Eddy Voordeckers maakte deel uit van de gouden generatie uit de jaren tachtig. Via zijn zonen beheerst het voetbal, na zijn dagtaak als magazijnier, nog altijd zijn leven.

Het is een winderige maar zachte herfstavond op de Leunen, het stadion van Verbroedering Geel. Aan één van de bijvelden kijkt Eddy Voordeckers naar de trainingen van Davy (17) en Gerry (13). Davy speelt bij de nationale uefa’s van Geel, Gerry bij de min dertienjarigen. “Ik ben blij dat ze op een redelijk niveau actief zijn”, zegt hij. “Ze hebben talent maar hoeven van mij niet per se prof te worden. Ik wil ze niet onder druk zetten, want dat s een fout die vele ouders maken. Waar ze ook komen, altijd zouden ze vergeleken worden met hun vader. Dat is meer een na- dan een voordeel. Toch ben ik blij dat ze voetballen, want zo hou ik zelf nog contact met de sport. En dat heb ik wel nodig, want voetbal beheerst mijn leven. Nog altijd. Van mijn zonen sla ik geen enkele training over. Als mijn vrouw me vraagt : ben je nu echt in niks anders geïnteresseerd ?, is het antwoord : neen.”

Inmiddels is het tien jaar geleden dat Eddy Voordeckers uit het profvoetbal stapte. AA Gent was zijn laatste club op het hoogste niveau. “Daar,” zegt hij, “heb ik een afkeer van het voetbal gekregen. De club heeft fantastische supporters, maar ik heb me er nooit thuis gevoeld. Met onder meer Michel De Wolf, Ronny Martens en ikzelf hadden we een ploeg om Europees te spelen, maar we degradeerden. Drie trainers versleten we dat seizoen : Pummy Bergholz, Ab Fafié en Erwin Vanden Daele. Bovendien kwam er ook nog een bestuurswissel. Jean Van Milders, een man uit mijn streek, werd de nieuwe voorzitter met in zijn zog huidig voorzitter Ivan De Witte. Met hem klikte het van geen kanten en na mijn tweede jaar, waarin we de eindronde wonnen, ben ik ermee gestopt.”

In Herk ging Voordeckers op lager niveau voetballen. “Ik heb er vier jaar in een sportwinkel gewerkt, iets wat ik na mijn loopbaan altijd had willen doen. Maar toen de Nederlandse keten haar winkels in België sloot, ben ik gestopt. Intussen ben ik zes jaar magazijnier in een lakkerij in Lummen. Ik zet er aluminium ramen en rolluiken klaar voor ze gelakt worden. Niet echt een job die ik na een voetbalcarrière voor ogen had, maar al bij al valt het wel mee. Mocht ik vandaag spelen bij mijn vroegere clubs, ik zou later kunnen gaan rentenieren.”

G

elukkig is hij van het werken nooit vies geweest, bedenkt Voordeckers. “Ook niet als speler. Ik moest het niet zo nodig hebben van de goals, ik heb me altijd veel beter gevoeld in de rol van aangever. Ik was niet van de grootste, waardoor ik als diepe spits niet zo goed tot mijn recht kwam. Ik speelde bijna altijd in een 4-4-2 en moest het vooral van mijn snelheid hebben. De man met wie ik het liefst samenspeelde, was Ralf Edström bij Standard – wij waren de KollerRadzinskiavant la lettre. Ook als mens was hij fantastisch, een zeer innemende persoonlijkheid.”

Mindere goeie herinneringen bewaart hij aan Raymond Goethals. “Hij speelde maar met één spits, waardoor ik vaak op de bank zat. Een tweede jaar onder hem zag ik echt niet zitten. Hij had het niet voor mijn type speler. Ik moest voor hem niet echt weg, want hij had wel een goede twaalfde of dertiende man nodig. Maar toen duidelijk werd dat hij Heinz Gründel van Waterschei wilde, is het tot een ruil gekomen en trok ik naar Limburg. Dat was dichter bij huis.

“Hoewel ik streekgebonden was, waagde ik mij nadien toch aan een avontuur in het buitenland. Ik was 25 en had een gezin om voor te zorgen, waardoor ik het aanbod uit Rennes niet naast mij kon neerleggen – al ging het uiteraard om een peulschil vergeleken bij wat er nu in Frankrijk te verdienen valt. Bovendien doken er in Genk alsmaar meer geruchten op dat er financiële problemen waren. En Frankrijk lag mij, als technisch onderlegde voetballer, het best.

“Helaas, Rennes was geen topclub. Via de eindronde waren ze pas naar de eerste afdeling gepromoveerd. We speelden elke thuismatch voor 12 à 13.000 toeschouwers. In het kampioenschap eindigden we als zevende en we speelden de halve finale van de beker. Het leven was er ook formidabel, om het eten niet te noemen. Als we op trainingskamp gingen, kwamen we bij manier van spreken twee kilo bij. Toch heb ik nooit zo hard getraind als daar. Maar ik ging dus echt wel voor het geld. Wie niet ? Ik moet lachen met zij die zeggen dat ze het niet voor het geld doen, maar voor het sportieve. Het sportieve is meegenomen, maar het geld komt op de eerste plaats.

“Het tweede seizoen was het een pak minder. Door knieproblemen speelde ik enkel de laatste vijf wedstrijden en Rennes degradeerde. Doordat ik mijn knie in België wilde laten opereren en verzorgen, kwam ik bij AA Gent terecht.”

Als hij iets betreurt, dan wel dat blessures de rode draad vormden door zijn carrière. “Vooral om die reden heb ik maar één groot toernooi meegemaakt : het EK van 1984 in Frankrijk. Al de rest heb ik gemist. Zal ik ze opnoemen ? Het EK ’80 wegens die rugblessure – maar ik had wel de hele voorbereiding meegemaakt; de Mundial ’82 wegens een knieblessure; voor Mexico ’86 had ik alle kwalificatiematchen meegedaan, tot zelfs de barrage tegen Nederland toe, maar door mijn transfer naar Rennes kon ik niet mee op oefenkamp naar Spa. Rennes liet me niet gaan, omdat maar om een oefenstage ging. Toen heeft de bond beslist om een speler uit de Belgische competitie mee te nemen. Ik kan je verzekeren, dat knaagt.”

door Stefan Van Loock

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content