414 wedstrijden in de Belgische eerste klasse heeft hij erop zitten. Daarmee doet de 36-jarige Marc Hendrikx beter dan om het even welke voetballer op de Belgische velden. Een eigenzinnige monoloog over 19 jaar topvoetbal.

M arc Hendrikx: “Ik was er vrij vroeg bij en heb vrijwel altijd in eerste klasse gespeeld, behalve een jaartje tweede klasse met Sint-Truiden en eentje bij Eupen. Nooit een blessure gehad ook van langer dan drie of vier weken, dan kom je snel aan een groot aantal wedstrijden.

“Graag trainen, dat is het geheim. Alle dagen. Ik speel ook graag, uiteraard, maar ik train vooral ontzettend graag. Zonder dat hou je het niet vol, of maak je meer kans op blessures, denk ik. Als je alle dagen voluit gaat, is je lichaam getraind. In het begin moet je er wel wat voor laten, maar dat start al voor je prof bent. Je bent veertien, vijftien, zestien, speelt op nationaal niveau, dan is er geen ruimte om op zaterdagavond uit te gaan. Er waren andere momenten waarop je van het leven kon genieten. Van je hobby je beroep kunnen maken, daar geniet ik veel meer van dan van mee te doen met de grote massa. Nu zijn het meer andere mensen die wat moeten laten. Ik heb twee jonge kinderen, maar hoef niet op te staan en daar ben ik heel blij om. Nathalie doet dat, die schade moet ik later terugbetalen.

“Je lichaam is heel belangrijk. Dat is je hamer om die nagel in de muur te kloppen. Vroeger kon alles, van maandag tot vrijdag trainen. Nu is het tegelijk wat meer én iets minder doen. Al eens een training meer, individueel, maar sommige trainingen wat afremmen om niet te verbranden. Dat leer je. Vroeger was je meer in het ongewisse. Ben ik wel klaar voor zaterdag? Nu zeg je: dit nog en dat en dan is er geen probleem. Eetcultuur is ook belangrijk. Ook op dat vlak is er veel veranderd. Met Eupen eten we om twaalf uur pasta, kip, salades, noem maar op. Vier uur voor de wedstrijd dan weer bijna niets. Dan is je maag leeg om acht uur, maar dat geeft veel meer een constante. Ik voel me daar beter bij.”

De carrière

“Eerst was er studie en voetbal. Ik ben ingenieur elektromechanica. Een zware periode, maar ik ben wel apetrots dat ik dat papiertje heb. Je leert doorzetten. Discipline, structuur, boeken openslaan na een slepende trainingsdag. Die discipline komt je later op elk moment van het leven ten goede. Wat daarna volgde, rangschik ik onder de grote noemer ‘carrière’. Dat kan ik moeilijk opdelen. Voor iedereen geldt wel dat het omhoog gaat tot je dertigste en daarna een beetje bergaf. Ik koester die dingen, maar bouw er niet op. Zo’n carrière, hoe mooi ook, is eigenlijk niet meer dan een mooie prent aan de muur.”

Kapitein

“In Genk ben ik het wel eens geweest, en verder een paar keer vicekapitein. Ik was nooit het kopstuk hé. Altijd waterdrager. Als je dat beseft, is het goed. Je moet niet denken dat je van waterdrager wat anders kan worden. Zo werkt het niet. Ik moest altijd dienen, of ik 23 was of 33.

“Ik ben begonnen in de spits. Naar achteren kan je altijd. Spits, linksbuiten, linksmidden, linksachter, nu ‘linksbank’. Je moet dat kunnen plaatsen. Ik loop niet te mekkeren, snap dat er voor een club andere doelstellingen zijn. Je bent onderdeel van een groep en de zon schijnt voor iedereen, niet alleen voor jou. Als een keuze gemaakt moet worden tussen een oudere en een jongere en de twee zijn evenwaardig, ben zelfs ik voorstander van een jongere. Dat is meer potentieel, beter voor de club. Maar als ze me nodig hebben …”

Gouwverschillen

“Ja, die zijn er. En dan haal ik er toch Limburg uit. Waar iedereen samen werkt naar een resultaat, terwijl ze elders naar een resultaat werken. Dat is net iets anders.

“Anderlecht is de meest prestigieuze club van het land, je mag dat nog altijd een eer noemen om daar te hebben gespeeld. Ik vond het er aangenaam, op en top professioneel. Lokeren was iets kalmer, meer buitenlanders ook. Lokeren-Beveren: ik was de enige Belg op het veld. Jammer, maar de realiteit. Ik heb daar geen mening over, want ik heb daarvoor te weinig kennis van zaken. Je leert wel snel andere culturen doorgronden.

“Antwerps is het gezelligste taaltje van België, het meest herkenbare ook. Ik vind het geweldige mensen, ik heb in Beerschot echt genoten. Het moet daar elk jaar wat in de plooi vallen. Altijd gerommel in het begin, en dan ligt de bal plots stil in het putje van de gokkast en beginnen de punten binnen te rollen. Dat zal nu niet anders zijn. Daar moet je niks uitzoeken, ze komen het je zelf wel vertellen …

“Voetbal in de Oostkantons, voor de meesten is dat het onbekende. Kouder hé. Waar in de winter in de rest van België regen valt, valt daar sneeuw. Het is al een hele tijd alle dagen sneeuw ruimen voor hen die ons kunstgrasveld vrij moeten houden. Eupen heeft tot dusver een heel mooi traject afgelegd. Promotie afgedwongen, zeer gezellig stadion neergezet. Er komt op dit moment meer volk kijken dan in andere stadions. Op het eerste gezicht een vreemde eend in de bijt, maar slechts 20 tot 25 minuten achter Luik, Eupen is Virton niet. Voor de media waren we een vogel voor de kat. Ik ben heel blij dat we dat beeld hebben kunnen omdraaien. De laatste klik was de zege op Standard. We zijn aan het groeien naar dat sympathieke groepje …”

Evolutie

“Ik heb nog met een laatste man gevoetbald, en twee mandekkers! In een 3-5-2 met drie verdedigers op lijn, of in een 4-4-2 al dan niet in ruit. Een 4-3-3 met zes flankspelers. Nu is het wat zoeken, speelt iedereen het zijne. Daar heb ik het geluk van mijn polyvalentie gekend. Ben je een laatste man of een pure mandekker, dan heb je na vijf jaar afgedaan. Nieuw systeem en je bent niet meer nodig. Uiteindelijk heb ik me vrij goed kunnen aanpassen. Dat kan je leggen naast graag trainen en weinig blessures hebben. Tactisch flexibel zijn is ook nodig. Het mooiste vond ik een 3-5-2. Je moet er de pionnen voor hebben, maar als je het kan spelen, is het ongelooflijk. Je kan de tegenstander door die manier van voetballen zo op de eigen helft terug drukken.

“Trainingen heb ik zien veranderen, maar niet extreem. Er was een moment waarop geen enkele club zonder fysical coach kon. De intrede van de polar, de hartslagmeter. Dat is inmiddels ook aan het verminderen. Je voelt dat alleen het fysieke aspect het niet haalt, er komt heel wat meer bij kijken …

“Ik geloof wel in compartimentering, een trainer voor spitsen, eentje voor verdedigers, … Maar wel buiten de uren. Dat mag gedeeltelijk overlappen, zoals bij keepers. Bij een conditionele oefening hoeven de spitsen niet hetzelfde te doen als de flankspelers. Laat die maar ballen binnen trappen. Je moet daarin niet overdrijven, anders zegt er snel eentje: ik word spits, anders moet ik altijd lopen.”

Trainers

“De laatste jaren maakt de trainer meer deel uit van de structuur van de club, terwijl vroeger club en trainer parallel naast elkaar liepen. Elk deed wat meer zijn ding. Ik zeg niet dat iedereen inspraak wil, maar ze komen aan de trainer al eens sneller vragen wat hij in gedachten heeft. Logisch misschien. Waar vroeger de clubs vzw’s waren, zijn de tijden veranderd. Nu heb je iemand die het voor het zeggen heeft en toch wat controle wil. Er is in het algemeen veel meer controle dan vroeger.

“De spelers hebben niet meer inspraak, hun relatie met de trainer is dezelfde gebleven. Dat scheelt van trainer tot trainer, de ene praat graag met de spelers, een ander houdt wat meer afstand. De ene heeft graag oudere spelers om een groep op sleeptouw te nemen, de ander liever jongeren.

“Je voelt heel snel of een trainer zal slagen. Het állerbelangrijkste binnen de club is de relatie trainer-spelers. Je voelt snel of een spelersgroep zijn hoofd legt voor een trainer of niet. Je hebt daar soms relaties waarbij je voor elkaar door het vuur gaat. Als dat er is, kan je ver komen. Zoiets is moeilijk uit te leggen. Het heeft nooit te maken met hard trainen, of minder hard trainen, of veel trainen of weinig … Het gaat om chemie. Teambuilding en dergelijke, dat zijn zaken die zeker kunnen. Het is altijd plezant om te karten of te paintballen. Maar als de spelersgroep de trainer graag ziet, is het even plezant om partijtjes te spelen.”

Mooie momenten

“Ik koester de bouw van het Genkse stadion. Als provincieclubje gingen we efkes de beker winnen en twee jaar later stond daar een tempel. Het was geweldig om daaraan mee te werken. Dat is meer dan een titel, trofee of beker. Dat is een tempel, een ijkpunt.

“Vrienden zoek ik, bewust of onbewust, niet in het voetbal. Ik heb wel zeer veel kennissen en goeie contacten. Ik bel nog regelmatig met spelers. Talenkennis heb ik zeker opgedaan. Als ingenieur heb ik weinig talen geleerd, en in de voetbalwereld kom je toch dagelijks in contact met Frans, Engels en nu Duits en zeer veel Italiaans. Ik ben geen polyglot, maar ik kan mijn plan trekken. Engels, Frans en Duits gaan zeer vlot en met Italiaans kan ik me behelpen.”

9/11

“Dat is een dag die ik me nog zeer goed herinner. We hebben toen met Anderlecht in Moskou gespeeld, om zes uur. Om kwart over vier werden we beneden in de hal verwacht. Om vier uur zagen we op CNN die monsters in de torens vliegen. En even later Champions League! Terwijl je niet weet hoe je terug thuis raakt. Ik woonde toen nog thuis bij mijn ouders. Hadden ze me toen een of twee weken in Moskou gehouden, ik zou dat geweldig hebben gevonden. Maar als je vader bent en je hebt een of twee kinderen, dan stel je andere vragen …

“Reizen vond ik een van de mooiste kanten van het voetbal. Veel meer dan een stadion, luchthaven en hotel, zag je niet, maar toch. Soms mocht je wat wandelen in de stad, als het veilig was. Overal heb ik foto’s genomen. De meeste heb ik digitaal, op mijn pc. Dat koester ik, maar opnieuw, je bouwt er niks van.

“Ik loop niet te koop met mijn carrière. Als je vandaag tegen een jongere zegt dat je daar en daar gevoetbald hebt en gescoord hebt in de Champions League, zegt die: ‘Stop eens, je bent aan het zagen.’ Ik hou dat voor mezelf. Door dat te zeggen, krijg je ook geen respect. Maar als je harder loopt, kijken ze wel op en zeggen ze na de training: ‘Die oude kan verdorie nog lopen …'”

Humor, vrouwen en media

“Met Seol Engels praten, dat was voetbalhumor. Schitterende kerel, de Zuid-Koreaan, die staat nog in mijn telefoonboek … Het is een andere manier van omgaan met elkaar. Heel weinig diplomatisch, klets erop, het ene moment schop je elkaar omver, het andere ben je weer vrienden.

“Voetbal heeft geen machocultuur. Absoluut niet zelfs. Idolatrie van vrouwen, dat heb je overal. In het voetbal gaat het misschien iets makkelijker dan in een normaal leven, maar om voetballers direct als macho te kwalificeren … Je hoeft geen macho te zijn, je hoeft soms zelfs geen lijn bij te hebben om vis te vangen. ( lacht)

“De media zijn ook geëvolueerd. Op een gegeven moment was het om het agressiefst, want dat bracht leescijfers. Ik vind het nu overhellen naar kwaliteit. Alles evolueert. Tweede klasse was vroeger in beeld, nu soms nauwelijks eerste klasse. Was het vroeger beter? Ik denk het niet, we zijn allemaal intelligent genoeg om in de goeie richting te evolueren. Af en toe een correctie, maar over het algemeen gaat het toch crescendo.”

Reconversie

“Ben ik mee bezig, absoluut. Nog een twintigste profjaar zou mooi zijn, maar op mijn leeftijd wordt dat bij wijze van spreken beslist op de dag voor de competitie start. Ook lagere reeksen kunnen van mij. Ik wil dat proberen, maar als het me niet aanstaat, zou ik ook durven zeggen: dit is niet wat ik zoek. Al kan ik me dat niet inbeelden. Ik kan me niet inbeelden dat ik niet meer ergens iets fysieks ga doen. En waarom zou ik dan gaan lopen of fietsen? Dan ga ik liever trainen bij een club. En wie weet speel ik dan …

“Er staan in mijn hoofd een aantal dingen in stelling, ook buiten de sport. Management van voetballers is een mogelijkheid, maar als er aanbiedingen komen als hulptrainer of specifiek trainer, trekt die groene mat toch weer.”

DOOR PETER T’KINT

“Je lichaam is je hamer om die nagel in de muur te kloppen.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content