Raakvlakken bij de vleet tussen Dirk Geeraerd en Dominique Baeyens. Beiden zijn trainer, in Roeselare, in de hoogste klasse van hun sporttak. En nog eentje : hun spraakwatervalgehalte.

Elke dag werken voetbaltrainer Dirk Geeraerd en volleybaltrainer Dominique Baeyens op amper vijftig meter van elkaar. En toch zitten ze pas vandaag voor het eerst tegenover elkaar. Tot enkele weken geleden, op een nieuwjaarsreceptie, hadden ze elkaar zelfs nog niet ontmoet.

Dominique Baeyens : “Eigenaardig eigenlijk. En toch ook weer niet. Je bent zo druk bezig met je eigen ding dat je geen tijd hebt voor iets anders. Maar in feite is het wel straf dat ik bijvoorbeeld nog nooit naar Roeselare ben gaan kijken.”

Dirk Geeraerd : “Ik ben ook nog nooit naar jullie komen kijken. Maar ja, voor de veiligheid wordt er altijd voor gezorgd dat wij thuis spelen als jullie op verplaatsing spelen en omgekeerd.”

Baeyens : “In Club en Anderlecht ben ik al enkele keren geweest, op uitnodiging. Dan kan je moeilijk weigeren.

“Of Roeselare mij al uitgenodigd heeft ? Nu je dat vraagt … eigenlijk niet. In feite zouden we dat eens moeten doen, elkaar inviteren.”

Geeraerd : “Want er zullen ook wel raakpunten zijn tussen de twee sporten. Bijvoorbeeld : hoe ga je met een groep om ? Wij hebben dit seizoen Europees gespeeld. Dat is heel goed opgevangen in de club. Maar als we ons oor eens te luisteren hadden gelegd bij jullie, wordt dat weer een ander verhaal, hadden we er misschien meer kunnen uithalen. Jullie hebben al zoveel ervaring op dat vlak.

“En er zijn ook andere dingen hé. Misschien kunnen in de toekomst voor de supporters duo-abonnementen gemaakt worden.”

Baeyens : “Ik denk dat de clubs wel op één of andere manier de handen in elkaar kunnen slaan.”

Een matchke spelen

Wanneer iets later het hoofdstuk ’trainerschap’ wordt aangesneden en Baeyens over scouting begint, belandt het gesprek in een stroomversnelling, krijgt het allures van een niet te stoppen, voortdenderende trein. Er is geen ei meer tussen te krijgen.

Baeyens : “Ik denk dat wij in Roeselare onderhand acht à negen jaar met scouting bezig zijn.”

Geeraerd : “Bij ons is dat dit seizoen ingevoerd. Ik heb daar enorm voor geijverd. Omdat je daar zoveel kunt uithalen. Er zijn mensen die zeggen : ‘Dat hoeft allemaal niet.’ Maar als je beelden hebt en je kunt je spelers daarmee sterker maken, hen erop wijzen dat ze altijd dit of dat doen, denk ik toch dat je daar een pluspunt hebt.”

Baeyens : “Ik ben écht blij dat je dat zegt. Georges Leekens vertelde me een aantal jaren geleden hoe moeilijk dat op gang kwam in het voetbal. Terwijl dat in het basketbal al twintig jaar …

“Ik las eens een interview met een goede … met een gekende voetbaltrainer en die stelde dat die videobeelden niet nodig waren. Ik kan daar moeilijk mee om. Pas op, er bestaan verscheidene wegen naar Rome. En ik ben misschien te rationeel, kan ook wel begrijpen dat sommige mensen meer instinctief werken. Over wat het best is, kan gediscussieerd worden. Je moet de twee een beetje combineren, denk ik. Maar ik vind : als die middelen bestaan, is het verschrikkelijk erg om ze niet te gebruiken.”

Geeraerd : “Mensen die altijd zelf top geweest zijn, redeneren automatisch meer vanuit de buik. Maar ik heb dat verleden niet, legde een hele weg af om er te raken, investeerde er heel veel tijd in : lezen, ermee bezig zijn, er proberen te komen.

“Roeselare is bovendien geen topteam. En dus mag ik niets van wat kan bijdragen tot het resultaat laten schieten. Ik zou mezelf dat niet vergeven. Maar toen ik afkwam met dat scoutingsprogramma, heeft het me heel wat overredingskracht gekost om dat te krijgen.”

Baeyens : “Ik vind dat echt fascinerend …”

Geeraerd : “Het was trouwens voor onszelf veel makkelijker geweest om dat niet te kopen, want we steken er veel tijd in. Bijvoorbeeld om een match van een tegenstander te ontleden in de aanloop naar een van onze wedstrijden. Je steekt daar misschien twintig uur in en probeert dat vervolgens voor de spelers samen te vatten in twintig minuten. En dan zie je ook dat niet iedereen daar evenveel interesse voor heeft. En neig je naar de dertig minuten, dan zie je ze al op hun horloge kijken, met de mentaliteit van : wij willen naar huis, moeten dat allemaal niet weten. Daar kan ik mij zo in opjagen. Dan zeg ik : ‘Als die tegenspeler normaal gezien zo loopt, jij dat niet weet, hij dat in de match effectief doet en zo scoort, dan verlies je en scheelt dat in jouw inkomen.'”

Baeyens : “Ik ben echt blij dat je dat zegt.”

Geeraerd : “Maar de spelers staan daar niet altijd bij stil. Ze komen trainen en dat mag liefst niet te lang duren en moet wreed plezant zijn. Het liefste wat ze doen is een matchke spelen. Maar dat kan niet altijd. Soms dien je ook dingen aan te leren en te herhalen.”

Baeyens : “Ja … Ik zeg eerlijk : ik sluit weinig compromissen op dat vlak. Als ik beslis : we moeten het honderd keer doen, dan doen we het honderd keer. Echt waar. Dat is niet plezant, ik voel dat ook wel. Maar als het nodig is, sorry … En gaat het daarna nog niet, nog eens.”

Alles controleren

Geeraerd : “Je moet dat bij de jeugd al aanleren. Ik merkte dat ook toen ik training gaf aan kleintjes. ‘Trainer, trainer, mogen we een matchke spelen ?’ Waarop ik zei : ‘Nee, eerst een uur goed trainen en de dingen goed doen, dan mag het op het einde.’ Ik zag ook dat ze daar niet altijd content mee waren. Maar ik wou die jongens iets leren : een goede dribbel, een goede pass. En als ze een dergelijke mentaliteit gewoon zijn, nemen ze dat mee naar de top.”

Baeyens : “Juist, dan krijg je een groep achttien- tot twintigjarigen die in dat proces meegegaan zijn, zich niet meer verbazen over een tactische uiteenzetting. Die hebben al een basis. Dat gaat bij ons wel heel vlot. Maar er zijn natuurlijk basisdingen, dertig minuten is inderdaad …

“Weet je, in het begin was ik ook zo. Een trainer wil alles controleren. Ik toch. Zo weinig mogelijk aan het toeval overlaten. Ik begin graag aan een wedstrijd met het gevoel : in de aanloop hiernaartoe heb ik al mijn energie in deze match gestoken. En ik vind in dat opzicht wat je daarnet gezegd hebt, heel belangrijk, zeker voor een jonge trainer : zoveel mogelijk dingen gebruiken om je spelers beter te maken. Dat je niet met de gedachte zou kunnen leven van : verdomme, ik heb dit of dat niet gedaan. Ik ben twintig jaar bezig en kan de dag voor een wedstrijd om negen uur ’s avonds beslissen om de tegenstander nóg eens te bekijken, hoewel we die dan al ettelijke keren bestudeerd en geanalyseerd hebben. Ik zou ook kunnen zeggen …”

Geeraerd : “‘Er is een schone film op tv.”

Baeyens : “Ja, en ik neem een goed glas wijn. Dat je die drive hebt, dat vind ik belangrijk. Gelukkig is de sport niet mathematisch voorspelbaar. Maar toch vind ik : je moet er alles voor doen. Soms heb ik dat met een speler … Het zijn soms kinderen hé, laat ons eerlijk zijn. En bij momenten kan ik daar moeilijk mee om. Maar als ik dan weet : ik moet met die gast babbelen, want hij zal morgen beter spelen als ik hem nu even apart neem en hem daardoor het gevoel geef dat hij belangrijk is, dan doe ik dat. Ook al zeg ik in mezelf : ‘Wat voor een klein kind is dat zeg ? !'”

Superman

Baeyens : “Als je die drive niet meer hebt, is het tijd om … Niets is zo gemakkelijk als zeggen : ‘Speel maar gewoon een wedstrijdje, ik heb er vandaag niet zoveel zin in.’ Tegen een speler ingaan, dingen doorbreken, dat kost energie.

“En een trainer, die mag zogezegd geen slechte dag hebben. Jij zou er elke dag moeten staan met veel energie en de ingesteldheid van : oké, we vliegen er weer in.”

Geeraerd : “En je hebt maar zelden decompressie. Je geeft je training, gaat naar huis en bent al bezig met de volgende. Een trainer moet een machine zijn. Mag geen emoties tonen, moet conflicten kunnen hanteren, psychologisch sterk zijn, scherp zijn met de computer, in zijn analyses, tactisch bezeten zijn, alles weten, niet te veel rusten en zeker geen domme dingen doen.”

Baeyens : “Het is inderdaad niet eerlijk. Op den duur word je een soort van superman.”

Geeraerd : “En geef je dan eens een rare opmerking, dan wordt dat soms fout begrepen en krijg je een etiket : ‘Dat is een speciale.'”

Baeyens : “Dat is in het voetbal, denk ik, nog erger. Dat is het enige voordeel dat wij op het vlak van media hebben. Ik zeg dikwijls dat wij niet echt de waardering krijgen die we verdienen, maar bij ons worden de dingen niet zo uitvergroot.”

Geeraerd : “Ik vond dat van de pers in mijn geval jammer. Je komt piepen op het hoogste niveau, bent spontaan. toegankelijk voor iedereen, zegt de dingen zoals ze zijn en toch proberen ze je onmiddellijk in een hok te duwen.

“En er wordt al zoveel verzwegen in het voetbal, want niemand durft nog te zeggen hoe het eigenlijk in elkaar zit. Iedereen is bang de ander weer tegen te komen of iets te zeggen waardoor de tegenpartij gemotiveerd raakt.

“Ik heb op een bepaald moment geconstateerd dat ik veel te veel wind pakte en ben bewust wat in de schaduw getreden …”

Baeyens : “En de spontaneïteit … Als ik dat hoor, dat vind ik dus erg. Hij is iemand die zegt wat hij denkt, en dan na twee, drie keer bedenkt : het is misschien toch beter dat ik …”

Geeraerd : “Tuurlijk. En dan zei Filip De Wilde in Sport/Voetbalmagazine dat ik mediatraining nodig had. Dat is niet waar. Trouwens, ik zag dat in de Pro Licensecursus. Dat is : leren hoe je iets niet moet zeggen. Terwijl ik juist de dingen wel wil zeggen.

“En als je je dan wat terugtrekt, zeggen ze : ‘Wel ? Begin je de knepen een beetje te kennen ?’ Maar dan mis je die warmte. Terwijl ze juist hadden moeten zeggen : ‘We hebben iemand die eindelijk nog eens iets vertelt.'”

Baeyens : “Zo’n mediatraining, dat is toch alleen om eenheidsworst te krijgen ? Spelers leren omgaan met moeilijke vragen en rond de pot leren draaien, komaan. Dat iedereen zijn gedacht zegt, dat is toch het plezante van de zaak ? En dat daar dan eventueel een repliek op kan komen.”

Geeraerd : “Voor een stuk kunnen spelers – en ook trainers – ook niet om met al die aandacht. Op den duur gaan ze denken : ‘God, dat stelt eigenlijk wel wat voor, wat ik hier doe.’ En dat is niet zo. Evenveel respect voor de bakker die ’s morgens zijn brood bakt. Ik zeg altijd : ‘Als bij ons thuis het licht uitvalt, is het al gedaan. Ik moet al bellen naar mijn vrouw om te weten welke knop ik moet aanzetten.’ Maar omdat je een trainer bent, wordt naar je opgekeken, bekijken de mensen je anders, alsof je een speciale bent. En dat ben je dus niet.”

Kunstmatige wereld

Geeraerd : “In die zes maanden dat ik train in eerste, is mijn ervaring ook : als een speler op zijn achttiende prof wordt en die heeft niet de intentie om een boek te lezen of een beetje bij te blijven met de actualiteit, dan valt die in een zwart gat op het moment dat hij er op zijn vijfendertigste uitstapt. Die weet van niets. Want het is een schone wereld hé. Trainen, verzorging krijgen en dan slapen. Iedereen spreekt over je en de kleedkameronderwerpen zijn : grote auto’s, mooie vrouwen, chique kledij en verre reizen.”

Baeyens : “Het is niet de echte wereld, hé. Ik denk dat er veel op hun gezicht zouden gaan. Er zijn bij ons ook gasten … Allez, dat is toch een mooi leven ? Als je achttien bent en je mag aan iets wat je heel graag doet, vier uur per dag werken. Je krijgt wat verzorging. En voor de rest zetten ze een auto onder je kont en verdien je er nog eens tamelijk goed je boterham mee.

“Maar toen ik een tijdje terug eens aan een ochtendtraining was begonnen om 9 u. 30, zag ik dat een speler er een soepje van aan het maken was. Toen ik ging vragen wat er scheelde, zei die : ‘Ja maar, trainer. Zo vroeg.’ Ik zei : ‘Wat ? ! Morgenvroeg gaan we naar het station van Roeselare om zes uur. Je zal eens zien hoeveel mensen daar al staan om naar Brussel te vertrekken. Dát is vroeg. En ga jij het hen uitleggen, dat je tweeënhalf uur later nog niet wil beginnen te zweten ?’

“Dat krijg je dus met gasten die in een kunstmatige wereld zitten, uit de realiteit. En je kunt het hen eigenlijk niet eens kwalijk nemen, want ze hebben het nooit anders meegemaakt. Volgens mij zijn er velen die na hun actieve carrière … Het kunnen niet allemaal trainers worden, hé.”

Geeraerd : “En wat zie je ? Je zoekt als trainer in je kern ook altijd de probleemgevallen op om mee te praten, om tijd in te steken.”

Baeyens : “Trainer zijn is een heel mooie job. Maar het eigenaardige eraan is dat je altijd gefixeerd bent op de zaken die beter kunnen. Eigenlijk ben je in essentie altijd met negatieve dingen bezig.

“Dat is ook zo als je ergens een fout ziet. Als trainer moet je daarop reageren. Hoe kun je anders verbeteren ? Ik heb eens op een bepaald moment gezegd : je moet ook aandacht besteden aan het positie-ve … Dat vergeet je dan soms.

“Praten met spelers, dat moet bij jou trouwens een probleem zijn als ik hoor dat jij 28 kernspelers hebt. Ik heb er twaalf.”

Geeraerd : “Ik geef aan iedere speler een uitleg waarom hij er niet bij is of niet speelt.”

Baeyens : “Ik vind dat normaal. Maar met 28 spelers, ik kan me dat niet voorstellen. Dat is bijna niet mogelijk. Dan moet je 24 uur op 24 … Dan moet je hen bijna om vier uur ’s nachts laten komen. Dat is toch iets heel speciaals, moet ik zeggen. Ik kan daar eigenlijk niet bij.”

Geeraerd : ” Koen De Vleeschauwer, die toch al wat ervaring heeft, kwam op een dag bij mij en zei : ‘Trainer, heel goed dat je iedereen uitleg geeft. Maar ik denk dat dat op termijn niet houdbaar is. Een Hugo Broos, een Georges Leekens, een Frank Vercauteren, die houden zich daar niet mee bezig, hoor. Daar is het : je bent er niet bij en jij moet mij niet komen vragen waarom je er niet bij bent. Omdat je niet goed genoeg bent. Boenk. Gedaan.'”

Baeyens : “Fascinerend …”

KRISTOF DE RYCK

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content