetel voor de tv schuiven. Anders doe ik dat nochtans graag ( lacht). In andere wedstrijden dan die van AA Gent ben ik ook altijd voor de ploeg die uit het oogpunt van ons moet winnen. Die verknochtheid is eigenlijk door de jaren gegroeid.

“Toen we op Standard uit de beker lagen, was de busrit terug erg stil. Het lijkt alsof je daar úren op zit. We waren ook al een uur later moeten vertrekken omdat er een paar supporters hun blote poep aan de politie moesten tonen ( lacht). Maar in Parijs hebben we eens 7-1 verloren voor de Intertoto en toch was dat een fantastische dag. Fayé scoorde een wereldgoal en heel dat stadion applaudisseerde daarvoor. Het was leuk dat je dat respect voelde van die Franse supporters. Daardoor was de busrit naar huis toch nog leuk.”

“Ik analyseer graag wedstrijden en transfers. Ik heb zelf gespeeld bij Sint-Denijs en Latem, dus ik denk er iets van te kennen ( lacht). Ik speel nu nog minivoetbal. Onlangs hebben we nog gewonnen, tegen Pirelli. Ik heb twee vrienden die voor Club Brugge supporteren en de week voordat Club Brugge tegen AA Gent speelt, is dat te mijden, hé ( grijnst). Ik krijg altijd de voetbaluitslagen op mijn gsm toegestuurd en die 4-1 tegen Brugge van vorig seizoen met Boussoufa heb ik bewaard, met de minuten van de doelpunten erbij. Als die vrienden moeilijk doen, stuur ik hen dat sms’je nog graag eens door ( grijnst).”

Francesco Pirelli (46), oud-speler

Francesco Pirelli was misschien wel Gents technisch meest begaafde voetballer. Hoewel in België geboren, etaleerde hij meer de flair van zijn Italiaanse roots. Maar de grote carrière die hem werd voorspeld, kwam nooit van de grond.

Francesco Pirelli : “Gent is ne wijze cluub. Ik heb mij daar geamuseerd, maar ik hou er gemengde gevoelens aan over. Op straat was dat van Pirelli … Pirelli … Ne rosten Italiaan en met zo’n naam … ik had alles om het te maken en toch …. Wat me wel eens frustreert, is dat je nu spelers ziet die niet eens goed op een bal kunnen stampen, maar wel doen alsof ze ik-weet-niet-wie zijn.

“Ik was zestien toen ik in de eerste ploeg kwam. Ik wou mij bewijzen tegenover de rest, maar er had meer ingezeten. Alleen besefte ik dat op dat moment niet, dus ik heb er niet zo veel uitgehaald als erinzat. Het probleem was dat ik niet op mijn kop liet zitten. Ik zei wat ik vond en dat mocht niet. Nochtans moet iedere goede speler kuren hebben, vind ik, anders is hij niet goed. Dan ben je jezelf niet en je moet jezelf blijven. Spijt heb ik wel, nu ik zie wat je allemaal kunt bereiken met voetbal. Maar het voetbal van toen is ook weer niet te vergelijken met dat van nu.

“Albert De Meester heeft veel gedaan voor Gent, maar ik kreeg problemen met hem. Ik werd verkocht aan Hamme zonder dat ik ergens van wist. De Meester en een sponsor van Hamme zaten toevallig in hetzelfde vliegtuig en ik was op reis naar Italië. Toen hebben ze over mij beslist. De voorzitter belde mij om te zeggen dat ik verkocht was aan Hamme. Ik dacht : Hamme, waar ligt dat ? ! Maar ik heb daar nog vier fantastische jaren gekend. Het bestuur van Hamme stond qua professionaliteit veel verder dan dat van Gent.

“De sfeer onder de spelers was in Gent nochtans fantastisch, echt plezant. Dat was één grote familie. Met Giba ben ik veel op stap geweest. Giba en ik, wij hebben op training nog met Johan Vermeersch, die toen bij Gent zat, zijn voeten gespeeld. Een sympathieke mens, een doordrijver die ook vaak gelijk had – als je te braaf bent, gaat er nooit iets van komen – maar wij spraken voor de training telkens af wie we nu eens gingen beetnemen. En vaak speelden we hem dan de bal door de benen ( grijnst).

“Op Cercle heb ik eens zó met de laatste man zijn voeten gespeeld dat hij boel zocht na de wedstrijd. Echt kwaad was die. Maar de mensen kwamen daar ook voor kijken en als je het in je hebt, moet je het laten zien, hé. Op Waregem heb ik Wim De Coninck nog een paar keer op zijn gat doen vallen met een schijnbeweging en dan gedacht : nu pas ga ik de bal binnen leggen ( lacht).

“Ik herinner mij ook een match op RWDM die niet echt goed te noemen was, maar in het laatste kwartier kregen we een penalty die niemand durfde te geven. Ik gaf hem dan maar. Ik was al niet goed bezig en de keeper pakte hem dan nog eens ook. Daar heb ik toen een paar weken slecht van gelopen. Grijzenhout pakte mij er daarna af omdat hij vond dat ik nog te jong was. Dat was dan nóg eens steken.

“Ik heb zeer vroeg mijn vader verloren en ik stond alleen. Ik was de jongste van de ploeg en ik kon het toen niet begrijpen. Ik ben met mijn vader naar Gent gaan kijken toen ik zes, zeven jaar was. Er stond in die tijd een stenen muurtje rond het veld waar ik zelfs over mocht zitten. In de jaren zestig was mijn vader naar België gekomen omdat er in ons dorp in Zuid-Italië niet veel werk was. Maar ik was pas veertien toen hij na negen maanden in het ziekenhuis aan kanker stierf. Een jeugdtrainer bij Gent heeft mij daarna onder zijn hoede genomen.

“Ik was iemand die zijn goesting deed en mijn vader was de enige die mij op het lijntje kon laten lopen. Ik mag het daar natuurlijk niet allemaal op steken, maar zijn dood heeft veel veranderd. Mét hem zou het anders gelopen zijn. Maar dat besef komt pas later, lang nadien eigenlijk. Nu nog meer. Raar. Ik denk geregeld terug aan mijn carrière. Dan vergelijk ik mijn zoon van negentien met mezelf toen ik negentien was. Ik probeer hem alles mee te geven. Hij is snel, technisch, links. Hij speelt bij de reserven van Gent. Ik hoop dat hij een kans krijgt.”

Miguel Wiels (34), muzikant

Bekendheid kreeg Miguel Wiels onder andere als pianist van de VRT-programma’s De Notenclub en de Rechtvaardige Rechters, maar hij is ook de componist/producer achter het meisjestrio K3 en treedt op met The Magical Flying Thunderbirds.

Miguel Wiels : “Ik doe niets liever dan met mijn vader naar het voetbal gaan. Het is een beetje traditie geworden dat we samen komen kijken en dan roken we ondertussen een sigaartje. Maar meestal supporter ik ook actief mee en veer ik recht. Ik breng ook geregeld mijn piano eens mee om na de wedstrijd nog iets te spelen op de club. Het is raar, maar mijn broer, die één jaar jonger is, is supporter van Club Brugge en ik kan met de beste wil van de wereld niet uitleggen waarom. Zijn liefde voor Club is dezelfde als mijn liefde voor Gent. Die kleuren hebben iets magisch. Onlangs heb ik een truitje gekregen en dat bewaar ik als een relikwie.

“Ik ben groot geworden met de ploeg waarin mannen als Koudijzer, Laurijssen, Mücher, Busk, Criel en Raes stonden. Criel was een dorpsgenoot van mij in Beervelde en die had het toen als kind in mijn ogen helemaal gemaakt. En die woonde zomaar om de hoek ! Dat was een grote held. Maar ik heb ook gedweept met Koudijzer. Ik vond dat een van de meest geweldige voetballers bij Gent. Rustig, verstandig, vastberaden.

“Ik probeer zoveel mogelijk wedstrijden van Gent te zien, ook op verplaatsing, en dat eventueel te combineren met optredens. Als ik bijvoorbeeld met de Magical Flying Thunderbirds optreed in Brussel, probeer ik vooraf toch nog altijd naar de wedstrijd te gaan. Ik ben zeer blij dat er zo’n professioneel bestuur is gekomen. Ivan De Witte is een van de meest integere mensen die ik in het voetbal ken. De sanering van de club maakt het plezierig supporter van Gent te zijn. Leekens past ook heel goed in Gent : niet te zakelijk, joviaal, passie. Dat is typisch Gents.”

Han Grijzenhout (73), oud-trainer

Han Grijzenhout trainde AA Gent twee keer : in 1980 en in 1984. Hij had daarvoor naam gemaakt bij onder andere Ajax en Club Brugge.

Han Grijzenhout : “Gent was voor mij een fantastische periode. Het is altijd een zeer volkse club geweest. Het ging goed, dus er kwamen veel supporters en je had er veel contact mee. Wat dat betreft, was het in Gent anders dan bij sommige andere clubs die ik heb getraind. Veel had natuurlijk te maken met de voorzitter, Albert De Meester. Speciale man. Hij kwam ’s namiddags bijna altijd naar de training kijken. Hij stimuleerde de spelers en gaf ons de vrijheid om te werken zoals we wilden. We gingen vaak op afzondering naar de kust. Naar De Haan was dat dan. Of we maakten een reis naar Algerije. Dan kwamen we terug naar Gent en zat het bakkie vol. Ook de recepties na de wedstrijden waren altijd boeiend. Levendige club, hoor.

“Ook aan Robert Naudts hou ik hele goeie herinneringen over. Echt een man met een ziel. Deed alles voor de club. En ik had een fantastische groep. Koudijzer, Schapendonk, Mücher … Ja, twee keer hebben we Europees gespeeld als ik me goed herinner. Ik was net kampioen met Club Brugge geworden en ik had een paar weken vrij toen ik naar Gent kon. Zo was ik toch vrij snel weer aan het werk ( lacht).

“Ik ga sporadisch nog wel eens naar Roeselare of Cercle Brugge, maar neen, op Gent kom ik eigenlijk niet meer. Ik rij met een mobilhome en dat is dan telkens zo’n gedoe op die parking. Maar doe Georges Leekens daar de groeten. Die heb ik nog getraind bij Club Brugge.”

Kurt Burgelman (35), zanger

Biezebaaze, de Gentse band waarvan Kurt Burgelman de voorman is en die met ‘Veel vijven en zessen’ pas een nieuwe cd uit heeft, is ook de band achter het nieuwe clublied van AA Gent. Het draagt de titel : ‘Nen echte Genteneire es nen Buffalo. ‘

Kurt Burgelman : “Doordat Gent een tijdje in de tweede klasse heeft gespeeld, zitten er nu heel veel Anderlecht- en Club Brugge-supporters onder de Gentenaars. Gent is een heel verwende stad qua activiteiten : als de ploeg drie matchen niet goed speelt, dan kiezen ze voor iets anders. Maar ik vind : je bent maar een echte Gentenaar als je voor AA Gent supportert. Vandaar de titel : ‘ Nen echte Genteneire es nen Buffalo.’

“Gentsupporters kunnen verschrikkelijke critici zijn : ze zijn nooit content. Behalve die mannen achter de goal misschien, denken ze van ’t zal weer wat zijn … Een Gentenaar bekritiseert graag wat uit zijn eigen stad komt omdat het net niet goed genoeg is. Er is eigenlijk maar één weg om in het Gentse voetbal geliefd te zijn en dat is het goed doen. En dan is het nog : allez, schup ’t er nog nekeer nefest, ja. Dat is een beetje typisch aan de Gentenaar.

“Mijn mooiste moment is eigenlijk heel stom : gewoon Lokeren-Gent eind de jaren tachtig, toen Erwin Vandenbergh nog speelde en we er in de toegevoegde tijd alsnog 1-2 maakten. We hebben daar toen op de tribune staan dansen, maar we zijn moeten gaan lopen voor een paar Lokerensupporters die dat blijkbaar niet zo leuk vonden ( grijnst).

“Ik heb drie jaar hotelschool gevolgd in Brugge en dat liep daar vol Clubsupporters en als er twee clans zijn die niet overeenkomen, dan zijn het die van Club Brugge en AA Gent wel, dus dat was daar telkens tanden bijten voor mij ( grijnst). Maar er is één jaar geweest dat Gent bijna kampioen speelde. Toen kwam ik toch een halve meter groter op school aan. Het was toen een beetje de David-en-Goliathgedachte, maar ik ben er zeker van dat Gent ooit een van de drie of vier grote clubs in België zal worden.”

Daniël Termont (53), toekomstig burgemeester

Als Gents sp.a-schepen van Haven, Economie en Feestelijkheden en toekomstig burgemeester van de stad raakte Daniël Termont nauw betrokken bij het dossier rond het Arteveldestadion dat in het seizoen 2008/09 voltooid moet raken.

Daniël Termont : “Sinds de plannen voor het nieuwe stadion zit ik ook naast de voorzitter op de eretribune. Ik denk wel eens – en dat heb ik onlangs in Club 50 nog gezegd – dat er wel iets van de sfeer zal verdwijnen. De kleinschaligheid, de geborgenheid, de gezelligheid zal in een groot stadion moeilijker te creëren zijn. Maar daar komen dan natuurlijk andere zaken voor in de plaats.

“Ik was onlangs met een kameraad in het Sportpaleis voor Bruce Springsteen en daar zat 16.000 man. Toen zeiden we nog tegen mekaar : stel u voor, straks komen er daar in Gent nog vierduizend bij. Tegen het seizoen 2008/09 moet het lukken. De aannemer verzekert mij dat vanaf het moment dat de vergunningen in orde zijn, ze het stadion op een jaar tijd kunnen zetten.

“Ik ben al vele jaren supporter van AA Gent. Al laten de drukke bezigheden het niet altijd toe, ik probeer de meeste matchen bij te wonen. Als jonge gast stond ik in de tribune, daarna werd ik vaker in de businessseats uitgenodigd. Ik heb ook een aantal jaren de Racing gesteund en voor sponsors gezorgd, maar AA Gent is altijd de constante gebleven.

“De club moet op een gezonde, dynamische manier het visitekaartje voor de stad zijn qua uitstraling. Als men weet dat deze ploeg goed presteert, is dat een ideaal uithangbord. Ik heb periodes gekend – ik zal geen namen noemen – dat het bestuur wel goede bedoelingen had, maar in amateurisme bleef steken. Wat zeer goed is, is dat niemand eigenaar is van de club, terwijl men vroeger toch te vaak afhankelijk was van één man. Ivan De Witte is eigenlijk meer een CEO van het bedrijf AA Gent en steekt er geen privékapitaal of geld van zijn bedrijf in. Dat is gezonder. De club kan zonder problemen door iemand anders worden overgenomen.”

Richard Orlans (75), recordinternational

Richard Orlans is de vader van Lokerenmanager Patrick Orlans en voormalig speler van onder andere AA Gent, Cercle Brugge, Anderlecht en de nationale ploeg. Hij trainde Gent van 1974 tot 1975. Behalve geboren en getogen in Gent is hij met 21 interlands ook de recordinternational van La Gantoise.

Richard Orlans : “Waarom Gent ? Tja, ge zijt verliefd op een meiske of ge zijt het niet, hé ( grijnst). Gent is een stukje van mij. Ik ga nog veel naar het voetbal kijken. Maar dan wel naar Lokeren ( grijnst). Patrick en ik zijn altijd samen op schok. Het hemd is nader dan de rok, hé. Maar ik heb bij Gent als jonge gast een aansluitingskaart voor eeuwig getekend. Nu kan dat niet meer, maar ik heb er alles doorlopen, van knapen tot international. Op mijn zeventien jaar en zeven maanden stond ik in de eerste ploeg. Toen ze mij vroegen wat mijn droom was, zei ik altijd : ooit trainer worden van AA Gent. En dat is gelukt. Ook al sta je al met één voet buiten op het moment dat je hebt getekend ( grijnst). Ze waren naar de derde klasse gezakt in die periode en ik was op dat niveau al tien jaar speler/trainer geweest. Ik heb hen terug naar de liga gebracht.

“Ik heb nadien zo ongeveer alle Gentse ploegen getraind en zelfs nog de nationale ploeg van de Posterijen, waar ik Jean-Marie Pfaff onder mijn hoede had. Die was toen facteur in Antwerpen X. Ik heb op Gent de tribunes nog weten zetten, de lichtinstallatie. We speelden toen ook nog met mensen van Gent zelf. De mannen die het verst uit de buurt kwamen, waren Mance Seghers van Zelzate en Maurice Willems uit Evergem. Toen was Gent nog de enige eersteklasseclub in Oost- en West-Vlaanderen. We speelden daarom ook meestal voor veel volk. Het was de tijd van rijke clubs en arme voetballers. Ik herinner mij nog gemiddelden van 15.000 toeschouwers per jaar.

“Dat voetbal bijgeloof is, herinner ik mij ook nog. Roland Storme, die twee keer de Gouden Schoen gewonnen heeft, móést altijd de laatste man zijn die op het veld kwam, anders kon hij volgens hem nooit een goeie match spelen. Ik ben opzettelijk een keer op het toilet blijven treuzelen tot iedereen het veld op was. En dan kwam ik daar achter. Storme heeft die wedstrijd geweldig slecht gespeeld ( lacht).

“Ik woon in Gent, op vijf minuten van het oefencomplex. Ik zie ze nu iets minder trainen, doordat ik aan het golfen geslagen ben, maar daarvoor ging ik twee of drie keer per week naar de training kijken. In zoverre dat ze zelfs ‘spion’ begonnen te roepen. Ze dachten dat ik kwam scouten voor Lokeren ( lacht).”

Robert Naudts (80), oud-voorzitter

Robert Naudts is geboren in het Waalse Gosselies, waar zijn vader in de koolmijnen werkte, maar kwam op tweejarige leeftijd naar Gent. Zijn vader, die tegen-over het stadion een brandstoffenbedrijf begon, was 35 jaar verzorger van La Gantoise. Robert Naudts werd ploegafgevaardigde, maar beter bekend werd hij als voorzitter. Eerst met Freddy Mastelinck, later, in ’85-’87, als opvolger van Albert De Meester. In die periode zakte de club naar de tweede klasse.

Robert Naudts : “Ik kan niet overdrijven : ik heb álles gedaan in de Gantoise. Ik ben begonnen met de kadetten C, de laagste ploeg, niet bezoldigd en heel de bataclan, en dan ben ik overgegaan naar de reserven. Dat was, dacht ik, mijn plafond, maar het geluk heeft mij gediend omdat ze mij erbij gepakt hebben in het hoofdbestuur. René Hoste en Freddy Mastelinck hebben mij vooruit gestuurd. Ik had alleen een volmacht op de bank, dus ik deed wat ik wilde. Mijn vrienden waren content.

Michel Dewolf zou ik graag aan Anderlecht verkocht hebben, maar Michel Verschueren was er niet zo voor. Later móést Aad de Mos hem hebben, maar toen hadden we hem al verkocht aan Kortrijk. Dus daar heb ik wel een tegenslagske in gehad.

“De meeste transfers zijn bij mij thuis gebeurd. Ze mochten mij altijd bellen, ik was altijd beschikbaar. Jef Jurion, die transfer heb ik ook gedaan. Mister Europa noemden ze hem. Ne groten transfer was dat voor ons. Ik was heel alleen naar ginder geweest en Albert Roosens legde mij uit wie er allemaal weg mocht, maar wat we wilden, een libero, zat daar niet bij. Ik liet niet blijken dat ik Jurion wou en ik had Roosens een visitekaartje gegeven om erop te schrijven dat hij een miljoen moest kosten, want dat had hij gezegd. Maar hij wou niet. ‘Ik heb niet de gewoonte van te werken, wel van te bevelen’, zei hij, en ik kreeg mijn kaartje terug. 500.000 frank meer heeft mij dat gekost, want toen ik daarna kwam zeggen dat we Jurion wilden was het 1,5 miljoen dat hij wou ( lacht). In de auto naar huis bedacht ik dat we met Lucien Ghellinck eigenlijk een goeie libero van onszelf hadden als we dat van hem maakten. En het is zo uitgedraaid ook.

“Ik creëerde altijd een vriendenploeg. Ik was altijd bij de spelers. Als we in de problemen kwamen, heb ik er nog horen zeggen : als we nog een paar keer meer verliezen, zullen ze ons wel méér betalen. Maar ik hoorde dat allemaal, hé ( grinnikt). Ik heb hen als délégé soms bij mij thuis uitgenodigd. Mijn vrouw en schoonzus bakten dan frieten en ik grilde grote stukken cote à l’os op de roosters waar ik kolen op zeefde ( lacht). Er waren toen nog geen barbecues, hé. Godverdommelinge toch. Iedereen mocht op die barbecues dan zijn gedacht eens zeggen. En ze kregen wijn à volonté. Ze mochten kiezen. De meeste spelers namen de goedkoopste wijn, een Beaujolais, maar Mahieu’tje en consorten kenden er wat van, die kozen de vrieje goeien. Ik was die gaan halen bij iemand die zijn rekeningen niet betaalde.

“Gent is altijd een volksploeg geweest, niettegenstaande het feit dat Bob Deps ( toen dé gezaghebbende journalist, nvdr) kwaad was dat onze tickets in het Frans waren. Dat moest een keer veranderen, schreef hij altijd. Gent Zeehaven konden we inhalen als sponsor, maar dan moesten we La Gantoise op aandringen van de burgemeester een Nederlandse naam geven. En toen hebben we er dus KAA Gent van gemaakt.

“Gent heeft twee keer de beker van België gewonnen, veel Europees gespeeld, de Alpenbeker, de Foorsteden, de Havensteden. Godverdikkelinge. We waren de enige eersteklasser in Oost- en West-Vlaanderen. We hadden abonnees tot in Rijsel. We hebben een keer tegen Standard gespeeld voor 27.500 man. 2500 hebben haast niks van die match gezien, die liepen rond en lieten zich hier en daar eens omhoog trekken, boven het publiek uit.

“Gantoise was de eerste club met een grote verlichting. Een Duitse firma heeft die geplaatst en dat was een groot evenement. Dáárvoor moesten we eens tegen de ploeg van Stanley Matthews spelen en had de stad Gent gewone straatverlichting rond het veld geplaatst. Ze verklaarden mij zot dat ik toen 20.000 programmaboekjes had laten maken met Matthews’ foto op. Maar we hadden er zelfs te kort.

“Ik ben ook lid geweest van het Sportcomité, de kalendercommissie en ondervoorzitter van de tweede kamer voor als de betalingen van transfers of de beker niet in orde waren. Ik heb in Brussel dus ook een goeie carrière gekend. De tijd met Petit van Standard. Wat hij gedaan heeft, hebben er al veel gedaan. Omkoperij zal altijd blijven bestaan. Dat zullen ze niet weg krijgen. ( gniffelt) Ik heb een keer een speler gekend uit een lagere afdeling die mij kwam opbiechten dat hij de ploeg soms eens moest laten verliezen en dat de voorzitter dan met een bak bier binnen- kwam.

“Er was eens een probleem met Lokeren, waardoor niemand van het bestuur nog met hen sprak, maar ik ben dat blijven doen. Van Milders heeft, toen hij voorzitter werd, geprobeerd mijn plaats af te pakken in het Sportcomité. Op de langen duur had Gent verzet aangetekend tegen mijn kandidatuur, dus ben ik bij Lokeren gegaan, niet in het bestuur, maar gewoon aangesloten.

“Ik heb nog doodsbedreigingen gekregen omdat ik een bepaalde keeper niet wou laten opstellen. Mij of een van mijn kinderen zou iets overkomen. Maar ik had een zoon die op straat speelde met een truitje van Gent aan, dus ik vond dat riskant en daarom is de politie erbij gehaald. Ik wist wie het was, maar bij de politie bleef hij ontkennen, toen heb ik die mens bij mij geroepen en gezegd : ‘En nu gaat ge het aan mij toegeven !’ En hij heeft toegegeven ( grinnikt). Hij stond hier te schreien en ik heb hem dan uiteindelijk nog verzorger op de club gemaakt.

“Ik mag België rondgaan, overal zien ze mij nog graag komen. Vroeger ging ik nog altijd op Brugge, Anderlecht of Standard. Maar wie met mij meereed, viel af en op den duur bleef ik alleen over. Ik heb nochtans een goeie auto om te rijden, een Jaguar, en ik rij nog rap ( grijnst).”

Gunther Schepens (33), oud-kapitein

Gunther Schepens doorliep in AA Gent alle jeugdreeksen, kwam onder René Vandereycken in de eerste ploeg en keerde na een carrière in Duitsland nog eens terug om er te spelen. Nu staat hij als jeugdcoördinator bij de club zelf in voor de doorstroming van jeugdspelers naar de eerste ploeg en hoopt de club door zijn naam jeugdspelers gemakkelijker te kunnen houden of aantrekken.

Gunther Schepens : “Mijn eerste periode bij Gent en mijn tweede als speler, dat was toch dag en nacht verschil. Dat was voor en na het Bosmanarrest. In die eerste periode gebeurde het nog wel eens dat je na de training met de groep de stad in trok om iets te drinken ; nu zijn spelers bijna allemaal passanten geworden. Misschien ging het er vroeger eigenlijk wel professioneler aan toe omdat je meer vrienden was dan collega’s. Ik herinner mij nog dat we allemaal samen verkleed met Michel De Groote naar het carnaval trokken in Halle ( grijnst). Nu zie ik dat niet meer zo gebeuren, of het moet zijn dat je bij eendracht Aalst voetbalt.

“Misschien mag ik dat niet zeggen, maar eigenlijk was ik vroeger wel een Club Bruggesupporter ( grijnst). Daar heb ik ooit problemen mee gekregen toen ik met Borkelmans en Laamers naar de wedstrijd van Club Brugge tegen Lyon ben gaan kijken. Dat ik daarna een pint ging drinken in een supportersclub van Brugge is mij niet in dank afgenomen. Voor Borkelmans was het blijkbaar de normaalste zaak van de wereld omdat hij er zo lang gespeeld had, maar voor mij … Dat zegt veel over hoe de mensen denken.

“Ik ben altijd kapitein geweest en dan ben je spreekbuis van de spelersgroep. Soms moet je dan tegen de stroom in roeien, wat ik onder Patrick Remy niet zo positief heb ervaren. Je vertolkt de mening van de groep, maar je wordt als kapitein het zwarte schaap. Ook bij mijn afscheid was ik niet zo tevreden : niet omdat ik geen contract meer kreeg, maar alleen omdat ik niet bij de club kon blijven. Maar er is eigenlijk niets blijven hangen van die vroegere problemen, omdat het bestuur uiteindelijk wel eerlijk is geweest. Dat ik hier nu in de jeugd werk, zegt ook veel.”

Martin De Backer (49), verzamelaar

Martin De Backer woonde in de wijk Moscou, vlakbij het Ottenstadion, maar verhuisde voor zijn werk naar Diksmuide. Daar bewaart hij in een blauw-wit zijkamertje het meest uiteenlopende archiefmateriaal. Zijn droom is een museum in het nieuwe stadion.

Martin De Backer : “Het mooiste wat ik heb, is een originele steen van de tribune, die onder het horloge, waar ik als kind op heb gestaan. Gekregen van Tafke, een van mijn helden, de terreinverzorger die inmiddels is overleden. Maar ik heb ook de originele partituren van de eerste Buffalomars uit 1946.

“Ik heb ook nog een opname uit 1983 van Gent-Haarlem, hoe Rik De Saedeleer daar inspeelt op de twee spionkoppen en dat achtergrondgeluid erbij is fantastisch. Een andere opname toont hoe Anderlecht-hooligans de kantine aan de Bruilofstraat afbreken. Carl Huybrechts maakte daar een reportage over met het bejaarde koppel dat de kantine openhield. We hebben daar de hele nacht gewerkt om alles op te ruimen en Huybrechts eindigde zijn reportage met : ‘We zijn weg, hier gaan we toch geen druppel meer krijgen.’ Dat vond ik zo cynisch …

“Bij thuiswedstrijden, waar ik naar ga kijken, neemt mijn vrouw alle radioverslagen over AA Gent op en bij uitwedstrijden doe ik dat. De dag erna wis ik alles wat over andere ploegen is gezegd en hou zo alleen AA Gent over. Als ik naar de radio luister, wordt er een kaars aangestoken en dan plak ik ondertussen mijn knipsels.

“Voor de rest krijg ik bijna alles. Van Tony Herreman heb ik het shortje gekregen waarin hij zijn laatste wedstrijd tegen Standard heeft gespeeld. En onlangs nog heb ik van oud-spelers 250 banden gekregen uit 2000 tot 2004 : wedstrijdverslagen die Leekens kreeg om te analyseren. Ik ben met mijn verzameling al op Afrit Negen geweest. Je krijgt dan twee soorten reacties : mensen die zeggen dat ik zot ben en mensen die vinden dat ik mijn droom nastreef. Ik vind : een mens moet een droom nastreven.

“In de wijk waar ik als kind woonde, was iedereen voor AA Gent. De overkant, dat waren de Ratten van de Racing. Vanuit mijn slaapkamerraam zag ik het Ottenstadion. Mance Seghers was mijn eerste held. Met Patrick Lips ( nu commercieel directeur van AA Gent, nvdr) heb ik in de jaren zeventig nog de spionkop opgericht. Nu heb ik inmiddels zeventien jaar geleden de vriendenkring de West-Buffalo’s opgericht. Er zitten mensen uit heel België, Frankrijk en Nederland in.

“Mijn vader mocht van de dokter de laatste jaren niet meer naar het voetbal gaan. Hij zat te wenen als hij Gent op tv zag. Tijdens Gent-Standard is hij toch naar daar gegaan om buiten de sfeer te kunnen opsnuiven. Hij heeft tijdens die wedstrijd wenend rond het stadion gewandeld. Hij is meer dan zestig jaar naar het voetbal geweest. Twee weken geleden is hij overleden. Bij zijn overlijden heb ik een blauwwit Buffalopopje in zijn handen gestoken en gezegd : ‘Maak er daarboven maar een mooie wedstrijd van met Mance.'”

RAOUL DE GROOTE EN PETER T’KINT

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content