In ‘zijn’ zesdaagse van Bremen start hij morgen met Matthew Gilmore aan zijn zijde. Die is nog niet van zijn niveau, maar toch al beter dan Andreas Beikirch, vindt de weinig bescheiden Andreas Kappes. Maar of hij daarmee optimistischer tegen het leven zal aankijken ? ‘Zucht.’

A ndreas Kappes, 39 ondertussen en een hele staat van dienst zowel in het wegwielrennen als op de piste. Op zijn palmares staan onder meer twee ritten in de Ronde van Italië eind jaren 80 en de Omloop het Volk in 1991. In de zesdaagsen liggen zijn successen iets minder ver achter de rug. Op 101 deelnames stond hij 24 keer op het hoogste podium, waaronder maar liefst 7 keer in zijn thuishaven Bremen.

Hoewel hij het daar zelf duidelijk niet mee eens is, lijkt Kappes – logisch gezien zijn leeftijd – ook in het zesdaagsenwerk op de terugweg. Met de luidruchtige steun van het Bremense publiek, en voor het eerst in zijn carrière gekoppeld aan Matthew Gilmore, kan hij misschien nog één keer boven zichzelf uitstijgen en voor de achtste maal winnen in Bremen. Niemand deed het hem voor.

Wat hij wil drinken ? “Pfft. Ein Wasser.” Omdat het moet. Een gesprek in zuchten en blazen met Andreas Kappes, niet meteen de vrolijkste noch de meest bescheiden renner in het zesdaagsencircuit.

“Of ik nog plezier beleef aan mijn vak ( zucht) ? Zoals in elk beroep, zeker : soms wel, soms niet. Of het moeilijker wordt met de jaren om gemotiveerd te blijven ? “Weet ik niet.” Hij voelt zich niet ouder worden ? “Bwah, het deed vroeger pijn, het doet nu nog pijn. Es tut immer weh. Vroeger reed ik misschien tegen 52 kilometer per uur, nu tegen 51,8. Zolang de jongeren niet sneller rijden dan de ouderen…”

Maar toch, mentaal wordt het er niet gemakkelijker op met de jaren. Dat zou je tenminste denken. “Ach, das geht noch. Zesdaagsen rijden is voor iedereen mentaal belastend. Zes dagen hetzelfde.” En lichamelijk ? “Dat gaat ook nog. Daarvoor tráin ik ook, evenveel als vroeger. Meer zelfs, want in het verleden reed ik nog rittenwedstrijden in de zomer.”

Hij lijkt nog niet onmiddellijk te denken aan afscheid nemen. “Ik bekijk het van jaar tot jaar, maar momenteel… Gut, je kent hoogtes en laagtes, maar dat geldt ook als je jonger bent. In een onbewaakt moment heb ik wel eens beweerd dat ik op mijn veertigste zou stoppen met koersen, maar daar ben ik lang niet zeker meer van. Danny Clark heeft ook vier jaar lang gezegd dat het zijn laatste seizoen was, begrijp je ?”

Je moet alleen opletten dat je niet aan het jaar te veel begint. ” Nein, aber ( blaast) als mijn toekomst na het wielrennen verzekerd is, houd ik er van vandaag op morgen mee op. Een aanbodje links of rechts om sportdirecteur te worden voor één of twee seizoenen noem ik geen toekomst met perspectief.” Of hij een bepaalde job voor ogen heeft ? ” Nein, de omschakeling zal me sowieso zwaar vallen. Ik zie me nog niet elke morgen om negen uur met pak en das een kantoor binnenstappen.” Dat houdt hem in het zadel, samen met het geld natuurlijk. “Elke ex-renner geeft dezelfde raad : ‘Rijd zolang je kan, nadien zal je veel moeilijker zoveel geld verdienen.'”

Gelooft hij er nog in om een 25e zesdaagse te winnen ? “( Licht verontwaardigd, evenwel zonder zijn stem te verheffen.) Das denke ich schon. Vorig jaar won ik nog in Stuttgart, dus. Het probleem is dat veel goede renners met wie ik vroeger een duo vormde, ophielden. Denk maar aan De Wilde, Martinello of Roman Hermann, renners van mijn kaliber. Beikirch, met wie ik de voorbije jaren het vaakst reed, is geen slecht renner, maar staat toch een trapje lager. We hoorden er wel altijd bij, maar er ontbrak dat kleine beetje om RisiBetschart of Gilmore- Mc Grory echt te bedreigen.”

En dat kleine beetje, dat ligt niet bij hem – wat had u gedacht ? ” Er (Beikirch dus, nvdr) ist einfach der kleine Rennfahrer. Hij heeft een mooie progressie gemaakt, maar hij zit aan zijn maximum. Er zit niet meer in en dat kan je niet verbergen.”

Wat is dan het verschil met renners van zijn kaliber ? “Van Beikirch kan je bijvoorbeeld niet zeggen : hij was een keer wereldkampioen of zo. Dat geeft al aan dat hij internationaal altijd op een tamelijk nederig niveau reed en hard gewerkt heeft om beter te worden. Zeker ook aan mijn zijde heeft hij vooruitgang gemaakt. Mocht hij de laatste drie, vier jaar blijven rijden zijn met jongens van zijn categorie, dan zou hij zijn blijven hangen. Zijn doorbraak is er dankzij mij gekomen.” Tja.

Met De Wilde vormde hij dan weer wel een ” komplette Mannschaft. Na het afscheid van Hermann zette Patrick Sercu ons samen en het klikte heel goed. We reden ook op de weg in dezelfde ploeg, bij Histor. We kenden een succesvolle tijd, we behaalden dertien overwinningen als koppel. Zo schreven we drie zesdaagsen na elkaar op onze naam : Keulen, Bremen en Stuttgart. Weinig teams die dat kunnen zeggen.”

Ook al klonk het qua intonatie niet zo, hoorden we daar geen optimistisch geluid ? Het begin van meer positief nieuws ? Helaas. “Er had nog veel meer in gezeten, evenveel keer eindigden we als tweede of derde. Maar wat zegt dat ? Het is allemaal vergankelijk. Wie spreekt er vandaag nog van De Wilde met zijn 36 of wat overwinningen ( 38 om precies te zijn, nvdr).”

Het zesdaagsenwereldje is veranderd, vindt Kappes, “en niet ten goede.” Uiteraard niet. ” Es is nicht mehr so schön. Pakweg tien jaar geleden aanzag je iedereen een beetje als familie. Die traditie gaat verloren. Ook van de wedstrijden : het gaat er weliswaar hard en snel aan toe, maar het attractieve van weleer mis ik. Voor de mensen is het niet belangrijk dat we nu drie, vier per uur sneller rijden. Ze willen zien dat die Superstars een dubbele rondewinst nemen. Dat bestaat niet meer nu.”

De hiërarchie is verdwenen, zegt hij. ” Merckx-Sercu, later ThurauFreulerEs ist alles weg. De naam Matthew Gilmore is ook alleen maar bekend door zijn vader, zelf behaalde hij ook weinig klinkende resultaten.” Slik. ” Gut, hij werd één keer wereldkampioen ploegkoers met De Wilde, maar verder ? Hij is geen bekende naam zoals Thurau, Zabel, Aldag…” Kappes ? ” Genau.” Hmm. “In België geniet Gilmore enige bekendheid, maar de helft van de zesdaagsen vinden in Duitsland plaats. Daar doet Gilmore hooguit nog een belletje rinkelen dankzij zijn vader.”

Kappes raakt op dreef, zij het nog steeds op dezelfde monotone toon. “Ook McGrory, das ist…. Er zijn geen mediasterren meer, renners die iets gepresteerd hebben. Ik ben eigenlijk nog de laatste. Oké Risi door zijn opvallende rijstijl.” Ah, die toch ook dan ? ” Auch, ja. En Aldag, maar die rijdt alleen in Dortmund. Voor de rest heb je geen jongens meer die hun sporen ergens anders verdiend hebben. Ik won ritten in de Giro, in Parijs-Nice, und all diese Sachen.”

Jawel, iets waarover hij tevreden is : de carrière die hij uitbouwde op de weg. Of… “Nadien ben je altijd schlauer, maar uiteindelijk ben ik niet ontevreden met wat ik bereikt heb. Ik was twintig, ben op mijn eentje naar Frankrijk getrokken zonder enige angst. Ik heb mijn carrière zelf gemaakt. Ik heb daar ook voor gevochten, na een blessure teruggekeerd bij een klein ploegje, Trident, een rit gewonnen in de Ronde van Zwitserland en nog hoog opgeklommen in de UCI-ranglijst. Rudi Altig en anderen beweerden achteraf dat ik geen zesdaagsen had mogen rijden in die tijd, maar je moet ook geld verdienen. Op de weg heb ik ook ruim honderd wedstrijden gewonnen. Ik was ook graag een Hinault of een Eddy Merckx geworden, maar… De mogelijkheden waren er weliswaar, maar je moet ook over die allerlaatste horde raken. Maar goed, zoals gezegd, ontevreden ben ik niet. Ik was een allrounder, een soort renner dat je nog heel zelden ziet tegenwoordig.”

Vroeger was het beter. Het is niet meer wat het geweest is. Zucht. De ambiance rond de wielerpiste ? Zit die niet opnieuw in de lift ? “Je hebt zeker ook zesdaagsen waar dat niét het geval is.” We hadden het kunnen weten. “Oké, in Gent wel, en ook in Amsterdam is het niet slecht, hoorde ik zeggen.” Hoorde hij zeggen. Inderdaad, hij ging niet van start in Amsterdam. Hoe kwam dat ? “Geen plaats voor mij. ( Stilte.) Onbegrijpelijk, maar je kan er niet veel over zeggen, hé.”

Over de sfeer tussen de renners heeft Kappes ook al geen te best woord over. “Ieder heeft zijn job en denkt aan zijn eigen business. Op de eerste avond in Dortmund waren de organisatoren van München aanwezig, op de tweede die van Berlijn. Dan wil elke renner zich van zijn beste kant tonen om een goed contract te versieren. Bovendien zijn er veel renners die erop zitten te wachten dat ik stop, want dan kunnen ze een trapje opschuiven. Maar zolang ik er nog bij ben… SlippensStam won in Amsterdam, terwijl ze in Dortmund op zes ronden gereden werden. Ik deed niet mee in Amsterdam en Aldag kwam erbij in Dortmund : dat scheelt een slok op een borrel. In Duitsland heb je nu eenmaal meer pistespecialisten, er wordt bij ons sneller gereden.”

München, zo klinkt het bij zowat alle renners, is de zwaarste zesdaagse. “Bwah,” relativeert Kappes alweer, “de organisatoren van München beschouwen hun wedstrijd als de beste, maar élke organisator vindt zijn wedstrijd de beste. Lastig is het overal.”

Dus ook in Bremen, Kappes’ Heimat, waar morgen twee nieuwe tribunes worden ingehuldigd. “Dat hadden ze al veel langer moeten doen, die hal is bijna veertig jaar oud.” Op de piste in Bremen lijkt hij altijd wat meer te kunnen, mede dankzij de steun van de supporters. “Zoals in Bremen zouden ze het overal willen, maar het lukt de anderen niet, het is uniek. Je moet het meemaken om het echt te weten. De gage in München en Bremen ligt ook een stuk hoger dan in de andere zesdaagsen. Daar is het maar zozo ( zucht).”

Zo, zo, het gesprek met een schijnbaar door Weltschmerz geteisterde Kappes zit erop. Een lichte depressie nabij bedanken we de geïnterviewde toch voor de vrijgemaakte tijd. “Geen dank. Graag gedaan.” Je zou het niet gezegd hebben.

door Roel Van den broeck

‘Gilmore en Beikirch zijn geen slechte renners, maar toch niet van mijn kaliber.’

‘Vroeger deed het pijn, nu doet het nog pijn.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content