Tweeëndertig jaar nadat SK Beveren hem als speler wilde, komt Adrie Koster als trainer toch in België terecht. Hij moet Club Brugge weer met bezieling laten voetballen.

De zon schijnt op De Toekomst. Trainer Adrie Koster (54) kijkt met de armen op de rug hoe zes jonge talenten zich helemaal geven in een wedstrijdje, waar ook assistent-beloftetrainer Aron Winter tussen loopt. De Toekomst kijkt uit op de Arena: het moet voor jonge talenten onbewust een extra stimulans vormen.

Net voor het eind van het partijtje staan twee spelers neus aan neus, ze moeten uit mekaar gehouden worden. Koster: “Dat gebeurt zo vaak. Dan zeg je tegen zo’n speler dat ie beter zijn energie had kunnen stoppen in een goeie manier van verdedigen.”

Na het interview moet hij de paasfile in Nederland trotseren, op weg naar zijn woonplaats Nuenen bij Eindhoven, waar hij al meer dan twintig jaar woont. Straks ruilt hij die voor een appartement in het Brugse, waar hij de zesde Nederlandse hoofdtrainer wordt. Jaak de Wit en Frans de Munck waren geen garantie voor succes, Leo Canjels, Han Grijzenhout en Henk Houwaart werden minstens één keer kampioen met blauw-zwart.

Wat wil u Club Brugge bijbrengen?

Adrie Koster: “Mijn uitdaging is mijn elftal iets van mijn voetbalfilosofie mee te geven. Spelers moeten van mij initiatief nemen op het moment dat ze aan de bal zijn, om aan te vallen en doelpunten te scoren. Ik vind dat je dat elke wedstrijd moet doen, al zit er wel eens wat verschil in de manier waarop je dat wil bereiken. Je bent altijd afhankelijk van je spelerspotentieel.”

Waar is uw voetbalfilosofie gegroeid?

“Ik moet zeggen dat ik altijd een liefhebber ben geweest van het spel van Ajax. Al vanaf mijn jeugd was Ajax mijn club. Ik ben zelf ook altijd aanvaller geweest, rechtsbuiten. De kortste weg naar doel zoeken, heeft altijd in mijn spel gezeten. Ik weet niet of je in elke trainer terugziet hoe hij als speler was, maar wat me in al die jaren is opgevallen, is dat trainers die zelf aanvaller waren, toch een iets andere kijk op het voetbal hadden dan verdedigers die later trainer werden.

“Ik heb er begrip voor dat teams die niet zo sterk zijn het anders aanpakken, om puntjes te sprokkelen. Ploegen die verdedigend spelen tegen Club Brugge, verwijt ik niks. Dan is het juist aan Club om daarmee om te gaan.”

U houdt van aanvallend voetbal, maar toch hebt u vaak gewerkt met kleine clubs die zich moesten aanpassen aan de tegenstander. Was dat geen reden om uw filosofie bij te sturen?

“Nee. Natuurlijk heb ik met mindere ploegen tegen sterkere tegenstanders gespeeld, maar ook daar ging het er om: wat doe je op het moment dat je de bal hebt? Voetballen of niet? Ik kan me niet herinneren dat ik op een dag heb gezegd: vandaag voetballen we niet mee. We gaan altijd uit van een voetballende aanpak. Er zitten ook 20.000 mensen op de tribune. Daar heb je ook mee te maken. Je kan niet zeggen: de ene wedstrijd spelen we zus, de andere zo.”

U maakte het verschil niet tussen uit- en thuiswedstrijden?

“In grote lijnen niet, nee. Ik probeer altijd ons eigen spel te spelen.”

Ik zag ooit een wedstrijd van u met het pas gepromoveerde Excelsior tegen Feyenoord. Excelsior voetbalde gewoon open mee.

“Als je je tegen een grote ploeg ingraaft, hebben de mensen niets gezien en hebben wij geen poging gedaan om de wedstrijd te winnen. Dat kan nooit de intentie zijn. Altijd probeer ik uit te gaan van een systeem dat ons toelaat om, zodra we de bal hebben, te voetballen.”

Gingen spelers bij kleinere ploegen niet aandringen op meer zekerheid?

“Welke zekerheid geeft het, als je met acht man achter de bal gaat spelen tegen een grote ploeg? Heb je dan meer zekerheid dat je die match niet verliest? Spelers gingen altijd mee in mijn verhaal, omdat ze zien dat het resultaat oplevert.”

Meeste dienstjaren

Waar ging het u de afgelopen twintig jaar vooral om? Spelers beter maken, het team beter maken of resultaten halen?

“Alle drie. Bij de ontwikkeling van jonge spelers hoort ook het winnen van wedstrijden. Je moet niet naïef voetballen: als spelers initiatief nemen, zullen op dat moment andere spelers verdedigend moeten denken. De balans in je elftal moet je goed bewaken. Je kan resultaten én de manier waarop nooit los zien van mekaar. Je moet een manier van spelen vinden die de spelers én de mensen aanspreekt.”

U hebt de naam uw spelers goed voorbereid het veld op te sturen.

“Dat is een voorwaarde om te presteren. Ik heb altijd met een aantal belangrijk spelers dingen vooraf doorgenomen: zij zijn tenslotte degenen die het moeten uitvoeren. Het is belangrijk dat spelers op het veld zelf komen met oplossingen. Zij moeten rondkijken: waar liggen onze mogelijkheden? Ik hoop dat ze dat zelf zien. Zien ze dat niet, zal ik dat aangeven. Je kan niet alles voorkauwen, elke situatie is anders. Hoe vaker je niet de goeie keuzes maakt op het veld, hoe minder de kwaliteit van een speler. Toppers maken de juiste keuzes.”

In België leeft wel eens het cliché dat men in Nederland verplicht is om 4-3-3 te spelen.

“Dat is niet zo. AZ speelt 4-4-2 en wordt daarmee straks kampioen. Ze spelen schitterend voetbal, maar ze krijgen ook heel weinig goals tegen. De meeste teams in de eredivisie spelen wél 4-3-3, geënt op de successen van Ajax.”

Hebt u als voetballer ook altijd in 4-3-3 gespeeld?

“Altijd. Maar ik ging ook met mijn verdediger mee, als hij opkwam. Dan kwam hij niet aan voetballen toe. Ook als trainer heb ik het 4-3-3-systeem vaak gehanteerd, maar echte buitenspelers met krijt aan de schoenen zie je niet meer, ook niet in Nederland.

“Als je de topwedstrijden ziet, worden die bepaald door voetballers die in een heel kleine ruimte kunnen spelen en een eindpass in de voet hebben, die ook de slimheid hebben om iemand in stelling te brengen om te scoren. Dat maakt het verschil tussen de top en wat daaronder zit.”

Wat hebt u als coach van jong Ajax geleerd?

“Dat de organisatie hier heel goed in mekaar zit. Van groot belang is, zo heb ik geleerd, toch het mentale gedeelte: gefocust zijn op het behalen van resultaten. Want die druk is er in Amsterdam altijd: je moet winnen. Je kan niet zeggen: ‘We verliezen elke wedstrijd, maar die speler ontwikkelt zich goed. ‘”

U bent in Nederland de coach met de meeste dienstjaren in het profvoetbal.

“Wat meespeelde, is dat ik ook vrij jong begonnen ben. Een kruisbandblessure maakte voortijdig een eind aan mijn voetbalcarrière. Tijdens die afkeuringsprocedure ben ik begonnen met mijn trainersopleiding, toen ik nog bij PSV zat. Eerst denk je: ik probeer nog een keer op het hoogste niveau terug te komen. In die tussentijd moet je wat afleiding hebben. Het plezier dat ik vijf jaar als speler had gekend, wilde ik op jonge spelers overbrengen.”

Wat bevalt u het meest in uw job?

“Elke dag buiten op het veld staan en met spelers aan de slag zijn. Elke dag ga ik lachend het veld op. Dat verwacht ik ook van mijn spelers. Als mijn spelers misnoegd het veld op gaan, doe ik iets niet goed. Er moet plezier zijn in het voetbal.”

Menselijke aanpak

U staat bekend als een trainer met een menselijke aanpak.

“Dat is iets wat ik altijd gedaan heb. Ik geloof niet in schreeuwen. Want wat moet je dan doen op het moment dat het slecht gaat? Nog harder schreeuwen? Voetbal is emotie, er zijn momenten dat je er bovenop moet zitten, maar je kan niet altijd tekeergaan. Aan de lichaamstaal van je spelers kan je heel snel zien of ze al dan niet goed in hun vel zitten. Dan pak je zo’n speler even apart. Je moet proberen de problemen voor te zijn.”

Zijn spelers de laatste twintig jaar erg veranderd?

“Ja, net als de maatschappij. Maar ik proef bij heel veel spelers nog steeds de gretigheid om te slagen in het betaalde voetbal. Je kan niet zeggen dat de jeugd niet meer wil. Natuurlijk zijn er die er niet alles uit willen halen, maar die had je vroeger ook.”

Krijgt u altijd respect voor uw menselijke aanpak?

“Op een menselijke manier met iemand omgaan, vind ik normaal. Een speler die niet speelt, krijgt van mij te horen waarom hij niet speelt, ongeacht welke speler het is. Ze zijn daar niet altijd blij mee, maar ik geef ook altijd aan wat ze moeten doen om er in te komen. Want een speler heeft ontzettend veel zelf in de hand. Wij, trainers, maken maar de keuze tussen degenen die tonen dat ze klaar zijn.”

Een van uw vroegere clubleiders zei: ‘We waren op zoek naar iemand met normen en waarden. ‘ Waar komen die bij u vandaan?

“Uit mijn opvoeding. Bij mij telt: op een normale manier met mekaar omgaan. Als speler had ik graag dat een trainer op een normale manier met me omging, als trainer probeer ik dat ook te doen met mijn spelers. Je moet te allen tijde jezelf blijven, ongeacht waar je werkt. Doe je dat niet, dan val je snel door de mand.”

Sommige trainers hebben een carrièreplanning. U niet.

“Ik heb nooit aan planning gedaan, want er valt in dit vak niets te plannen. Als voetballer stelde ik mezelf wel doelen. Ik had een ongelooflijke drive. Eerst wilde en moest ik het betaalde voetbal in, wat al niet vanzelfsprekend was als je in Zierikzee woonde. Vervolgens maakte ik een plan. Ik dacht: ik teken nu voor drie jaar bij PSV, dan gaan we met het nationaal elftal naar het WK in Spanje en vervolgens ga ik naar een buitenlandse club. Eerst haalden we het WK niet, vervolgens werd ik afgekeurd. Toen besefte ik: er valt hier niets te plannen. Pas sinds ik bij Ajax zit, heb ik een zaakwaarnemer. Tot dan heb ik altijd mijn eigen boontjes gedopt.”

Hebt u zich nooit afgevraagd welke clubs u gemist had omdat u toevallig net niet bij de telefoon zat?

“Nee. Ik heb niets gemist. Wat je niet hebt, kan je niet missen.”

Kampioen verspringen

Van jongs af was u geen voetbalfreak.

“Nee. Van mijn zevende tot mijn veertiende deed ik alleen maar aan atletiek en turnen. Ik ben nog Zeeuws kampioen verspringen geweest. Pas op mijn veertiende ben ik gaan voetballen.”

Waarom was het voor u moeilijk om in het betaalde voetbal terecht te komen?

“Zierikzee lag afgelegen. Die Zeelandbrug was er net, er werd nog niet gescout zoals nu. Ik kreeg wel eens een brief van Feyenoord, maar toen vroeg ik om uitstel omdat we net kampioen zouden worden. Nooit meer iets van Feyenoord gehoord. Maar iedereen rondom mij bleef maar herhalen dat ik makkelijk het betaalde voetbal in zou kunnen. Op een gegeven moment ging dat in mijn hoofd zitten: ik moest en zou kijken hoe ver ik kon komen. Ik ben zelfs de militaire dienst in geweest, maar het militaire elftal was voorbehouden voor spelers uit de hoogste twee klassen, niet uit vierde klasse KNVB zoals ik. Toen dacht ik: via een sportopleiding bij Heerenveen meld ik me aan bij Haarlem. Tot ik in 1977 via het Zeeuws elftal gescout werd door Bert Jacobs van Roda JC. Ook SK Beveren woonde die wedstrijd bij. De keuze ging tussen die twee teams, maar bij Beveren moest ik bij de jeugd beginnen. Daar had ik geen zin in, in was al 22, ik wilde meteen bij de A-selectie. Bij Roda kon dat.”

Waarom nu het buitenland en niet tien jaar geleden?

“Dat heeft te maken met mijn gezinssituatie. Twee jaar geleden, voor ik naar Ajax kwam, dacht ik al aan het buitenland, maar toen heeft Martin van Geel me overtuigd om naar Ajax te gaan. Van Geel had ik nog getraind bij Willem II. Zo’n netwerk helpt, maar je visitekaartje is toch hoe je je ploegen laat voetballen.”

Is het voor u belangrijk geweest, dat u Ajax Eén hebt getraind?

“Natuurlijk. We hebben toch tot het einde meegedaan voor de titel. Dan kan je niet zeggen dat ik het slecht heb gedaan.”

Wat hebt u toen over uzelf geleerd?

“Dat je te allen tijde de rust moet bewaren, je niet gek moet laten maken. Elk woord dat je uitspreekt, wordt uitvergroot. Het helpt al als je weet wat je zegt, dat je je verbaal niet vergaloppeert.”

Heeft dat hoofdtrainersschap bij Ajax uw ambitie veranderd?

“Je kan dat wel willen, maar je moet wel eerst zien wat er op je af komt. Dan pas kan je zeggen: dit doe ik niet, dat wel. De afgelopen jaren zijn er altijd mogelijkheden geweest om bepaalde kanten op te gaan, en andere aanbiedingen af te houden. Het was nooit zo dat ik maar één aanbieding had die ik moest aannemen om maar aan de slag te kunnen.”

Een topclub heeft zich nooit gemeld?

“Nee. Maar ook een trainer die in de onderste regionen werkt, kan een toptrainer zijn. Soms is het moeilijker onderin te werken met beperkt materiaal dan bovenin waar je veel materiaal krijgt. Een goeie trainer is een trainer die het maximale uit zijn spelers haalt, of dat nu bij een kleine club dan wel bij een grote club is.”

Eigen accenten

Snapt u het voorbehoud van Belgische critici die zich afvragen of u klaar bent voor een Belgische topclub?

“Ik denk dat ik dat wel heb bewezen in die acht maanden dat ik Ajax één trainde. Ajax is een absolute topclub, met enorme druk.”

Hebt u het Belgische voetbal van nabij gevolgd?

“De laatste jaren minder, maar ik ben regelmatig spelers gaan scouten in België, heb ook veel jeugdwedstrijden gezien. Men voetbalt daar toch wat meer gesloten.”

Gaat u zich daaraan aanpassen?

“Van mij wordt verwacht dat ik mijn eigen accenten ga aanbrengen, daarom heeft Club me ook gehaald. De komende weken ga ik Club intensief volgen, om een goed beeld te krijgen van het beschikbare spelerspotentieel.”

U hebt dit seizoen nog met Toby Alderweireld gewerkt, voorheen met Buffel en Swerts. Zijn Belgen makkelijke jongens om mee te werken?

“Vergeet Garry De Graef niet die nu bij Lierse zit en die ik indertijd nog meenam van Helmond Sport naar Top Oss! Het zijn over het algemeen echte teamspelers die altijd in het belang van de ploeg denken, meer dan sommige Nederlanders.” S

door geert foutré – beelden: wim beddegenoodts (reporters)

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content