Frank De Bleeckere maakt zich op voor zijn laatste groot toernooi. De Scheidsrechter van het Jaar weet welke druk hem in Zuid-Afrika wacht, maar geniet ook nuchter van het privilege om erbij te mogen zijn.’Fluiten op een WK verandert je leven.’

Eind 2011 bergt Frank De Bleeckere (43) zijn fluitje op. “Natúúrlijk zal ik het missen”, zegt hij. “Maar ik zal mijn ei nog altijd kwijt kunnen. Ik ben van plan om me bezig te houden met jonge, talentvolle collega’s. Ik wil die opleiden tot toppers.”

Dat uw opvolging u bezighoudt, is duidelijk. U draaft ook op in campagnes om nieuwe scheidsrechters te ronselen. Hoe kun je dezer dagen een jonge gast in godsnaam nog motiveren om van de arbitrage zijn hobby te maken?

Frank De Bleeckere: “Door een zo positief mogelijk verhaal te brengen. Ons vak wordt vaak te negatief belicht. Akkoord, wij hebben moeilijke momenten, maar we maken ook prachtige dingen mee. Een scheidsrechter kan op het veld niet juichen wanneer hij een goede wedstrijd fluit, maar als ik bijvoorbeeld correct balvoordeel geef en daar volgt een doelpunt uit, dan ben ik in mijn binnenste heel content. Na een goal roep ik via de oortjes naar mijn assistent soms: ‘Goed gedaan! Goed niet gevlagd!’ Als wij in de kleedkamer komen, is er ook bij ons een ontlading. ‘Mannen, het is gelukt!'”

Meer gala’s aub

U geeft spreekbeurten op scholen. Daarbij raken kinderen waarschijnlijk onder de indruk van uw prestaties in de Champions League, maar zo’n jonge gast moet beginnen in de allerlaagste afdelingen, in ellendige omstandigheden. Overtuig mij eens. Waarom zou ik me daar laten uitkafferen?

“Ik ga je niet overtuigen. Je moet daarvoor openstaan. Het is een microbe. Een roeping, denk ik. Je kunt dat niet uitleggen. En die ellendige omstandigheden, dat is iets waar je door moet. Als je daar niet mee om kunt gaan, zal je het sowieso niet lang uithouden.”

Wordt een beginnende scheidsrechter daarbij voldoende begeleid?

“Ik geef toe dat we op dat vlak met een groot probleem zitten; te veel scheidsrechters haken af als ze zes maanden tot een jaar bezig zijn. De begeleiding is wel al stukken beter dan vroeger.

“Mijn grote voordeel was dat mijn vader, die zelf scheidsrechter was, altijd met me meeging. Ik kreeg van hem elke wedstrijd één item mee waarop ik moest focussen. Vóór mijn eerste match zei hij: ‘Zorg ervoor dat bij een vrijschop de muur op de juiste afstand staat. Dat moet honderd procent in orde zijn, naar de rest kijk ik vandaag niet.’ In mijn tweede wedstrijd kwam daar mijn plaatsing bij hoekschoppen bij. Enzovoort. Op één seizoen passeerde het hele gamma de revue. Af en toe vergat ik nog dingen, maar ik had mijn basis. Dat is een goede manier om jonge arbiters op te leiden: stap voor stap.”

Wat is de rode draad in de spreekbeurten die u geeft op scholen?

“Mijn presentatie heet: ‘Fluitend door het leven.’ De arbitrage kan je in het dagelijkse leven helpen om situaties op te lossen. Ik leerde om geen energie te steken in dingen die je niet meer kunt veranderen. Als ik als jonge gast een fout gemaakt had op het veld, nam ik dat mee naar mijn volgende wedstrijd. Nu kan ik in zo’n situatie voor mezelf stellen dat ik in eer en geweten gehandeld heb, dat ik mijn best gedaan heb en mezelf niks te verwijten heb. Ik kan het in een vakje stoppen en afsluiten. Op den duur merk je dat je dat ook op privévlak toepast, dat je niet meer rancuneus bent. Je praat een probleem rustig uit en daarmee is de kous af. Dat missen we trouwens een beetje in het profvoetbal. Onlangs was er het Gala van de Profvoetballer van het Jaar. Ik vind het heel aangenaam om op zo’n avond al die mensen uit het voetbal eens te zien buiten de context van een wedstrijd. Voor, tijdens of na een match zijn we allemaal gespannen. Tijdens zo’n gala kun je met bestuurders, trainers en spelers eens relaxed praten, op een normale manier. Iedereen is er ook vergezeld van een dame, wat de sfeer direct al anders maakt. En dan kun je tussen pot en pint eens aan iemand vragen waarom hij dit of dat gedaan heeft. Spelers leren zo beter begrijpen waarom scheidsrechters doen wat ze doen, en omgekeerd. Zulke momenten zouden er vaker moeten zijn.”

In het wilde weg roepen

Op dat Gala werd u uitgeroepen tot Scheidsrechter van het Jaar. Dat was maar liefst zeven jaar geleden. Hebt u daar een verklaring voor?

“Ik ben na de Club Brugge – Anderlecht in december 2002 meer afstand beginnen te houden. Ik denk dat de spelers een beetje tijd nodig hadden om zich daaraan aan te passen.”

Kan u eens uitleggen hoe u, zo’n acht jaar na de feiten, terugkijkt op die bewuste match?

“Het was het sleutelmoment van mijn carrière. Uiteráárd heb ik in die wedstrijd fouten gemaakt. Misschien niet als je alles louter theoretisch bekijkt, maar … Ik voelde de temperatuur van die match niet goed aan.

“Mijn pa had me altijd al gewaarschuwd. ‘Pas op,’ zei hij toen het goed ging, ‘iedereen vindt je de tofste en de beste, maar dat blijft niet duren. Je zal eens aangevallen worden.’ Ik geloofde hem niet. Toen hij gelijk kreeg, was dat confronterend. Als zoiets gebeurt, is het iedereen tegen jou. Je voelt je dan heel alleen. Het was iets wat ik eens moest tegenkomen, om beter te worden. Had ik dat niet meegemaakt, dan had ik nooit een carrière gehad zoals nu, dan had ik nu nog gedacht dat mijn houding van toen de goede was. Ik ging er in die tijd van uit dat elke speler mijn vriend was, dat alleman mij zou helpen. Dat deden de spelers die bewuste dag niet. En dat hoefden ze ook niet te doen.

“Mijn vrouw praatte na die wedstrijd enorm op mij in. Ze vond dat ik aan iedereen én aan mezelf moest tonen dat het een accident de parcours was. Ik zou er sterker uitkomen, zei ze. Ze herhaalde dat zo vaak … Op den duur begin je het te geloven.

“De mensen rond mij hielpen me goed, maar op een bepaald moment moet je het toch weer zelf doen. De kracht ligt in je eigen lichaam. Ik besliste om nog harder te werken dan voordien, om terug te komen. Ik dacht: als ik hier door raak, kunnen ze me niet meer toucheren. De weken nadien trainde ik als een zot. Op een bepaald moment stond ik tijdens een training in het wilde weg te roepen. ‘Verdomme, Frank, hoe is dat kunnen gebeuren?! Waarom heb je dat gedaan?!’ Het moest er allemaal eens uit. Achteraf bekeken is die wedstrijd van enorm veel waarde geweest voor mijn ontplooiing.”

Samen naar de kamer

U zegt nu dus dat het die match is die u naar de wereldtop geloodst heeft?

“Er was nog een tweede sleutelmoment. Voor Euro 2004 was ik geselecteerd als vierde official. In Portugal belandde ik tussen PierluigiCollina, AndersFrisk, Urs Meier, Kim Milton Nielsen, Markus Merk en Lubos Michel. Omdat ik maar vierde official was, had ik er relatief weinig druk en kon ik mijn ogen de kost geven. Ik zag die toppers bezig en dacht: Frank, als je dát niveau wil halen, zal je het anders moeten aanpakken. Toen volgde er weer een klik.”

Wat moest er anders?

“Alles.”

Maar wat deed u niet goed?

“Ik deed alles goed, maar op mijn niveau. Ik moest het veel professioneler aanpakken. Als jonge gast was ik geen trainingsbeest. Als het regende, ging ik tien minuten vroeger naar binnen. Dat is niet de goede houding.

“Na Euro 2004 vroeg ik mijn werkgever meer faciliteiten en liet ik me beter begeleiden, door een fysical coach, Werner Helsen, en een mental coach, Jef Brouwers. Ik ging op een wetenschappelijk onderlegde manier werken. Tot 2004 trainde ik op het gevoel. Dan denk je altijd dat je goed bezig bent.

“Dankzij de samenwerking met Werner werd ik op het fysieke vlak dertig procent beter. Dankzij Jef begon ik in te zien dat de arbitrage ook een mentaal spel is. Ik voelde me zelfverzekerder met hen in de buurt, omdat ik voor elk probleem iemand had bij wie ik terechtkon.”

Wie maakte tijdens Euro 2004 de grootste indruk op u?

“Ik pikte van elke scheidsrechter dingen. Tot dat toernooi begreep ik niet hoe Collina het deed. Je zag hem bijna nooit tijdens een match, maar als het brandde, was hij er direct bij. Ik leerde toen van hem dat je als scheidsrechter moet weten welk systeem een team hanteert, wie de vrijschoppen geeft en wie ingooit. Dat is belangrijk voor je plaatsing op het veld. Daar had ik zelf voordien nooit aan gedacht.

“Ik kreeg in Portugal ook in de gaten dat je beheersing van de Engelse taal heel belangrijk is. Als ze je bij de briefings vragen waarom je iets wel of niet gedaan hebt, speelt de vlotheid van je antwoord een rol.

“In 2004 begon ik ook door te krijgen dat niet alleen je wedstrijdprestaties tellen, maar ook alles eromheen. Als je mij nu tijdens een toernooi ergens ziet, zie je ook mijn assistenten. En omgekeerd. Wij gaan samen ontbijten, wij maken samen uitstappen en wij gaan ’s avonds gelijktijdig naar onze kamers. Als een van ons nog wat wil lezen vooraleer hij in bed kruipt, kan hij dat op zijn kamer doen, maar niet in de lobby van het hotel. Dat is zó belangrijk … Je moet tonen dat je een ploeg bent.”

Hopen dat jij het niet bent

Wat is voor u op het mentale vlak het zwaarste: de wedstrijden in de Belgische competitie, die in de Europa League en de Champions League of een landentoernooi?

“Het laatste. In een Champions Leaguewedstrijd of competitiematch ben je meer geïsoleerd. Je werkt de wedstrijd af, je gaat naar huis en het is gedaan. Tijdens een toernooi heb je verscheidene weken je collega’s rond je. Die zijn tegelijkertijd je concurrenten. Daarom bekijk ik tijdens een toernooi nooit de wedstrijden die zij fluiten. Dat zou voor een extra druk zorgen en je moet sowieso al enorm stressbestendig zijn.

“Je weet dat in een toernooi je eerste match heel belangrijk is. Als je daarin blundert, is het direct afgelopen. Is die eerste wedstrijd in orde, dan krijg je een boost. Fluit je minder goed, dan zit je met twijfels. Je vraagt je af hoe je verder moet en of je nog wel een tweede match zult krijgen. En als je die krijgt, dan móét die perfect zijn.

“Omgaan met de druk is heel moeilijk. Je weet vooraf dat er in een toernooi altijd slachtoffers vallen. Er zijn elke keer spelers die stoppen na een toernooi, er zijn trainers die stoppen na een toernooi, maar er zijn ook scheidsrechters die stoppen na een toernooi. Je kunt alleen maar hopen dat jij het niet zult zijn. In de toernooien waar ik tot nog toe floot, ben ik onzichtbaar kunnen blijven. Al mijn beslissingen werden aanvaard. Dat zou ik in Zuid-Afrika ook willen. Maar je hebt het niet in de hand. Je moet ook een beetje geluk hebben. Eén situatie kan je carrière breken, want iedereen kijkt. Iederéén. Ook de dames. Miljárden mensen. De impact is immens. Fluiten op een WK verandert je leven. In negatieve of in positieve zin. Nadien kun je niet meer anoniem blijven. Je wordt veel meer aangesproken. In het beste geval moet je handtekeningen en lezingen geven en word je voor alles en nog wat gevraagd.”

Wordt een scheidsrechter op een WK door spelers anders benaderd dan in de competitie van zijn land?

“Men kijkt tijdens zo’n toernooi en bij wedstrijden in de Europa League en Champions League minder naar de geschiedenis van de scheidsrechter. In een competitie kom je vaak dezelfde ploegen tegen. Dan wordt, ook door de media, nagegaan welke wedstrijden van dat team je in het verleden al hebt gefloten en wat daarin gebeurd is. Je bent nog niet aan je match begonnen en er staan al allerlei dingen achter je naam. Dat maakt het moeilijker.”

Een onwaarschijnlijke puzzel

Wat doet u nu eigenlijk het liefste: fluiten in de Belgische competitie, in de Europa League en de Champions League of op een landentoernooi?

“Weer dat laatste. In een toernooi kun je groeien. Bij een match in de Europa League of de Champions League moet het er direct boenk op zijn. Een competitie duurt dan weer te lang om erin te groeien.

“Bij een competitie zie je ook vaak dat nieuwe instructies in het begin van het seizoen toegepast worden en dat de spelers daar begrip voor opbrengen, maar dat er op een bepaald moment een dip volgt. Dan worden regels plots niet meer toegepast of begrijpen spelers het ineens niet meer als ze wel worden toegepast. Dat is menselijk, je kunt niet alleman elf maanden aan een stuk bij de les houden. Omdat een toernooi maar vier weken duurt, kan elke scheidsrechter er gefocust en consequent blijven. Bij een EK of WK bepaalt de UEFA of de FIFA welke weg we volgen en als je daar als scheidsrechter van afwijkt, vlieg je eruit. In België moet ik vaak verklaren waarom ik voor iets gefloten heb, op een WK moet ik uitleggen waarom ik voor iets níét gefloten heb. ‘Dat was toch afgesproken?’, zeggen ze dan.

“Op een WK worden de ploegen ook goed gebrieft. Ze krijgen video’s te zien met wedstrijdsituaties. Er wordt gezegd: ‘Als dit gebeurt, is het geel. Als dat gebeurt, is het rood.’ Alles is voor iedereen heel duidelijk. Het gevolg is dat er weinig discussies zijn op het veld, zelfs al zijn de beslissingen heel streng.

Gaat u, om af te sluiten, nu eindelijk eens toegeven dat u ervan droomt om de WK-finale te fluiten?

“Nee. Het is niet realistisch om daarop te hopen, simpelweg omdat je in een toernooi heel veel niet in de hand hebt. Of je er lang in meedraait of niet, hangt van een hoop factoren af, niet alleen van je eigen prestaties. Sommige scheidsrechters komen na de eerste ronde niet meer in aanmerking omdat hun eigen land doorgaat. Dat kan in mijn voordeel spelen. Maar stel je voor dat ik een aantal wedstrijden mag fluiten in de eerste ronde en dat de landen die in die matchen spelen allemaal doorstoten. Dan wordt het voor mij moeilijk. Het is niet makkelijk om een land twee keer onder je hoede te krijgen in zo’n korte tijdspanne, want dan neem je weer die geschiedenis mee. Het is een onwaarschijnlijke puzzel. Ik heb geleerd om alles gewoon op me te laten afkomen.”

door kristof de ryck – beelden jelle vermeersch

In België moet ik vaak verklaren waarom ik voor iets gefloten heb, op een WK moet ik uitleggen waarom ik voor iets níét gefloten heb.Ik leerde om geen energie te steken in dingen die je niet meer kunt veranderen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content