Verdedigers kunnen hem tegenwoordig nauwelijks afstoppen. Maar omdat hij een lieve jongen is, legt Aruna Dindane uit wat hij doet, wanneer hij het doet en hoe hij het doet.

O livier Doll noemt hem “niet af te stoppen, tenzij door een fout”. Glen De Boeck zegt “dat hij op dit moment niet graag tegen Dindane zou spelen”. Tien dagen geleden in Lokeren was hij betrokken bij elk van de zes Anderlechtse doelpunten, voortdurend zaait hij gevaar in het bezoekende kamp. Drie jaar geleden debuteerde Aruna Dindane onder Aimé Anthuenis nog mondjesmaat met invalbeurten, maar sinds twee jaar is hij een vaste waarde : aanvankelijk op de rechterkant, sinds dit voorjaar voluit als aanvaller. Ongrijpbaar, krachtig en stilaan ook meer en meer de weg naar doel vindend. In oktober wordt hij 23, vorig seizoen nog verlengde hij zijn contract in Brussel met vier jaar. Maar als het hem en Anderlecht op de Europese scène wat meezit en hij raakt niet geblesseerd (zijn grote vrees), wie weet welke richting het dan nog met hem uitgaat.

Aruna is atletisch, sterk, en technisch vaardig. Maar is wat hij doet op een voetbalveld, puur gestoeld op instinct en intuïtie of zit er ook een idee achter ? Wat is tactiek, wat improvisatie ? Wanneer beslist Aruna wat hij gaat doen en waarom ? Nadat hij voor de fotograaf een reeks bewegingen heeft gedemonstreerd, legt de Ivoriaan, in zijn land opgeleid door Jean-Marc Guillou, de huidige directeur van SK Beveren, bereidwillig zijn geheimen bloot. Hij grijnst. “Zou ik wel echt álles vertellen ?”

De bewegingen

“Op volle snelheid een bal hoog uit de lucht halen en hem in de loop goed leggen, binnen- of buitenkant voet.” Dat, zegt Aruna Dindane, is zijn favoriete beweging. “Héél moeilijk uit te voeren, daarom is het respect ook zo groot voor mensen die het kunnen. De bal dicht bij je houden terwijl je op volle snelheid bent, is heel moeilijk. Een strakke bal over de grond controleren en goed duwen, vind ik iets makkelijker.

“Tegen Beveren kreeg ik op een bepaald moment een bal van Zetterberg, die ik slecht controleerde. Hij sprong in de lucht. Maar dan deed ik, al zeg ik het zelf, iets heel moois. Met de buitenkant van de voet nam ik hem mee en legde hem perfect af. Technisch de moeilijkste beweging is de Zidane-beweging – Walter(Baseggio) laat hem ook af en toe zien. Ik kan het, maar voer hem zelden uit, omdat ik nooit op die manier draai. Ik kijk graag naar Zidane, niet alleen naar die beweging rond zijn as, maar ook naar de manier waarop hij op doel trapt. Perfect, zowel links als rechts. Onlangs zag ik hem een volley met links binnentrappen. Voor een rechtsvoetige is dat niet gemakkelijk. Zijn loop was normaal, zijn voeten stonden ideaal, de trap was op maat : zelf sukkel ik daar nog mee. Mijn trap is hoegenaamd niet slecht, maar vaak staat mijn steunvoet te ver van de bal of er te dicht bij, en dan is het lichaam niet meer in balans. Dan gaat zo’n bal over of naast het doel.”

In welke mate maakt hij in een één-tegen-één-situatie gebruik van zijn benenspel en lichaam, en in welke mate gebruikt hij zijn ogen om te zien hoe de tegenstander staat opgesteld ?

”Oei,” schrikt Aruna, “dat gaat veel sneller dan ik hier kan uitleggen. Eerst fixeer ik de tegenstander en vervolgens hangt veel af van zijn positie. Als die slecht is, moet ik geen schijnbeweging maken, want ik ben snel en krachtig genoeg om er zo langs te gaan. Staat hij wel goed en stevig, dan probeer ik hem met een schijnbeweging uit zijn lood te slaan. Dat doe ik op gevoel. Komt er één overstapje, of komen er twee of drie, of laat ik het lichaam heel fel naar één kant overhellen, met een bal die ver achter blijft, om dan vervolgens toch langs de andere kant te passeren : dat gebeurt op intuïtie. Bij een schijnbeweging spelen niet alleen de benen mee, maar het hele lichaam. Wilhelmsson, bijvoorbeeld, gebruikt heel weinig schijnbewegingen en Ronaldo deed dat in zijn goeie periode ook niet : hij kon de anderen puur op snelheid nemen. Het zal je verrassen dat ik het zeg, maar ik vind mij nog niet snel genoeg. Zuivere snelheid heb ik wel, maar snelheid gecombineerd met een actie of schijnbeweging, dat heb ik nog onvoldoende.”

Wat en waarom

Wanneer en waarom beslist hij wat hij gaat proberen ?

“Nog voor ik een bal krijg,” zegt Aruna, “probeer ik in te schatten wat de mogelijkheden zijn. Wat je vervolgens gaat doen, wordt in eerste instantie bepaald door je balcontrole. Is die niet perfect, dan vallen er direct een heleboel mogelijkheden weg. Je lichaam opnieuw plaatsen is immers niet alleen moeilijk, het kost ook tijd en die krijg je zelden. Alles zit dus in de controle : als hij mislukt, moet je zelfs vaak je actie beëindigen. Maar stel dat de controle perfect is, dan hangt het ervan af of je met de rug naar de tegenstander staat, of niet, en hoe de ploeg staat, zowel je eigen ploeg als de tegenstander. Als de tegenstander in de aanval is en Zitka onderschept de bal en brengt hem weer snel in het spel, dan stel ik me geen vragen. Dan zit de rest van onze ploeg immers nog onder de bal, ik draai me om en ik ga voor de actie. Als Zitka echter niet snel kan uitgooien en de tegenstander staat tactisch goed opgesteld, dan moet ik voor iets anders kiezen : de bal bijhouden zodat iedereen kan opschuiven, of hem kort afleggen en een opening proberen te maken. Je speelt dan meer in combinatie met de anderen.”

Het liefst staat hij met zijn gezicht naar de tegenstander gekeerd, en dan nog bij voorkeur in beweging.

Aruna : “Eén tegen één is zalig, omdat ik kracht, techniek en snelheid heb. Jammer genoeg gebeurt dat niet zo vaak in een wedstrijd, omdat de tegenstander mij vaak met een dubbele dekking bedenkt. Met de jaren merk ik wel dat ik steeds beter met die situatie omga. Het hoofd meer omhoog, niet langer gefixeerd op die dribbel. Als ik voetbal zie, probeer ik ook te letten op wat de grote spelers doen in een vergelijkbare situatie. Een dribbel is tegenwoordig ook vaak een gevecht. Als je daar uitkomt, springt de bal soms een beetje weg van je voet. In zo’n geval heb ik vaak nog een versnelling in huis of ben ik snel genoeg om de bal alsnog voor de neus van de tweede man in die dubbele dekking weg te halen. Vaak zie je dat verdedigers willen intercepteren, maar zich verkijken op mijn snelheid. ”

De training in Afrika

Hij leerde het allemaal vooral in Afrika.

“In die drie jaar Anderlecht”, zegt hij te moeten vaststellen, “heb ik zelden op techniek getraind. Individueel zou je kunnen werken op je zwakke punten, maar dat gebeurt hier niet. Het is in de wedstrijden en tijdens de collectieve trainingen dat je bijleert. Daarin ligt het ritme hoog en de nadruk ligt op het positiespel, op het snel hernemen van het spel, op het afwerken op doel. De basis voor mijn spel heb ik dus in Ivoorkust gelegd, op de académie van Jean-Marc Guillou. Die gaf ons elk een bal en één opdracht : creëer er iets mee.

“Ik kwam vrij laat op de academie, op mijn vijftiende. Voetballen doe ik sinds mijn elfde, altijd op blote voeten, ook op beton. Ik sta er versteld van dat ik mijn voeten nog heb en er zo weinig problemen aan ondervind. We speelden ook naar kleine doeltjes. Die vind ik hier (op Neerpede, waar we ons voor de fotosessie bevinden, nvdr) niet : de onze waren nog drie keer kleiner dan de kleinste hier. We speelden ook op hele kleine ruimtes, zodat je eigenlijk zonder het te weten veel op techniek trainde. Als ik hier die kleine jongens elf tegen elf op een groot veld zie spelen… (schudt het hoofd).

“Dat ze in een A-kern geen individuele technische trainingen geven, vind ik niet erg. Dan is het immers te laat om jongens nog een dribbel aan te leren. In de A-kern leren ze je performant te zijn. Dan telt de zege, niet de fun. Geleidelijk raak ik ook minder gefixeerd op de individuele actie, dat klopt. Stilaan, denk ik, verzorg ik ook beter de laatste pass. In de wedstrijden bij de invallers hield Franky Vercauteren niet op met me onder mijn voeten geven. Maar – het was Franky of Aimé Anthuenis die het me zei – ik mocht zeker ook niet verliezen wat mij zo sterk maakte. Ze hebben me nooit verboden mijn spel te spelen, alleen moest het een hoger rendement krijgen. Ik geef eerlijk toe : in het begin snapte ik die kritiek niet. Nu wel.”

Trappen op doel

Hij heeft alles, behalve een goede trap, zeggen ze in Brussel. Akkoord ?

“Mmm, gedeeltelijk”, antwoordt Aruna. “In Afrika leren ze je niet naar doel te trappen, kleine pasjes te zetten, je steunvoet goed te plaatsen. Wie het wél heeft, heeft het van nature. Wij hadden zo geen grote doelen. En in die spelletjes op de kleine ruimte had je geen plaats om te schieten. Je bent dus verplicht om met de schoenzool te spelen, trucjes uit te halen. Anderzijds, ik kán trappen, ik heb een goed schot. Maar die kleine geste van de tweede voet goed te plaatsen, daarin ben ik nog vaak te overhaast. De ene keer ligt de bal te dicht bij mijn lichaam, de andere keer te ver af. Dat moet ik hiér leren. Grote Afrikaanse spitsen ? Die zijn er niet zoveel. Milla, ja, en Nonda. De trainingen hier geven de Europeanen een bepaald voordeel. Ik zal nooit zoals Walter op doel kunnen schieten. Of voorzetten geven zoals David Beckham.”

En Thierry Henry of David Trezeguet ?

“Zij groeiden hier op,” countert Aruna, “in mijn ogen zijn dat geen Afrikanen. Mocht ik hier geboren zijn, dan was ik wellicht ook een betere schutter geweest, maar een slechtere dribbelaar. Afkomst en opleiding conditioneren iemand. Ik let erop. Mijn doelpunt in Krakau was perfect en dat tegen Sint-Truiden mooi, maar als je me ziet schieten naar doel, merk je dat er nog veel werk aan de winkel is (lacht). Ik kijk benieuwd uit naar de Europese opleidingen die westerse clubs in Afrika proberen te verzorgen. Misschien dat het wat zal schelen qua discipline en tactiek. Maar dan nog zal er veel werk aan die spelers zijn als ze hier in de A-kern komen.”

door Peter T’Kint

‘In Afrika leren ze je niet naar doel te trappen. Wie het wél kan, heeft het van nature.’

‘Guillou gaf ons elk een bal en één opdracht : creëer er iets mee.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content