Jan Simoen heeft nagenoeg heel zijn leven zijn job op de bank gecombineerd met het voetbal. Ook nu nog staan beide centraal bij de Belgische Gerd Müller.

Gerd Müller. “Zo werd ik indertijd genoemd”, vertelt Jan Simoen ons in zijn fraaie woning in de Brugse deelgemeente Assebroek. “Müller was mijn idool, al zag ik hem nooit live aan het werk. Wij hadden zowat dezelfde fysionomie en een neus voor goals, al hij heeft der Bomber het wel iets verder geschopt dan ik.

“Ik maakte de meest onwaarschijnlijke doelpunten. Ze waren lang niet allemaal even mooi. Soms met de knie of met het scheenbeen, maar altijd stond ik op de goeie plaats. Niets is zo plezierig als doelpunten maken. Je zou mij eens moeten bezig zien, nog altijd, als ik scoor in mijn wekelijkse partijtje zaalvoetbal. En geloof me of niet : of ik nu scoor op Olympia, Varsenare, Wembley of in een klein zaaltje, het gevoel van het scoren blijft hetzelfde. Als ik op het veld kom, is het met dat ene doel : zoveel mogelijk doelpunten maken.

“Toen ik bij Oostende speelde, eindigde ik twee keer als tweede in de doelschuttersstand : één keer met 27 treffers achter Alfred Riedl en het jaar nadien, in 1977, met twintig doelpunten achter Swat Vander Elst van Anderlecht. Het toeval wilde dat we in de laatste wedstrijd van het kampioenschap thuis tegen Anderlecht speelden. Vander Elst en ik hadden tot dan elk twintig goals gemaakt. Nadat hij die middag had gescoord en zo één doelpunt voorsprong had genomen, heeft hij de rest van de wedstrijd in de mandekking op mij gespeeld, zodat hij zeker was van zijn titel van topschutter.

“Dat jaar zijn we met Oostende gedegradeerd. In heel mijn carrière in eerste klasse maakte ik meer dan honderd doelpunten.”

Het is donderdagavond en Simoen is net terug van zijn wekelijks zaalvoetbaluurtje. Net gedoucht oogt hij nog altijd even kwiek als in zijn glorietijd, de gouden jaren zeventig. “Ik heb nogal de neiging om snel te verzwaren”, vertelt hij. “Ik snoep namelijk heel erg graag, weet je, en daarom verplicht ik mezelf om naast het voetbal nog drie keer per week te gaan joggen. Op die manier blijft een mens toch een beetje scherp.”

Voetbalmoe lijkt Simoen hoegenaamd niet te zijn. En zeker niet gedegouteerd van het voetbal, zoals nogal wat van zijn ex-collega’s. Tot vorig jaar was hij nog als speler actief bij derdeprovincialer Varsenare. “Ik ben ook één van de weinige spelers – misschien wel de enige – die alle reeksen van het voetbal heeft doorlopen : van eerste klasse tot en met vierde provinciale. Ik was er niet vies van om enkele trappen lager te gaan spelen, daarvoor is het spelletje veel te leuk. Ik ben in heel mijn carrière ook maar twee jaar prof geweest. Dat was van 1977 tot ’79 bij Club Brugge. Van mijn achttiende af werkte ik op en filiaal van een bank in Oostende. Ik kon toen drie jaar loopbaanonderbreking nemen. Het waren twee fantastische jaren, die me hebben doen beseffen wat een prinsenleven profvoetballers leiden. Onvoorstelbaar hoeveel vrije tijd je hebt.

“Dat mijn driejarig contract bij Club vroegtijdig werd beëindigd, was op zich geen probleem. Ik had er geen enkele moeite mee om na twee jaar opnieuw aan het werk te gaan. Ik heb me altijd goed gevoeld bij de combinatie voetbal-werk. Ik rij ook nog elke dag met plezier naar het operationeel centrum in Gent, waar ik nu werk. Ik hou me vooral bezig met het klantenbestand van de bank. Ik hou alle wijzigingen bij in de dossiers van de klanten, zoals verhuis, overdrachten van rekeningen, en zo meer. Zestig procent van mijn job bestaat uit steun verlenen aan de kantoren. Met geld heb ik niks te maken.

“Saai vind ik mijn job zeker niet, maar een leven zonder voetbal zou ik me helemaal niet kunnen voorstellen. Doordat ik lange tijd in provinciale actief ben geweest, had ik weinig tijd om naar de wedstrijden van mijn vroegere clubs te gaan kijken. Van Club heb ik overigens nooit een uitnodiging ontvangen. Maar op televisie mis ik geen seconde. Ik kan elk doelpunt gerust enkele keren bekijken : in Goal, in de heruitzending, in Stadion en in het journaal.

“Mijn oordeel over de huidige spitsen ? Koller vond ik goed, maar dat Radzinski met amper 23 goals topschutter werd, vind ik wat bleekjes. De tijd dat spitsen meer dan dertig goals maken, is voorbij. Daarvoor moeten ze in de wedstrijd te hard werken. Echte goaltjesdieven zijn er haast niet meer.”

door Stefan Van Loock

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content