Niemand anders was de voorbije veertig jaar zo intensief bij het Europese topvoetbal betrokken. Deens bondscoach Morten Olsen over het trainerschap en modern voetbal.

Meer dan de helft van mijn leven heb ik doorgebracht met de nationale ploeg van Denemarken. Ik was twintig toen ik mijn debuut maakte en ben negentien jaar lang international geweest. In 2014, aan het einde van mijn contract, ben ik veertien jaar bondscoach. Het is zo gelopen, ik heb het nooit kunnen voorzien. Toen ik dertig was, dacht ik: volgend seizoen stop ik. Er zijn nog bijna tien seizoenen bij gekomen. En als trainer was er steeds weer het dilemma: wil je een club trainen of de nationale ploeg? Ik weet nog dat ik twee jaar bondscoach was en wel weer een club wilde gaan doen. Het is er nooit meer van gekomen. Op de momenten dat ik voor die keuze stond, was er met Denemarken altijd wel weer een nieuw doel, met nieuwe spelers. Anderhalf jaar geleden, in de herfst van 2010, heb ik gezegd: dit is mijn laatste campagne, ik stop. Toen zijn de spelers bij me gekomen en hebben me gevraagd door te gaan tot aan het volgende WK. Daar waren ook nieuwe spelers bij. Zij hebben mij overtuigd.”

De muziek van de spelers

“Het grote probleem voor een trainer is dat voetbal geen coachsport is. Het is geen volleybal of ijshockey, waar je time-outs hebt. Je kunt de spelers op het veld niet bereiken, wat in bijna alle andere sporten wel het geval is. Ik zou willen dat ze een gehoorapparaat hebben, zoals in het wielrennen. Nergens is de invloed van een coach zo klein als in voetbal. De voetbalbonden staan niet eens toe dat een coach op de tribune zit vanwaar hij een veel beter overzicht heeft. Wij zijn overgeleverd aan wat er gebeurt op het veld. Omdat onze invloed beperkt is, hebben we voetballers nodig die elkaar goed kennen en die zelf de oplossingen vinden in het veld. Leiders die de temperatuur van een wedstrijd aanvoelen.

“De coach kan zijn team een basis geven. Die basis zijn de automatismen. Wedstrijden worden steeds vaker beslist door momenten. Door timing, oogcontact. Hoe meer je samenspeelt, hoe beter je timing. De bondscoach moet dat bewaken. Een speler die bij zijn club in topvorm is, mist misschien de timing of de feeling om in de nationale ploeg goed te spelen. Elkaar leren kennen is een sleutel tot succes. Zodat je weet hoe je de ander kunt helpen en hoe je mindere punten kunt camoufleren. Op die manier bouw je een team. Mijn job is het om iedereen ervan te overtuigen dat onze manier de juiste is om te kunnen winnen. Zelfs als elke journalist of man in de straat zegt: ‘Jullie zijn zot.’ Er zijn nu eenmaal heel veel wegen in het voetbal.

“Ik heb een paar generaties voorbij zien komen. Als je niet meer kunt luisteren naar de muziek van de spelers, dan moet je stoppen. Gelukkig heb ik een hoorapparaat, maar ik probeer me wel te verdiepen in hoe hun levens eruitzien. Wat belangrijk voor ze is. De voetballer van nu is commercieel veel interessanter dan hij ooit is geweest. Dat is deels positief, want we leven er allemaal goed van. Maar nadelen zijn er ook. Een nog groter egoïsme en daarmee ook grotere problemen bij het samenwerken.

“Dat maakt het werken van een coach lastiger. Vroeger waren trainers dictators. Ik heb coaches gehad die mij nooit om mijn mening vroegen. Wat in feite dom is. Dat kan tegenwoordig niet meer, binnen een team is dialoog nodig. Voetballers die meedenken brengen het team meer dan de soldaten. Er moet ruimte zijn voor individualisme en creativiteit, voor hetgeen wij niet verwachten. Omdat ook de tegenstander dat niet zal verwachten. Maar er moet ook discipline, organisatie en structuur zijn. Zonder die elementen is er geen plaats voor vrijheid. Dan wordt het anarchie.

“Een land als Denemarken moet het hebben van een ploegverband. Zo is het altijd geweest. Soms hebben we generaties gehad die uitzonderlijke kwaliteiten te bieden hadden. Zoals in 1992, toen doelman Peter Schmeichel ons het Europees kampioenschap schonk. Of de generatie van de jaren tachtig die zo veel goede voetballers bracht. Dat was een doorbraak in het Deense voetbal. Voor die tijd heerste ook bij ons de anarchie. In de zeventiger jaren hadden wij echt goede voetballers, zoals Ulrik le Fèvre, Tom Søndergaard en Finn Laudrup. Dat waren fantastische individualisten. Wij waren ons, als vrije en frivole spelers, nog helemaal niet bewust van teamdiscipline.

“In 1979 is Sepp Piontek aangetreden als bondscoach en vanaf dat moment zijn we gaan bouwen. Piontek was een Germaans type, hij heeft ons discipline en structuur bijgebracht en een organisatie neergezet. Maar ik kan niet zeggen dat Piontek een leermeester voor mij was. Toen we ons in 1983 voor het eerst kwalificeerden voor een EK hebben we hem overtuigd van een soort voetbal dat hij niet kende. Dat was voetbal met heel veel pressing. Ik speelde zo al bij Anderlecht, waar Tomislav Ivic de trainer was. Ivic had eerder al bij Ajax gezeten, samen met Frank Arnesen, Søren Lerby en Henning Jensen. Wij waren het gewend om hoger te verdedigen. Hoger, agressiever en meer in teamverband. De buitenspelval was een wapen, dat we ook bij Anderlecht hanteerden. Daarop is Piontek verder gegaan. En dat vind ik ook goed van een trainer. Hij moet luisteren naar zijn spelers en zien wat ze het beste kunnen en waar ze zich lekker bij voelen. Vanaf het begin waren de resultaten fantastisch. Daarom voelden we ons ook fantastisch.”

Niet denken in systemen

“Denemarken is altijd anders geweest dan Noorwegen en Zweden. Zij waren van oudsher op Engeland gericht. Wij minder. Bij ons moet er vrijheid zijn, net als in Nederland. De bal was het belangrijkste. De cultuur in Denemarken was altijd: wij moeten plezier hebben in hetgeen we doen. Vier verdedigers en vier middenvelders met een onderlinge afstand van acht meter; dat is goed voor Noorwegen en Zweden, maar niet voor Denen. Spijtig genoeg zijn we op zeker moment toch die kant opgegaan. We hebben veel te veel naar de landen om ons heen gekeken en zijn onze eigen cultuur kwijtgeraakt.

“Ik werd in juli 2000 bondscoach en had dertig jaar in het buitenland gewoond. Toen ik terugkwam, zei ik direct: ‘Wij doen iets verkeerd in de opleiding.’ Als ik met mensen over het Deense voetbal sprak, zeiden ze altijd: ‘Jullie hebben zo veel creatieve spelers.’ Maar toen ik bondscoach werd, waren die er niet. Ik dacht: wat hebben we verkeerd gedaan? En ik ontdekte dat we in de opleiding veel te veel aandacht schonken aan het defensieve gedeelte. Ik herinnerde me dat ik trainer was van Brøndby en een rapport van een jeugdtrainer onder ogen kreeg. Op twintig pagina’s had hij perfect in beeld gebracht hoe we ons konden verdedigen en hoe we moesten staan tegenover diverse speelwijzen. Goed doordacht, echt dingen waar ik nog iets van kon leren. Maar toen vroeg ik hem: ‘Hoe staan we als we de bal hebben?’ Dat wist niemand te vertellen. Ja, we hebben er twee voorin lopen, dat zijn de aanvallers. De algemene opvatting was: doe maar wat als wij in balbezit zijn.

“Vanaf 2005 zijn de opleidingen in Denemarken veranderd. Er is veel meer aandacht voor het individu en we kijken naar ons eigen spel bij balbezit. Dat is een behoorlijke ommekeer geweest. De jeugdelftallen spelen nu allemaal op dezelfde manier en ik hoor en zie dat er ongelofelijk veel veranderd is in Denemarken. Verleden jaar heb ik de U-17 gezien op het EK en WK, daar komen fantastische voetballers uit. Viktor Fischer is een van hen, hij speelt nu al bij Ajax. Zulke spelers kun je kweken door je manier van opleiden. Wij moeten weer spelers afleveren die interessant zijn voor de vijf grote competities in Europa. Daar kunnen onze spelers uitgroeien tot internationaal niveau.

“We moeten niet denken in systemen, dat is ouderwets. In mijn ogen moet je opleiden in 4-3-3, omdat daar de meest specifieke kwaliteiten van een speler worden getraind. Met 4-3-3 heb je diepte, linies en driehoekjes in het spel. Maar verder is een systeem voor mij geen thema. Als je een wedstrijd op televisie ziet en je zet het beeld stil, dan sta je misschien 3-5-2. En een moment later 4-4-2. Het gaat om de manier waarop spelers hun taken uitvoeren en hoe ze daar invulling aan geven. Dat is afhankelijk van hun eigen kwaliteiten, maar ook van de tegenstander. Het voetbal is veel flexibeler geworden.

“De laatste tien, twaalf jaar zie ik die tendens weer terugkomen. Het voetbal is leuker geworden. Ik kan me het WK van 1990 in Italië herinneren. Dat was verschrikkelijk. Tijdens de wedstrijden zat ik een krant te lezen. Er gebeurde toch niks. Maar sinds het WK van 1998 in Frankrijk is er een ontwikkeling gaande. Alle grote toernooien van het voorbije decennium hebben schitterend voetbal te zien gegeven.”

Minder contactsport

De negatieve tendens van 1990 is volgens Olsen wel te verklaren. De jaren tachtig hadden veel nieuwe ontwikkelingen in petto. Iedereen ging met twee spitsen spelen, maar elk land deed dat op zijn manier. De Sovjet-Unie van Valeri Lobanovsky, het nieuwe Brazilië met zijn fantastische middenveld, Frankrijk dat minstens net zo goed was, de dynamische Denen, een nieuwe Oranje-impuls onder Rinus Michels en Johan Cruijff plus natuurlijk het genie Diego Maradona. “Daar is een reactie op gekomen. Behoudend spel, berekenend spel. Coaches weten altijd een manier te vinden om het voetbal van een ander te bestrijden. De laatste tien jaar zien we gelukkig meer en meer jonge coaches die aandacht hebben voor het spel. Die liefhebber zijn. Vroeger had elke trainer zijn stijl. Zo doe ik het en niet anders. En dat deed hij dan twintig jaar. De trainers in Duitsland waren altijd dezelfden. Maar de globalisering heeft tot modernisering geleid. Je leert van elkaar. We kunnen alle wedstrijden op de hele wereld zien, we hebben internet en vanuit Brussel vlieg ik binnen twee uur naar alle grote stadions van Europa. Zelfs de Duitsers kijken over de grens. Hun opleiding is heel erg bepaald door ontwikkelingen in het Franse, het Spaanse en het Nederlandse voetbal. Dat heeft Matthias Sammer als technisch directeur allemaal veranderd. Je kunt Duitsland niet meer vergelijken met vijftien jaar geleden. Nationale identiteiten bestaan bijna niet meer.

“Voetbal is altijd dynamisch en geeft steeds weer reacties te zien. Op het WK van 2002 speelden de vier halvefinalisten allemaal met drie man van achteren. Brazilië werd wereldkampioen met 3-5-2, Duitsland en Turkije speelden ook zo en Guus Hiddink hanteerde met Zuid-Korea een 3-4-3. Dat is de laatste tien jaar niet meer voorgekomen, misschien op Argentinië na. Denemarken was een van de weinige ploegen die toen al 4-2-3-1 speelde. Nu zien we het overal. Is ook logisch, want sinds 2006 spelen vrijwel alle ploegen met één spits. Dan moet je niet met drie van achteren spelen. Je hebt er centraal maar twee nodig.

“Het spel is veranderd. Ten goede, vind ik. Op het EK van 1992 pakte Schmeichel de bal vijftig keer op na een terugspeelbal. Zo haalde hij het tempo uit de wedstrijd. We speelden met één bal, nu liggen er twintig. Voetbal is veel sneller nu en de velden zijn veel beter dan in mijn tijd. Zo wordt het goede combinatiespel gestimuleerd. Dat is nodig ook. Nieuw-Zeeland speelde op het WK van 2010 drie keer gelijk. Nieuw-Zeeland! Iedereen kan verdedigen, iedereen staat compact en het is een legaal wapen. Twee blokken van vier en de bus is geparkeerd.

“Gelukkig is de bescherming van de voetballer beter dan vroeger. De mandekker op het middenveld die een tackle van achteren inzet, speelt tegenwoordig maar vijf minuten of hij heeft rood. Goede ontwikkeling! Voetbal is minder een contactsport dan voorheen. Spelers van 1,60 meter zag je vroeger nauwelijks of ze speelden aan de zijkant, zoals Jesper Olsen. Tien jaar geleden moesten alle voetballers anderhalve meter breed zijn en bijna twee meter lang. Nu is er weer plaats voor technisch begaafde spelers, van wie we vroeger zeiden: ‘Die is te klein, die kun je vergeten.’ Nu zijn het wereldsterren. Özil, Xavi, Iniesta, Sneijder, Messi, Nasri, noem maar op. Die ontwikkeling is een gevolg van de aangepaste spelregels.”

Met een smile

“Voor mij staat winnen voorop, maar is de manier waarop óók belangrijk. In het voetbal wordt dat vaak uitgelegd als: hij wil alleen mooi voetbal spelen. Nee. Winnen is een proces. Winst komt aan het einde van een proces. Je moet een huis bouwen, een fundering leggen en stilaan wordt het geheel steeds mooier. Totdat de afwerking perfect is. Was voetbal alleen een kwestie van winnen, dan zou het mij totaal niet boeien. Dan deed ik niet meer mee. Ik accepteer dat we soms winnen zonder mooi spel, maar uiteindelijk zoek je toch naar een manier van voetballen waarmee je je identificeert. Voetbal is voor het oog; de speler moet zich vermaken en de toeschouwer moet zich vermaken. Dat doen ze wanneer ze winnen, maar de grootste motivatie om voetbal te spelen komt door de speelwijze. Ik moet voetballen met een smile. Genoegen hebben in wat ik doe. Anders zou ik op mijn uurwerk kijken en denken: was dat anderhalf uur maar alvast voorbij. Dan wordt voetbal gewoon werk. Ik hou dit vak vol door mijn enthousiasme. Het is voor mij geen werk, maar een betaalde hobby.”

DOOR FRANS VAN DEN NIEUWENHOF – BEELDEN: IMAGEGLOBE

“Ik heb coaches gehad die mij nooit om mijn mening vroegen. Wat dom is. Voetballers die meedenken brengen het team meer dan de soldaten.”

“Was voetbal alleen een kwestie van winnen, dan zou het mij totaal niet boeien. Dan deed ik niet meer mee.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content