Na een leven vol snelle rushes op het voetbalveld en zware arbeid in de Antwerpse haven, geniet Jean Janssens van een welverdiende rust.

In de veranda van zijn woning in Beveren op een boogscheut van de Freethiel – waar hij eind jaren zeventig voetbalgeschiedenis schreef – wijst Jean Janssens naar zijn ligstoel met zicht op de duiventil. “Hier lig ik vaak uren te kijken en te wachten op de vertrekkers en de binnenkomers. Het is zalig om niets te doen. En toch heb ik me sinds mijn pensioen in de Antwerpse haven nog geen seconde verveeld”, vertelt hij met een smakelijk Bevers accent. “Ik heb genoeg en vooral hard genoeg gewerkt”, zegt het boegbeeld van de talentvolle ploeg die in 1979 Inter Milaan en FC Barcelona het vuur aan de schenen legde en met de dorpsploeg landkampioen werd.

Hard labeur als dokwerker gecombineerd met een voetbalcarrière in de eerste klasse. Niemand doet het hem ooit nog na. Janssens : “Ik kom uit een echte voetbalklas van de Sint-Martinusschool hier in Beveren, samen met onder meer Wilfried Van Moer en Robert Rogiers. Bijna iedereen van de klas speelde bij Beveren dat toen nog lang niet de bekendheid had van nu. Het was een erg modale derdeklasser die elk jaar moest vechten om erin te blijven. De degradatie naar bevordering was eigenlijk ons grote geluk, want zo kregen wij onze kans in het eerste elftal. Als speler van vierde klasse keek ik vooral op naar mijn grote idolen Raoul Lambert en Paul Van Himst die op die leeftijd al in het eerste elftal van Club Brugge en Anderlecht stonden.”

Beveren dwong de promotie naar derde af en korte tijd later stond het in tweede waar het behoud het hoofddoel was. “Maar we werden kampioen en maakten onze opwachting in de eerste klasse. Een geweldige belevenis want dat was waar we altijd al naar uitgekeken hadden. Het was Guy Thijs die ons als trainer naar de hoogste klasse loodste. Ik werkte toen al een tijd in de dokken. De meeste mensen uit Beveren en omstreken hadden daar een job. Het was keihard werken maar je kon er goed je brood verdienen. Ik moest toen elke dag van de haven recht naar de training rijden die om half zes begon. En ik was al van half zeven ’s ochtends de deur uit. Eigenlijk had ik er tegen ’s avonds al een hele dag fysieke training opzitten. Sjouwen met balen tabak van om en bij de honderd kilo. Dag in dag uit.”

Gelukkig had Guy Thijs er begrip voor als hij zich op training als eens wegstak. Janssens : “Soms riep hij wel eens : “Awel Jean, speel je niet mee ?” Maar ik antwoordde meteen : “Trainer, je moest eens weten wat ik vandaag allemaal al gedaan heb, dan is tien keer straffer dan een training.” En toen zweeg hij begripvol. Bij Urbain Braems was dat anders. Die had daar geen medelijden mee. Maar hij is het wel die Beveren naar een hoger niveau heeft geloodst. Op mijn werk kon ik ook niet altijd op de medewerking van mijn bazen rekenen. Ik herinner me nog dat we een woensdagavond op Beringen moesten gaan spelen, maar omdat ik niet vroeger weg mocht op de haven ben ik dan maar zelf met de wagen naar Hasselt gereden waar de rest van de ploeg gestopt was om iets te eten. Omstreeks middernacht zette Braems me weer aan dat restaurant af en keerde ik met de wagen terug naar Beveren. En ’s anderendaags moest ik om zeven uur ’s morgens weer in de haven zijn. Ik werd er fysiek wel erg sterk van en veel training had ik eigenlijk niet meer nodig.”

Snelheid was zijn sterkste wapen, vooral de eerste meters. “Op training deden we twintig spurtjes van twintig meter en ik moest ze allemaal winnen of mijn avond was om zeep. Twintig keer twintig, da’s vierhonderd. Maar ze moesten mij wel geen 400 meter aan één stuk doen lopen , want dan hing ik zonder twijfel achteraan de groep te hijgen en te puffen. Het jaar dat we kampioen speelden, was de winter erg streng en duurde de onderbreking twee maanden. Toen de competitie hervatte speelde ik maar liefst dertig wedstrijden op drie maanden. Kampioenschap, beker en Europabeker. Maar het was een heerlijke tijd en een geweldige ploeg.”

Hoewel Janssens een echte clubspeler was, zag hij ooit een toptransfer naar Anderlecht aan zijn neus voorbijgaan. “Het was het jaar dat we gedegradeerd waren naar tweede. Iedereen mocht weg, maar ik moest blijven omdat ik Beveren opnieuw naar eerste moest brengen. Anderlecht wilde toen acht miljoen betalen en tien procent van die som was voor mij. Achthonderdduizend frank. Daar kocht je in die tijd hier in Beveren twee huizen voor. Ik had me voor de rest van mijn leven geen zorgen meer hoeven te maken. En in tegenstelling tot wat sommigen zouden gedacht hebben, had ik me er probleemloos aangepast. Ja, daar heb ik wel enkele nachten van wakker gelegen. Maar wat wil je, wij hadden als speler toen niks te zeggen en het lag ook niet in mijn aard om daar ambras over te gaan maken.

“Wat er nu in de club gebeurt, raakt me nog nauwelijks. Enkele jaren geleden ging ik af en toe nog eens kijken, maar dan vroeg ik mij meestal af : heb ik nu werkelijk niks beters te doen ?”

door Stefan Van Loock

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content