De goalgetter van het Kiel wil dicht bij zijn familie en de Aramese gemeenschap blijven, op wandelafstand van het Koning Boudewijnstadion.

Sanharib Malki blaakt van gezonde ambitie. De media krijgen steeds meer aandacht voor de spits die, zonder veel inspanning, de plaats van François Sterchele innam als prijsschutter van de ratten. In de heenronde boekte hij veel progressie als aanvalsleider op het Kiel. Afgelopen seizoen zwoeren de Antwerpenaars nog bij het duo François Sterchele- Jurgen Cavens. Intussen is er veel veranderd maar ook Malki- Dosunmu toont zich een dodelijk duo in de competitie.

De regelmaat van Malki wekt bewondering en het gerucht doet de ronde dat hij op een dag zou mogen rekenen op een selectie voor Syrië. Malki lacht: “Deze hypothese is ontstaan op een internetsite. Ik zal er eens over denken binnen een jaar of drie, vier … als elk perspectief op een selectie voor de Rode Duivels ijdele hoop is gebleken. Ik ben pas met veel moeite doorgebroken in de eerste klasse en de weg is nog lang. Voor ik aan andere dingen mag denken, moet ik eerst blijven vooruitgaan, werken en bevestigen. Bovendien heb ik weinig herinneringen aan Syrië, waar ik geboren ben. Ik voel me Belg én Brusselaar. Het bestuur van Beerschot wou dat ik zou verhuizen naar Antwerpen maar dat heb ik vriendelijk doch kordaat afgewezen. Ik woon bij mijn ouders in Jette: dat ligt op anderhalf uur rijden met de wagen van het Kiel. Ik zie geen noodzaak om mijn vertrouwde omgeving te verlaten. Mijn familie is voor mij een belangrijke bron van sereniteit en motivatie.”

Malki drukt zich kalm uit onder het waakzame oog van de hele clan. Zijn moeder heeft heerlijke droge koeken gebakken. Als we weggaan, staat ze erop dat we er enkele meenemen. Alle vriendelijkheid van een familie schuilt in dit kleine gebaar. Het huis van de Malki’s, in het verlengde van de Desmet-Denaeyerboulevard, dicht bij het Koning Boudewijnstadion, is een haven van vrede. De hele familie luistert mee als Sanharib onze vragen met een vaag Brussels accent beantwoordt.

Ambassadeur voor de Arameeërs

Welke wegen bewandelt een Syrische familie voor ze zich in Brussel vestigt? Sanharib Malki: “Ik ben dicht bij de Turkse grens geboren. Het is wat moeilijk uit te leggen. Om het simpel te houden, zeg ik vaak dat mijn roots in Syrië liggen. Maar in realiteit is het veel ingewikkelder: onze familiegeschiedenis is eigenlijk een samenvatting van de geschiedenis van het Midden- Oosten. Ik ben Aramees en mijn volk komt oorspronkelijk van het tweestromenland: tussen de Tigris en de Eufraat. We zijn orthodoxe christenen, die een grote rol speelden in de regio. Het Aramese volk stond altijd onder grote druk en was zelfs het slachtoffer van massamoorden en een genocide. Vooral ons christelijk geloof vormde waarschijnlijk een groot probleem …”

Een veertigtal Aramese families bouwde een magnifieke Syrische kerk in Jette: is dat belangrijk voor jou?

“Natuurlijk. Dat laat ons toe om rustig onze religie te beleven. Het verenigt een gemeenschap die sterk geijverd heeft om dit resultaat te bereiken. Bepaalde materialen moesten van heel ver komen: van Turkije bijvoorbeeld. De schilderijen en iconen zijn grandioos. De kerk heeft bovendien zalen waar we reünies, feesten, lessen organiseren. Daar heb ik Aramees leren lezen en schrijven. We ontvangen er ook andere Aramese gemeenschappen uit België en het buitenland.”

Het Aramese volk heeft zich dus verspreid over de hele wereld en heeft geen eigen land: riskeert het niet beetje bij beetje te verdwijnen?

“Neen, we zijn meer verenigd dan ooit. Mijn oudste zus (een van zijn zes broers en zussen, nvdr) kent de geschiedenis van Antiochië en Syrië, het Ottomaanse Rijk, de diaspora van het Aramese volk enzovoort beter dan ikzelf. Ik herinner mij niet eens het dorp waar ik geboren ben. Toen we vertrokken, was ik zes jaar. Maar ik wil er op een dag terugkeren. Mijn vader was juwelier. Hij werkte uiteraard in Syrië, maar ook aan de andere kant van de grens. Nadien zocht hij een job in Duitsland en in België, in de autosector. De hele familie is hem gevolgd. Ik probeer een ambassadeur te zijn voor de Arameeërs. Voetbal laat me toe om hun geschiedenis, cultuur en beschaving op te rakelen.”

Verliep de aanpassing aan België makkelijk?

“Er waren weinig problemen. Ik heb heel snel Frans geleerd en we pasten ons aan. Een van mijn zussen ging naar een Nederlandstalige school. De hele familie spreekt meerdere talen. Dat is noodzakelijk. Mijn Vlaams is verre van perfect maar ik doe moeite. Dankzij het voetbal had ik veel vrienden, maar voor mijn vijftiende zag ik niet in dat sport mij toeliet om mijn leven beter te maken. Het kantelmoment was mijn pubertijd. In het lager had ik nooit problemen op school. Daarna is alles wel ingewikkeld geworden. Ik wist niet welk hoofdvak ik moest kiezen. Alles heb ik geprobeerd: elektriciteit, loodgieter, boekhouding, fotografie. Er was niets dat me lag. Op mijn vijftiende had ik geen club en voetbalde ik in de omgeving, vooral in het Boudewijnpark, waar alles begonnen is. We deden mee aan een buurttoernooi van heel Brussel. Een scout van Scup Jette merkte me op. Alles was snel in kannen en kruiken en ik brak al na enkele maanden door in het eerste elftal. Na mijn eerste match kreeg ik een envelop met het equivalent van 25 euro. Toen besefte ik nog niet dat ik kon leven van het voetbal. Ik speelde om me te amuseren en het voetbal ging voor op school.”

Aanpassingsperiode

Scup Jette in provinciale, Union Sint-Gillis in derde en tweede, Roeselare in eerste en nu Beerschot: de vergelijking met Sterchele is snel gemaakt. Ook zijn ster schoot snel maar, paradoxaal genoeg, doordacht omhoog …

“Inderdaad. Ik had altijd nood aan een aanpassingsperiode. Ik moest de verschillen uitwissen, me integreren in de clubtraditie, de werkomstandigheden en methodes van de trainer, … Ik ben niet het type dat meteen de pannen van het dak speelt, maar ik weet dat je de top bereikt met doorzettingsvermogen en hard werken. Ik laat me niet ontmoedigen. Ik werk aan mijn positiespel, mijn techniek, mijn schot en kopspel. Een speler is nooit perfect. Zonder ophouden moet hij aan zijn zwakheden schaven. Dat deed ik bij Union en Roeselare en nu nog meer bij Germinal Beerschot, vooral omdat ik vorig jaar op de bank zat. Had ik van Scup Jette meteen de stap gezet naar de eerste klasse, was ik nu al vergeten. Ik heb nood aan tussenstations. Ik heb veel te danken aan Union en de toenmalige coach, Joe Tshupula. Ik had ook het geluk dat Didier Frenay en Alain Denil mij onder hun vleugels namen. Deze managers kennen de eerste klasse door en door en dat was een zegen voor mij. Ik kon ook naar Charleroi maar ik wou de hoogste afdeling rustig ontdekken bij Roeselare (getransfereerd van Union voor 12.500 euro). Afgelopen seizoen bij Roeselare was zeer leerrijk, maar niet te vergelijken met Beerschot, waar de spelers meer werken in de week. Ook hier moest ik me aanpassen.”

Jij bent binnengehaald om de opvolging van François Sterchele voor te bereiden?

“Niet echt. Toen ik in januari 2007 arriveerde op het Kiel, had Beerschot het moeilijk om de kansen om te zetten. De club dacht aan mij om in de grote rechthoek te wegen op de verdediging. Ik deed dat niet slecht, maar Marc Brys rekende niet op mij. Jurgen Cavens en François Sterchele vonden elkaar onmiddellijk en het duo was snel gekozen. Ik was vooral depanneur. Een tiental wedstrijden mocht ik meedoen, soms aan de zijde van Sterchele maar niet echt vaak. Ik kloeg nooit onder Marc Brys. Waarom ook? Uiteindelijk maakt hij de keuze. Ik hoopte wel op meer, maar heb me nooit opgejaagd. Ik ging ook geen uitleg vragen. Ik haalde het gewenste niveau maar soms wordt de rekening gemaakt op andere punten. Ik was Malki, niks meer. Ik heb geen mediagenieke kant. Men kent Cavens en vooral Sterchele, niet Malki. Dat is normaal. Maar ik liet me nooit gaan. Ik speelde vaak goed bij de reserven. Dat ontsnapte niet aan de aandacht van de technisch directeur, Aimé Anthuenis. Toen er interesse was van andere clubs, sprak hij zijn vertrouwen uit: ‘Je kans komt nog wel …'”

Aimé Anthuenis hield zich misschien bezig met dit seizoen en de opvolging van Sterchele, die naar Club Brugge vertrok?

“Dat weet ik niet. Hij geloofde in me, dat is het belangrijkste. Voor mij betekende het vertrek van Sterchele vooral de aanwezigheid van Aristide Bancé en Dosunmu in de offensieve formule. Ik was de bankzitter van dienst. Ik speelde een goede voorbereiding en toen zijn de dingen gaan bewegen. Ik bewees dat ik nuttig kon zijn. Alles kwam op zijn pootjes terecht toen Beerschot omschakelde van 4-4-2 naar een soepele 5-3-2. Harm van Veldhoven, de opvolger van Marc Brys, zag het juist: deze opstelling is ons op het lijf geschreven. Ik ben slechts een van de onderdelen in een geoliede machine. Vorig seizoen was Beerschot misschien meer een bijeenraapsel van individuele talenten. Momenteel zijn we vooral een collectief. Dat geldt voor alle sectoren. Alle spelers denken enkel aan het collectief. Onze ploeg is moeilijk om tegen te spelen omdat het zo’n blok is. Iedereen reageert op hetzelfde moment. De automatismen zijn perfect gerodeerd. Voor een aanvaller is het een plezier om voor een compact en zeer technisch middenveld te spelen. Hernán Losada is een grote speler. Met de bal aan de voet is hij indrukwekkend en je kan hetzelfde zeggen van Gustavo Colman of Daniel Cruz. We hebben veel diversiteit. Onze uitstekende heenronde was geen toeval. Ik ben ervan overtuigd dat Beerschot in het spoor van de drie groten kan blijven.”

Op die manier wordt men een grootheid in het oosten.

“Ik weet waar ik vandaan kom en ik ga vooruit. De rest zien we wel. Maar ik zou graag op een dag in Duitsland spelen. Een van mijn zussen woont daar. De Bundesliga is een competitie die me doet dromen. Maar op dit moment denk ik aan de terugronde. En aan niets anders.” S

door pierre bilic – beelden:reporters/ wim beddegenoots

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content