Praten over zichzelf doet hij niet graag, vertellen over momenten die zijn leven tekenden des te liever. ‘Ik kán niks positiefs uit de dood van Patrick halen’, zegt Hugo Broos over zijn broer. ‘Niks, niks, niks. Voor mij is het alleen maar : waarom ?’

1970 : voorzitter Albert Roosens klopt op de deur

Hugo Broos : “Toen ik op mijn zeventiende in de eerste ploeg stond bij FC Humbeek, ging op een avond de deurbel. Dingdong, en daar stond Albert Roosens, toen voorzitter van Anderlecht. We wisten natuurlijk wel dat de talentenjagers van Anderlecht een aantal keer waren komen kijken, net als die van Lierse, KV Mechelen en Berchem Sport, dat toen nog in eerste klasse speelde, maar dit was toch effe slikken. Ik denk niet dat ik veel meer zei dan ‘dag meneer’ toen Roosens binnenkwam en ‘dag meneer’ toen hij buitenging. De man van mijn zus, die zeven jaar ouder is dan ik, onderhandelde mijn contract, maar in feite was hij daar ook een leek in. Alles bij elkaar duurde het amper een kwartier. Wij zeiden alleen maar ‘ja, ja’ omdat wij zo blij waren dat ik naar Anderlecht mocht. Ik kreeg 2750 frank in de maand plus de winstpremies van de reserven. Als alles meezat, verdiende ik tussen acht- en tienduizend frank per maand.

“Mijn vader was een Anderlechtsupporter, maar hij heeft niets meer van mijn carrière kunnen meemaken. Op mijn zestiende stierf hij aan een hartinfarct, ze kwamen me ’s morgens uit de klas halen. Hij voelde al iets toen hij terugkwam van nachtdienst – mijn vader was rijkswachter. Thuis vertelde hij mijn moeder dat hij langs de huisdokter wou – zo was vader, bij het minste geringste liep die naar de dokter – maar bij het ontbijt kreeg hij weer pijn en hop, gedaan.

“Op dat moment verlies je je vader, maar de echte impact komt pas achteraf. Bijvoorbeeld bij het beslissen over mijn carrière bij Anderlecht. Niemand in de familie zat in het voetbalmilieu en we wisten echt niet wat we konden, mochten of moesten. Ik wist niet waarop of waaraan en voor mijn moeder lag het natuurlijk ook moeilijk om daar raad in te geven. Op zulke momenten denk je toch : verdomme toch, nu had ik hem nodig.

“Vader praatte niet over zichzelf en daarin gelijk ik enorm op hem. Net als hij ben ik iemand die tegen de wind in aan zijn principes blijft vasthouden. Ik heb een ongelooflijke afkeer van fruchelarijen en (maakt een slangbeweging met zijn hand) : daar kán ik dus niet tegen, hé. Een leugentje om bestwil, dat doet iedereen. Maar in de voetbalwereld gebeuren zoveel zaken waarvan je zegt : moet dat nu echt zo ? Kan het niet anders ? Daar heb ik een ongelooflijke hekel aan. Mijn vader had dat ook : boem, het was zo, altijd rechtdoor gaan. De problemen nam hij erbij.”

1971 : tussen de grote namen bij Anderlecht

Broos : “Na mijn eerste jaar in de A-kern stapte George Kessler plots op me af met de vraag wat ik verdiend had dat jaar. Ik noem een bepaalde som – ik weet al lang niet meer welke – en hij zegt : ‘Dat kan toch niet. Welke premie krijg je als we winnen ?’ Ik geef hem opnieuw een cijfer, waarop Kessler zegt : ‘Dat is niet de premie van de A-kern. Jij speelt mee, jij bent een van die elf die maakt dat wij winnen en dus krijg je vanaf nu de juiste premies. Mét terugwerkende kracht.’ Als iemand zoiets voor je doet, dan heb je daar respect voor. Zelf ging ik nooit onderhandelen over mijn loon, ik haalde nooit het onderste uit de kan. Ik denk dat ik de gemakkelijkste ben die ze hier ooit zijn tegengekomen (lacht).

“In het begin was ik bang van Kess- ler, maar dat had vooral te maken met het feit dat ik nog maar negentien was. Toen ik als 31-jarige met hem bij Brugge werkte, was dat al lang over, hoor (lacht). Maar destijds zat ik daar tussen spelers als Paul Van Himst en Jan Verheyen, mannen die ik alleen uit de krant kende. Kessler ging de conflicten met die gevestigde waarden niet uit de weg en dat maakt toch indruk, hoor. Natuurlijk testten ze me ook uit, ik was een heel verlegen jongen. Zo werd ik nogal rap rood. Ze moesten maar beginnen – ook al was er niks van waar – van : ‘Ha, ik heb je gisteren gezien met die blonde’ en dan kreeg ik zó’n kop. Helemaal in het begin dacht ik ook dat iedereen hier Frans sprak. Dus probeerde ik me in mijn beste schoolfrans verstaanbaar te maken bij een andere speler. Na afloop van de conversatie – als je het al zo kan noemen – draaide die kerel zich om en begon tegen een ander in het Nederlands. Zulke zaken harden je, en dat was goed voor mij. Het heeft mijn persoonlijkheid gevormd.

“Kessler liet me vaak mandekking trainen op Jan Mulder. Jan was op training zoals in de wedstrijd : een schitterende spits, goed met de kop, snel, links en rechts trappen… Het enige wat Jan had, was een zaag (lacht). Als de muziek in het stadion hem niet aanstond of als de broekjes niet goed gestreken waren, kon Jan daar een enorm probleem van maken. Maar van hem heb ik de stiel geleerd. Op een keer schold hij me de huid vol omdat ik me verontschuldigde nadat ik hem op training raakte bij een tackle : ‘Sorry, sorry, zeg je dat zondag ook tegen je tegenstander ? Klootzak !’ En ik stond daar : ‘Neen, Jan, neen, Jan.’ Hij had natuurlijk gelijk.”

1986 : penalty’s trappen in Mexico

Broos : “In die fameuze penaltyreeks tegen Spanje op het WK in Mexico moest ik een strafschop nemen. De match was afgelopen, wij stonden allemaal in de middencirkel en GuyThys liep daar langs de kant met zijn papiertje. Hij had vijf namen opgeschreven, maar er bleef er maar eentje over, de rest wou hem niet geven. Natuurlijk, het was zo belangrijk. ‘Zet mij er maar op’, zeg ik hem. Waarop Thys : ‘Ja maar, gij ? !’ Ik heb er nooit problemen mee gehad om mijn verantwoordelijkheid op te nemen. En daarbij : ik was 34, einde carrière bijna. Of ik die bal nu naast of binnen sjotte, voor mij maakte dat niets meer uit. Ik bedoel : het zou vervelend geweest zijn, maar al schreven ze me twee maanden naar huis, het kon mijn carrière niet meer in een bepaalde richting duwen.

“Ik stond dus mee in de vijf en moest de derde geven, nadat Spanje miste. Het toppunt was : ik zou me zenuwachtig gevoeld moeten hebben, maar ik stond verbaasd over mijn eigen kalmte. In die veertig meter tussen de middencirkel en de stip voelde ik helemaal niks. Ik wist perfect wat ik ging doen : aanlopen, zo lang mogelijk in het oog houden waar de keeper naartoe dook en hem dan in de andere hoek geven. Dat is gelukt. Euforisch was ik niet, ik ben niet zo’n euforisch mens. Bij mij kan je niet op mijn gezicht aflezen wat ik voel. Als ik blij ben, ga ik niet op tafel springen of onnozel doen en als ik problemen heb, zit ik niet in de put. Ik zet de zaken gewoon op orde en zeg dan : zo gaan we dat hier oplossen.

“Die vier, vijf weken in Mexico waren voor mij het absolute hoogtepunt als speler, daar hoef ik geen seconde over na te denken. Ook al heb ik maar twee wedstrijden gespeeld, ik vond het prachtig om op het einde van mijn carrière nog mee te maken hoe België het beste parcours ooit op een WK neerzette. Er zijn er maar 22 die dat kunnen zeggen. Mijn zoontje, onzenDennis, was twee jaar en toen ik thuiskwam, had hij zoiets van : ‘Wie zijde gij ?’ Na een paar minuten begon het te dagen : ‘Ah ja, ’t is mijne papa die terug is.’ Heel vreemd.”

1988 : schuldeiser bij een incassobureau

Broos : “Bij RWDM trainden we alleen ’s namiddags. In het begin vind je het tof om iedere morgen thuis te zijn, maar na twee maanden worden die ochtenden heel erg lang. Je verveelt je, je vrouw raakt geïrriteerd omdat je daar altijd zit. Toen ben ik iets gaan zoeken om mij bezig te houden in de voormiddag. Ik verdiende wel bij RWDM, maar dat waren absoluut geen fortuinen. In de krant las ik een vacature voor een incassobureau, dus ik daar naartoe. Ik moest naar mensen met schulden stappen en een regeling proberen te treffen voor de aflossing. Het leek me wel iets, maar na drie, vier maanden heb ik die job wijselijk laten vallen.

“Je had arrangeurs, mensen die in een chique villa woonden en op allerhande manieren probeerden om van die schulden af te komen. Auto’s kopen met een lening, maar tegen de tijd dat je daar aankwam, was die auto al lang verkocht en het geld op. De meeste problemen had ik echter met mensen die echt in de shit zaten. Ik ben in huizen geweest waar geen papier aan de muren hing, waar een tafeltje stond met drie stoelen en één kastje. Huizen waarbij je drie keer keek : is het wel deze straat, dit nummer ? Omdat je je gewoon niet kan voorstellen dat er mensen leven. En dan moet jij aan die menskes vragen om met 150 frank per maand een schuld van 100.000 frank af te lossen. Die raken daar nooit meer uit. Vaak had ik zo’n goesting om te zeggen : ‘Madam, laat die schuld maar vallen.’

“Voor mij was het de eerste keer dat ik met armoede geconfronteerd werd. Ik leerde eruit dat je soms ongelooflijk in de problemen kan geraken zonder dat je daar zelf iets aan kan doen. En dat je die problemen ook helemaal alleen moet oplossen.”

1996 : triomf en afscheid bij Club Brugge

Broos : “Hét moment bij Brugge was dat ze in november riepen : ‘Broos buiten !’, terwijl ik op het einde van het seizoen zowel de beker als het kampioenschap won. Supporters probeerden binnen te dringen in het spelershome, vermoedelijk niet om mij een zoen te geven. Mijn dochters, toen achttien en negentien jaar, zaten op de tribune en waren daar erg van onder de indruk. Zelf blijf ik daar redelijk nuchter in. Ik zei altijd tegen mijn vrouw : ‘Ze mogen roepen wat ze willen… (fluit en maakt wegwerpgebaar), want de week erop zeggen ze merci. ‘ Wat verdorie nog gebeurd is ook. Dat heeft me leren relativeren, want je weet : dit is het absurde. Zes maanden voor de titel en de beker kan je toch niet zó slecht zijn dat ze je buiten roepen. Dan komt een rancuneus kantje in mij naar boven en durf ik wel eens een aantal mensen recht in de ogen kijken en een opmerkingske maken. Men begrijpt wat ik bedoel.

“De concrete aanleiding voor alle heibel was een persconferentie de dag voor we tegen Zaragoza speelden. We hadden daar 2-1 verloren en men vroeg me naar een ideaal scenario. Waarop ik zeg dat het best zou zijn indien we in de negenentachtigste minuut scoren, zodat we doorgingen. Als we vroeg scoren in die wedstrijd, zouden er binnen de ploeg misschien twee ideeën gaan leven : verdedigen en voor het tweede doelpunt gaan. En dat zou vervelend kunnen zijn. De ochtend erop doe ik mijn krant open en wat lees ik ? ‘Broos verbiedt zijn spelers om te scoren.’ Vervolgens maakt Zaragoza in de negenentachtigste minuut 0-1 en toen was het hek natuurlijk helemaal van de dam. (Windt zich op.) Ik heb dus nooit ofte nimmer gezegd dat ze niet mochten scoren ! Met die journalist in kwestie heb ik achteraf nog een serieuze woordenwisseling gehad. Ik vond het gewoon degoutant.

“Na dat jaar besliste ik zelf om weg te gaan omdat ik wist dat het na zes jaar goed geweest was. Ik voelde me niet meer gelukkig, besefte dat een deel van de spelersgroep niet meer achter me stond. Niet tachtig procent van de spelers, zoals René Eijkelkamp beweerde. Hij was gefrustreerd omdat hij niet mocht spelen en is daarna met modder beginnen gooien, terwijl hij dat tegen mij nooit zo gezegd heeft. Ik heb me wat dat betreft in René vergist, maar misschien denkt hij hetzelfde over mij. Voor een deel had hij gelijk, de spelers en ik waren een beetje uitgekeken op elkaar. Hoe komt dat ? Ik weet het niet. Ik ben niet veranderd, misschien is het dat net geweest.

“Ik ben niet opgestapt in een opwelling van emotie. Zo ben ik niet. Wanneer je beseft dat je hoe langer hoe meer problemen zal krijgen en dat je er niets aan kan veranderen, neem je gewoon een rationele beslissing. Ik heb bij Brugge zes schitterende jaren beleefd, weinig trainers blijven zo lang bij dezelfde ploeg. Ik hou niet van veranderen. Als ik ergens goed ben, heb ik ook geen zin om te vertrekken.”

1997 : het vertrouwen van Jean-Pierre Detremmerie

Broos : “Moeskroen had een schitterend jaar achter de rug met Georges Leekens. Daarna arriveerde ik en stonden we plots te spelen tegen de degradatie. De drie sterkhouders van de ploeg, de broers Mpenza en Lemoine, waren weg. Al in de eerste ronde gingen de geruchten dat ik ontslagen zou worden. Na een bepaalde wedstrijd verscheen voorzitter Jean-Pierre Detremmerie op de persconferentie. Ik dacht : wat komt die hier doen ? Hij vroeg het woord vooraleer de trainer van de tegenstander en ikzelf onze uitleg deden. Vervolgens zei hij : ‘Ik heb deze week in de kranten gelezen dat Broos zou weggaan, maar ik kan jullie allemaal geruststellen : Broos heeft hier een contract van drie jaar plus twee. Als hij weggaat, ben ik ook weg. Ik hoop dat iedereen dat goed begrijpt.’ Boem, en weg was hij.

“Ik wist niet wat ik hoorde. Voor zo iemand doe je daarna alles. Ik denk – ik hoop – dat die compensatie nadien ook gekomen is met het werk dat ik bij Moeskroen leverde. Dit soort solidariteit zie je absoluut niet vaak in het voetbal. De loyaliteit tussen de voorzitter en mij is enorm geweest en daarom was het afscheid waarschijnlijk ook zo bitter. De voorzitter stelde zich ongelooflijk loyaal op tegenover mij en ik was niet meer zo loyaal ten opzichte van hem. Detremmerie dacht dat ik voor het geld koos en dat is dus niet waar. Natuurlijk heb ik hier een beter contract dan in Moeskroen, maar dat was niet de hoofdreden. In die vijf jaar bij Moeskroen kreeg ik drie keer een aanbieding van Genk. Telkens stelde ik de voorwaarde dat de voorzitter akkoord moest gaan en dat was niet het geval. Daar heb ik me nooit over uitgelaten : een contract blijft een contract.

“Bij mijn nieuwe contract spraken we af dat ik zou mogen praten indien Anderlecht, Brugge of de nationale ploeg me vroeg. De nationale ploeg is gekomen, ik heb afgezegd. Deels uit loyaliteit tegenover Moeskroen, deels omdat ik het werk van alledag niet kon missen. Ik zag het niet zitten om slechts een aantal keren per jaar echt als trainer te werken. Toen kwam Anderlecht en wist ik : als ik nu opnieuw weiger, is mijn sportieve carrière voorbij. Dan vraagt geen enkele topclub me nog omdat ze denken dat ik toch bij Moeskroen zal blijven. Detremmerie had het er moeilijk mee en zei wat rare dingen over mij. Zoals nog een aantal mensen, die plots allerhande verhalen begonnen te vertellen die absoluut niet waar waren. Die mensen heb ik ook verwittigd : hou ermee op, want anders reageer ik ook. Ik laat mijn naam niet vuilmaken. Tussen mij en de voorzitter is het ondertussen al zeer lang bijgelegd.”

1999 : de dood van zijn broer Patrick

Broos : “Het is bijna op een belachelijke manier aan het licht gekomen dat mijn broer een hersentumor had. Hij werkte in het huis dat hij pas gekocht had en kreeg een verlamming in het gezicht. Het duurde amper dertig seconden en Patrick ging ervan uit dat het vermoeidheid was. In het ziekenhuis waar hij als orthopedagoog werkte, raadden zijn collega’s hem toch aan om een neuroloog te zien. Die stelde een hersentumor vast, op een zeer delicate plaats. Ze konden het opereren, maar de dokters waren niet zeker dat ze alles konden weghalen. Patrick was 34 op dat moment.

“Mijn moeder heeft dat nooit geweten, maar zijn huisdokter vertelde mijn zus en mij vanaf de eerste dag dat Patrick niet lang meer zou leven. We moesten er rekening mee houden dat het geen vijf jaar zou duren en dat hij mogelijk binnen het jaar al zou sterven. Eerst en vooral is er ongeloof, er gaat iets door je kop van : ‘Wat gebeurt er nu ?’ Omdat mijn broer elf jaar jonger is dan ik, had ik met hem niet hetzelfde contact als met mijn zus. Door mijn bezigheden in het voetbal heb ik zijn ziekte niet van heel dichtbij kunnen volgen. Of misschien zelfs niet w illen volgen. Het was allemaal heel verwarrend.

“De laatste maanden voor zijn dood maakte ik wel van dichtbij mee. De dag voor hij gestorven is, zat ik de hele nacht bij hem. Dat is raar, want het is je jongere broer. Als ik tachtig was en hij zeventig, dan is het nog erg, maar Patricks leven begon pas. En je kan niks doen. Het grote probleem bij mij was dat ik mijn emoties moeilijk uit. Dat zit allemaal vanbinnen, ik kan dat niet lossen. Een ander weent een keer en dat lucht op, maar bij mij gaat dat dus niet. Ik blijf ermee zitten tot het ontploft.

“Je begint de dingen zwart-wit te zien : er lopen zoveel smeerlappen rond, wat heeft die jongen misdaan om zoiets te verdienen ? Een huis, een vrouw, twee kleine kindjes : zijn jongste is geboren toen hij voor de eerste maal geopereerd werd. En dan zeg je : waarom hij ? Waarom die niet ? Het is niet eerlijk. Dat slijt, maar ik denk nog steeds veel meer aan mijn broer dan toen hij nog leefde. Ook heel vreemd. Hoe vaak denk ik niet : ‘Patrick, godverdoeme, hier had je nog bij kunnen zijn, dit hadden we nog eens samen kunnen doen.’ Dat had ik niet zo toen hij nog leefde, we belden elkaar maar zelden. Misschien is het dat ook : verdoeme, had ik maar meer…

“Ik kán niks positiefs uit de dood van Patrick halen. Niks, niks, niks. Voor mij is het alleen maar : waarom ? Waarom moest hij nu dát hebben ? Er zijn dingen die ze kunnen genezen, maar neen, bij hem kon dat niet. Als ik hem op het laatst zag, dat was mijn broer niet meer. Hij kon nog amper praten, hij sliep veel, je had er nog nauwelijks contact mee. Het moeilijke is ook dat Patrick na zijn eerste operatie heel goed was. Dan zie je je moeder zitten, die helemaal opfleurt : onze Patrick is genezen. Terwijl jij weet dat het niet zo is. Het is misschien lelijk om te zeggen, maar dan is het misschien beter plots gedaan. Nu moest hij nog zoveel meemaken, twee jaar lang. Ze hebben ook dingen op hem geprobeerd, daar ben ik zeker van. Niet dat ze hem als proefkonijn gebruikten, maar misschien probeerden ze wel therapieën waarmee ze ooit al eens een keertje succes hadden. Ik hoop dat er in de toekomst misschien mensen mee kunnen genezen.

“Mijn grootste steun is het zien van de twee zonen van Patrick. Zijn vrouw heeft nu een nieuwe vriend, een schitterende vent die heel goed is voor de kinderen, dat is prachtig om te zien. Daar kan je alleen maar blij om zijn. Zijn vrouw heeft schitterend voor Patrick gezorgd zolang hij nog leefde en nu is het heel normaal dat ze iemand anders heeft. Een vrouw van 36 blijft niet haar hele leven alleen. Die kinderen hebben nu opnieuw een vader, ook al is hij hun echte vader niet.

“Zelf ben ik op 30 én op 31 december vorig jaar grootvader geworden van Tessa en Mette. Je twee dochters die moeder worden, dat is heel speciaal. Ineens zijn die zo groot en heb je zoiets van : waaw, die hebben al een kind. Het verandert je leven. Niet dat ik me nu oud voel of wat dan ook, maar ik móet die mannekes elke week zien. Ik ben ook veel ongeruster dan met mijn eigen kinderen. Ook al heb ik een aantal principes, ik weet nu al dat ik veel minder streng zal zijn voor mijn kleindochters dan ik voor mijn eigen kinderen was. Toen die nog klein waren, zei mijn moeder altijd : ‘Ik verbied ze niks, dat moeten jullie doen.’ Ik vrees dat ik dat ook ga doen.”

door Loes Geuens

‘Net als mijn vader ben ik iemand die tegen de wind in aan zijn principes blijft vasthouden.’

‘Ik ben in huizen geweest waar geen papier aan de muren hing, waar een tafeltje stond met drie stoelen en één kastje.’

‘Toen Anderlecht me vroeg, wist ik : als ik nu weiger, is mijn sportieve carrière voorbij.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content