Wat is het geheim van FC Brussels ? De filosofie van een trainer gekoppeld aan de daadkracht van een voorzitter.

Maar hoe krijgt hij dat toch telkens weer voor elkaar ? De Franse coach Albert Cartier (45) is aan zijn derde seizoen in België bezig. Bij het begin van elk seizoen wordt er getwijfeld aan zijn team (La Louvière, FC Brussels). Bij de eindafrekening citeren de kenners zijn elftal steevast bij de aangename verrassingen.

En nu kennelijk weer. Andermaal onderstreepte men in de voorbeschouwingen de minpunten van het Brussels van Cartier. De jonge leeftijd van de spelerskern. Het tekort aan talent. Het vertrek van een aantal basispionnen. De rumoerig verlopen voorbereiding.

Na een handvol wedstrijden lijkt al die twijfel opnieuw totaal onterecht. Met verbazing zit iedereen naar het succes van het jeugdige elftal te staren. FC Brussels laat zich namelijk hoog in de linkerkolom noteren. Of hij zelf een verklaring heeft voor dit mirakel ? Albert Cartier : “Wel, we hebben op 5 juni de training hervat. Dat is vroeg, maar we wisten dat we een jonge groep hadden die tijd nodig had om te werken en te groeien. Ervaring krijgt een groep door samen op te trekken, zo veel mogelijk. Deze groep moet leren om een collectieve filosofie te ontwikkelen, om die dan in de grootst mogelijke eendracht te volgen en aan te houden. Ik beschouw die resultaten niet als een mirakel. De groep respecteert gewoon de basisprincipes, de basisregels. Vanaf het moment dat een spelersgroep die principes verwaarloost, botst hij tegen een muur. Nu, als onze goede resultaten stoelen op een bepaalde groepsmentaliteit, dan past het om te onderstrepen dat we dit danken aan wat we vorig seizoen opbouwden, maar ook aan wat hier voordien door Emilio Ferrera en Robert Waseige werd uitgewerkt. Coaches zijn per definitie en passage bij een club. Het is de filosofie die blijft. De blijvende kracht bij FC Brussels, dat is de voorzitter. Meneer Vermeersch is de hoeder van de clubfilosofie. FC Brussels is zijn project. Wij zijn er alleen maar om dat project vooruit te helpen.”

Willen willen

Beschouwt Albert Cartier de succesrijke start van zijn ploeg niet als een wonder, hij pleit wél voor bescheidenheid. “We zijn ervan overtuigd dat we niet de beste voetballers zijn, maar dat we best een goede ploeg kunnen hebben. Wat telt, is de solidariteit tussen de linies. Het welslagen van onze onderneming zal daarvan afhangen. En van de wilskracht die de groep opbrengt. Wat deze spelers het vermogen geeft om zichzelf voor de groep weg te cijferen, is de wil om bij te leren en progressie te boeken. Het is aan ons, de technische staf, om ervoor te zorgen dat ze verder willen bijleren. Dat ze blijven willen willen, als het ware.”

“Mijn werkmethode is gebaseerd op drie basisprincipes”, doceert Albert Cartier.

“Ten eerste, discipline. We hebben voor de groep een interne code en die code wordt door allen geaccepteerd en gerespecteerd.

“Vervolgens : transparantie. Men mag binnen die groep alles zeggen. Respect is voor mij het ankerpunt in elke intermenselijke relatie en voor dat respect is openheid een absolute voorwaarde. Dit is binnen een groep mensen het punt dat het moeilijkste is om te bereiken en om in stand te houden. De manier van communiceren is daarvoor belangrijk. Het discours dat je houdt, moet afgestemd zijn op de persoon tot wie je je richt. En je zegt niet alles op dezelfde manier.

“Ten slotte : creativiteit. Op een gegeven moment zal een voetballer iets unieks doen en het is nodig dat hij dat te voorschijn en tot uitdrukking brengt. Dus moet je hem vrijheid geven. Maar niet de vrijheid om onverschillig wat te doen. Die vrijheid moet de speler dienen om zich te uiten en zichzelf te realiseren. Die vrijheid moet uit de speler alle angst halen die de competitie veroorzaakt. En moet hem de vreugde van het spelen verschaffen. Maar er zijn absoluut geldende voorschriften aan verbonden.”

Klinkt dit allemaal niet veel te zweverig en te theoretisch ? Hoegenaamd niet, beweert Cartier : “Als coach moet je je groep de zin om te winnen meegeven. Je moet een groep voorbereiden op die zin om te winnen. Het haalt niets uit om tegen een groep te zeggen : we moeten winnen vanavond. Zo verhoog je alleen maar de angst. Nee, je moet iedere week bij de groep een andere ambitie opwekken. En om de tegenstander te doen afzien moet je bekwaam zijn om zelf af te zien. Dat afzien moet zich in de week voltrekken en dan, tijdens de wedstrijd : plaats voor plezier. Wanneer de spelers het terrein opstappen, weten ze dat ze er fysiek klaar voor zijn omdat ze in de week goed hebben gewerkt en omdat ze hun opdracht kennen.”

Vergelijk het met een leraar

Een zo compact mogelijke groep, dat is het streven van Albert Cartier. De coach waardeert daarbij evenzeer de werkers in de schaduw. “Een voetballer moet niet balen omdat sommige ploegmaats uitblinken op een voetbalveld en anderen niet. Je hebt in een ploeg arbeiders, creatievelingen en afwerkers nodig. Aan mij om de positionering in de media van al die mensen te schikken en te herschikken. En ook mensen onder de aandacht te brengen die het licht van de schijnwerpers niet gewoon zijn. Ik moet waken over het evenwicht. Hoe stel je het beste team samen ? Dat is geen kwestie van de beste elf elementen. Wel van het beste elf-tal.”

Met een gemiddelde leeftijd van 22,9 jaar klopt de spelerskern van FC Brussels alle records (zie kader). Toch staat iedereen versteld van de maturiteit van die jongeren. “Ze weten wat ze moeten doen als ze worden opgeroepen om te spelen”, legt Cartier uit. “Ze zijn niet verrast. Op training organiseer ik situaties met een offensieve en defensieve stress. Worden ze in een match met zulke situaties geconfronteerd, dan weten ze hoe ze daarop moeten reageren. Voor mij heeft een goede voetballer geen leeftijd. Als hij klaar is, als hij zijn rol kent en ze kan vertolken, dan kan hij opgesteld worden. Een jonge voetballer moet leren, begrijpen en onthouden. De eerste kwaliteit van een voetballer, dat is zijn intelligentie. Hij moet vooral in zijn hoofd evolueren. Hij moet nadenken, zich leergierig tonen, dingen oppikken. Kijk, talent verdampt als er geen intelligentie en discipline aan toegevoegd wordt. We komen nu terug op het principe van de transparantie. Je moet aan zo’n jonge voetballer kunnen zeggen wat er niet goed gaat. En hij moet kunnen luisteren, en die uitleg integreren en zichzelf corrigeren.”

Albert Cartier werkt graag met voetballers die hij kent. Hij haalt geregeld jongens binnen die hij eerder al onder zijn hoede had. Hij neemt het woord ’trouw’ in de mond. “Kijk, ik zou bij Metz niet vertrokken zijn, als ze me niet ontslagen hadden. Het is toch normaal dat je graag samenwerkt met mensen die dezelfde ambitie hebben om vorderingen te maken, die zich op dezelfde golflengte bevinden. Dat is vaak een kwestie van elkaar nodig hebben om te kunnen evolueren. Ik houd van beweging in mijn leven, maar ik heb graag dat mensen samen met mij bewegen. Die trouw garandeert me een rendement van de investeringen in mijn dagelijks werk. Levert dat op het einde een zekere vorm van erkenning op, des te beter. Dat geeft me dan het gevoel dat ik mijn opdracht tot een goed einde heb gebracht. En die opdracht is altijd : een spelersgroep vooruitgang doen boeken. Als ik een spelersgroep niets meer kan bijbrengen, kan ik beter mijn plaats afstaan. Vergelijk het met een leraar. Die wil zijn leerlingen ook iets leren. Als hij merkt dat de boodschap niet meer aantikt, voelt hij zich nutteloos. Daarom dat ik ook zo hamer op discipline. Ik pik het niet dat iemand op training een slechte voorzet verstuurt. Ik ben altijd op zoek naar de perfectie. Middelmatigheid en zelfgenoegzaamheid verdraag ik niet. Dan leg ik het spel stil. Ik wens niet dat zoiets onopgemerkt blijft. Maar tijdens een wedstrijd draai ik mijn houding drastisch om. Mekkeren over een slechte controle of een slechte voorzet haalt dan niks uit. Daarmee creëer je alleen maar een stresssituatie. We zullen er de dag nadien wel over spreken. Kortom, je moet altijd een niveau van hoge ambities aanhouden zonder in een toestand van eeuwige ontevredenheid te vervallen. Ook daarin dien je het evenwicht te zoeken en te bewaren.”

Leve de kleuterklas !

Qua transferpolitiek herhaalt de geschiedenis zich bij FC Brussels. Tijdens de winterstop van het seizoen 2004/05 plukte men bij RC Genk Igor De Camargo weg voor een appel en een ei. De Braziliaan brak in de hoofdstad helemaal door. Een jaar later verkocht FC Brussels hem voor goed geld aan Standard. Deze keer komt van Genk de Servische aanvaller Nenad Stojanovic overgewaaid. De voorzitter had ook nog graag Sambegou Bangoura, Aristide Bancé of zelfs Jaja Coelho aangetrokken. “Maar Bangoura kon zijn vrijheid niet afkopen bij Stoke City”, zegt hij. “Bancé werd verplicht om bij Metallurg Donetsk te blijven, al voelt hij zich in Oekraïne doodongelukkig en zou hij liefst zo vlug mogelijk naar België terugkeren. Eén zaak is zeker : bij een terugkeer naar België geven ze alle twee de absolute voorrang aan FC Brussels. Wat manager Herman Van Holsbeeck over zijn Anderlecht beweert, kan ik met evenveel grond zeggen over mijn club : FC Brussels is momenteel erg in. Zelfs Coelho, vorig jaar dé revelatie bij Westerlo, was bereid om bij ons te komen. In zijn geval braken de onderhandelingen af om financiële redenen. Het bestuur van zijn huidige club, het Spaanse Getafe, wou hem voor één jaar verhuren voor 300.000 euro. Als je dan rekening houdt met zijn salariseisen, zou Coelho ons een half miljoen euro hebben gekost. Jammer, maar dat ligt boven onze mogelijkheden. Nee, dan doe ik liever voort met mijn kleuterklas. Zo te zien doet die het nog lang niet zo kwaad.”

FC Brussels is effectief de jongste van de klas. Johan Vermeersch glimt van trots. “In 2008 sta ik vijf jaar aan het roer bij FC Brussels. Tegen dan hoop ik dat de helft van onze eerste ploeg bestaat uit spelers die van Brussel zijn. In de negentien gemeenten van het hoofdstedelijke gewest lopen achtduizend voetballers rond. Volgens mij zouden al die voetballers terecht moeten kunnen in Brusselse clubs. Anderlecht en FC Brussels op het hoogste niveau, Union in de tweede klasse, White Star Woluwe in de derde klasse en zo verder naar beneden. Het is mijn ambitie om een systeem van communicerende vaten te installeren tussen alle Brusselse clubs. Zodat we niet meer elders moeten gaan halen wat we binnen ons eigen handbereik al hebben. In het recente verleden gaven we al het goede voorbeeld door Michael Clepkens aan White Star Woluwe af te staan, Gert-Jan Martens aan Union, en Michaël Corbisier aan de eersteprovincialer RWDM. Een bewijs dat ik niets tegen deze clubs heb. Laatstgenoemde club – die geleid wordt door Georges Heylensgaat trouwens het synthetische veld naast ons hoofdterrein in gebruik nemen. Ik ben niet de spelbreker waarvoor velen me verslijten.”

“Hopelijk”, zo gaat Vermeersch op zijn elan door, “volgen de andere clubs mijn voorbeeld. Lukt dat, dan kunnen we straks allemaal in dezelfde Brusselse vijver vissen. Niet zonder trots stel ik vast dat het Brussels Gewest welwillend staat tegenover mijn plannen. Sinds dit jaar kent het subsidies toe voor de opleiding van jonge voetballertjes pro rata van de hiërarchie van de clubs : 1,25 miljoen euro voor Anderlecht, 1 miljoen euro voor FC Brussels, 300.000 euro voor Union, 100.000 euro voor White Star Woluwe enzovoort. Het gaat over 3,5 miljoen euro per jaar en dat voor de volgende vier jaar, dus over 14 miljoen euro in totaal. Met dat geld wil Anderlecht zijn jongerencentrum in Neerpede moderniseren. FC Brussels zal deze subsidie aanwenden om een adequate infrastructuur te ontwikkelen. De slechte reputatie van de oefenvelden in Molenbeek is bekend en daar zullen we iets aan doen : naast het Edmond Machtensstadion zullen we twee synthetische velden aanleggen. En op termijn wil ik niet minder dan twintig nieuwe voetbalvelden aanleggen op Brussels grondgebied.”

Steen voor steen

Johan Vermeersch denkt niet alleen aan voetbalvelden. De bouwondernemer uit Ternat wil in 2007 een nieuwe tribune oprichten langs de kant van de Charles Malisstraat. De tribune moet zowat 2500 zitplaatsen bevatten en wordt binnenin multifunctioneel uitgebouwd met een fitnesszaal, ruimte voor seminaries en twee ondergrondse parkeerterreinen.

“Daarmee zouden we de capaciteit van het stadion optrekken naar ongeveer 15.000 toeschouwers”, aldus Vermeersch. Waarop hij prompt weer overschakelt naar het team. Geen bruuske overgang, meent hij. Want : “Waar sommige van mijn collega’s een hele ploeg kopen, geef ik er de voorkeur aan een ploeg te bouwen zoals een muur. Ik bedoel : steen voor steen. Dat is de enige manier om duurzaam te zijn. Sinds ik FC Brussels leid, heb ik alleen maar het strikt noodzakelijke gekocht. Spelers dus die ik niet in de eigen rangen had rondlopen. We hadden geen spelverdeler : ik heb er de Congolees Zola Matumona bijgehaald. Het ontbrak ons aan linksvoetige voetballers : ik heb Ebou Sillah gekocht. Ik zie dergelijke transfers als tijdelijke oplossingen. Er komt een dag dat we bij onszelf alle spelersmateriaal vinden dat nodig is om een topploeg te hebben. Een topploeg waarmee we Europees zullen spelen, daar ga ik voor. Dit seizoen mik ik op de zevende plaats en op 52 punten. Volgend seizoen wil ik binnen de top vijf eindigen.”

Vermeersch besluit. “Alles hangt af van de relaties met de andere Brusselse clubs en met de Brusselse politiek. Maar als we op deze weg verder gaan, wordt Brussel een referentiepunt op het vlak van voetbal. En van sport in het algemeen. Want wat mogelijk is voor voetbal, moet ook kunnen voor basketbal, volleybal, hockey en noem maar op. Maar dan moet iedereen zich in dit project inschrijven. En volharding tonen. Rome is niet in één dag gebouwd. Brussel ook niet.”

BRUNO GOVERS & STéPHANE VANDE VELDE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content