Na zijn laatste verblijf in eerste klasse ging FC Boom failliet. Nu speelt het heropgerichte Rupel-Boom in eerste provinciale. Eerste klasse komt nooit meer terug, maar niemand die dat erg vindt.

Het jaar 1978 was voor het Belgisch voetbal gezegend met twee Europese finalisten (Club Brugge bij de landskampioenen tegen Liverpool en Anderlecht bij de bekerhouders tegen Austria Wenen), maar voor FC Boom was het een jaar van kommer en kwel. De club uit het oergezellige Gemeentelijk Parkstadion – met tevens de steilste hoofdtribune van het land – was na dertig jaar nog maar eens te licht bevonden voor het hoogste niveau. Boom haalde amper vijftien punten uit 34 wedstrijden, kwam nooit van de laatste plaats weg en zakte samen met Cercle Brugge naar tweede klasse.

“Je zag het zo aankomen”, vertelt Eddy Koens, die als enige ervaren speler werd aangetrokken. “Ze hadden de wel de ambitie om in eerste te blijven, maar dat vertaalde zich niet in de aankopen. Boom was een uit de kluiten gewassen provinciale ploeg. Overleven in eerste was onmogelijk, onrealistisch. En niemand die het zich leek aan te trekken.”

“Ons loon werd niet overgeschreven maar aan het einde van de maand gewoon uitbetaald in briefjes,” gaat de Nederlander verder, “en dat is maar één voorbeeldje van het amateurisme. Bovendien ontbrak er in mijn contract een clausule waarbij ik in geval van degradatie minder zou gaan verdienen. Daardoor had ik als speler in tweede klasse het contract van een eersteklasser. Daar hadden ze niet eens bij stilgestaan. Neen, het waren best wel lieve mensen. Op Anderlecht verloren we met 9-0. Ik was er ziek van, maar de rest van de club gaf er geen bal om. We hadden geen ploeg en al evenmin een trainer voor eerste. Ward Volckaert, die ik nog bij Sint Truiden heb gekend, werd in de loop van het seizoen tegen beter weten in toch ontslagen, maar ook zijn vervanger, een zekere Maes die aangeraden werd door Georges Knobel, wist ons niet in eerste te houden.”

Boom won amper vier keer en slikte 88 doelpunten. “En toch,” zegt Koens, “bewaar ik niks dan goeie herinneringen aan de club en dat gezellige stadion. Gezelligheid, daar draaide het om bij Boom. Wie zich na de wedstrijd naar de Engelse pub in de hoofdtribune durfde te begeven, was reddeloos verloren. Je geraakte er gewoon niet buiten, zo leuk dat het daar was.”

In 1992 kende de club een vergelijkbaar kort verblijf in eerste klasse onder leiding van de flamboyante trainer James Storme. Met onder meer Henri Balenga, Roger Lukaku en Dirk Goossens beschikte hij over aardig wat talent, maar voor degradatie kon hij de ploeg niet behoeden. Ook niet toen zijn goede vriend Roger Henrotay een lading jonge Standardspelers bij Boom plaatste, onder wie Didier Ernst.

Toenmalig voorzitter Jacques Vanderplancken was nochtans met veel ambitie aan de nieuwe uitdaging begonnen. Hij rook het geld van betaalzender Filmnet (de voorloper van Supersport en Canal +) om zijn club leefbaar te houden, maar sloot een contract af met een foute sponsor : Superclub, de frauduleuze videogigant die in zijn vrije val ook voetbalclub Boom zou meesleuren. “Doordat de club een tijdelijk probleem had met wissels,” zegt Vanderplancken, “belandde het transfergeld van Balenga en Lukaku eerst bij hen. Om de bekende reden hebben we het nooit meer teruggezien.”

Toch bewaart de gewezen voorzitter, die intussen al tien jaar helemaal weg is uit het voetbal, heel wat goede herinneringen aan Boom. “De thuismatch tegen Club Brugge, bijvoorbeeld. Volle bak en 1-1, tot Daniel Amokachi kort voor tijd de zege stal. Ik was toen echt fier op mijn ploeg.”

Een ploeg in nood krijgt ook oneerbare voorstellen. “Op een bepaald moment,” vertelt Vanderplancken, “telden we negen punten voorsprong op Lommel. Plots doken er personen uit de twilight zone van het voetbal op, die ons vijf miljoen frank wilden aftroggelen waarvoor wij in ruil zeker in eerste zouden blijven. Uiteraard zijn we daar niet op ingegaan, maar we hebben ook niet de moeite genomen om het aan de voetbalbond te melden. Twee jaar voordien hadden we zelf iets gelijkaardigs aan de hand met RWDM. Dat hadden we wel gemeld, maar we trokken aan het kortste eind. Het hoefde dus geen tweede keer, maar we zijn wel gedegradeerd.”

Door de financiële problemen zag Boom zich verplicht uit te kijken naar een fusiepartner. Vanderplancken was heel dicht bij een akkoord met zijn goeie vriend Paul Nagels van Beerschot, maar, zegt hij : “Eén of ander dwaas reglement van de voetbalbond verbood een fusie tussen clubs die op meer dan vijf kilometer van elkaar liggen – het kan ook tien kilometer zijn, wat maakt het uit ? De afstand tussen beide stadions bedraagt 10,9 kilometer. En dan ? In dat geval was er misschien nooit sprake geweest van Ajax bij Beerschot. En wat doet de bond nu ? Iedereen aanmoedigen om te fuseren !”

Een vaste waarde in de hoogste klasse is FC Boom nooit geweest. Enkel kort na de oorlog leek het zich tot een middenmoter op te werken, nadat het al in zijn debuutjaar 1938 in de hoogste klasse van zich had doen spreken. Onder impuls van het legendarische duo CopThijs had de ploeg in drie seizoenen geen enkele thuiswedstrijd (toen nog in de velodroom) verloren. Ook in de eerste wedstrijd in de hoogste klasse bleef het record overeind, en wel tegen het superelftal van Beerschot met Raymond Braine : Boom won. Dat die zege geen toevalstreffer was, bewees het in de terugmatch op het Kiel, waar Boom als enige van de overige dertien eersteklassers de volle buit pakte. Beerschot werd desondanks met de vingers in de neus landskampioen. Boom eindigde als zevende, zijn beste prestatie ooit.

Vandaag willen ze in Boom van geen eersteklassevoetbal meer horen. Geen profvoetbal meer in de stad die zich langzaam herstelt van de economische recessie sinds de sluiting van de steenbakkerijen. Boom leeft weer. De vergane industrie heeft plaats geruimd voor moderne KMO’s en het geboortecijfer is er sinds kort opnieuw de hoogte ingegaan. “En het voetbal wordt er zeer realistisch bekeken”, zegt bestuurslid Jef Van Dijck, die twee jaar geleden het woelige KV Mechelen ruilde voor de fusieclub van zijn geboortestad. “Derde klasse is het hoogst haalbare. Gebrek aan ambitie ? Neen, pure realiteitszin. Het faillissement heeft ook zijn positieve kanten.”

Vier jaar geleden ging FC Boom op in het nieuwe Rupel Boom. “SK Rupel was de tweede ploeg uit de stad”, vertelt Van Dijck. “Dat waren de katholieken, terwijl ze bij FC Boom veeleer liberaal-socialistisch waren. Maar die achtergronden hebben geen rol gespeeld bij de fusie. Die is overigens door de gemeente zwaar gesteund.”

De nieuwe ploeg nam een start in derde provinciale. In vier jaar tijd promoveerde ze twee keer. “Onze eerste ambitie,” gaat Van Dijck verder, “is bevordering, al draaien we met een budget van vier miljoen euro wel al op het niveau van een derdeklasser. Maar er is geen druk. Boom blijft Boom, niks moet. Het is nog altijd zoals vroeger, van een nederlaag ligt niemand wakker. Of de supporters daar kunnen mee leven? Onze thuismatchen trekken gemiddeld achthonderd toeschouwers. Waar in provinciale vind je dat nog ? De mensen zijn hier al blij dat de streek er stilaan weer bovenop aan het komen is.”

Het nieuwe Boom is bovendien volledig schuldenvrij en “dat is een hele verademing”, zegt Van Dijck. “De club is perfect gestructureerd en is een weerspiegeling van heel de Boomse gemeenschap. Er wordt bijzonder hard gewerkt. Zonder vergoeding ! De jeugdwerking is onze trots. We hebben liefst 34 ploegen in competitie, het grootste aantal van de provincie Antwerpen, zoniet van het land.”

Of wat de stijging van het geboortecijfer al niet kan teweegbrengen.

door Stefan Van Loock

‘Op Anderlecht verloren we met 9-0. Ik was er ziek van, maar de club gaf er geen bal om.’ (Eddy Koens)

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content