Rik Van Looy viert op 20 december zijn 75ste verjaardag. Zijn meesterhelper Edgard Sorgeloos haalt herinneringen op.

Veel toeters en bellen zullen er rond de 75ste verjaardag van Rik Van Looy niet weerklinken. Rik heeft zich, na zijn actieve loopbaan die in 1970 eindigde, langzaam maar zeker teruggetrokken uit wat men de ‘grote wielerwereld’ zou kunnen noemen. Eerst was hij nog ploegleider bij IJsboerke, dan reed hij rond met journalisten die werkten aan de voorloper van dit blad. Daarna nog stortte hij zich – binnen de Vlaamse wielerschool – met al zijn kennis van zaken op de begeleiding van jongeren. Om, ten slotte, vooral te genieten van het familieleven. Daar zal wel gefeest worden, verdere hulde en reportages wees hij af. Zoals hij in het recente verleden almaar nadrukkelijker ging doen.

“Als je toegeeft aan de ene, kun je de andere niet weigeren”, zo luidt zijn filosofie van vandaag.

Dus moeten al die fans op die heuglijke dag maar onder mekaar herinneringen oprakelen aan die glorierijke jaren, tussen 1953 en 1970, toen Van Looy de meest prestigieuze successen op zijn palmares schreef. Tweemaal wereldkampioen, triomfen in alle klassiekers, ritoverwinningen en ereplaatsen in de Vuelta, de Giro en de Tour. Waarin hij ook de groene trui pakte.

Rik Van Looy verdeelde België (en misschien zelfs heel Europa) in twee kampen. Men was voor hem of tegen hem. En daartussen niets. Bij de fervente aanhangers horen vanzelfsprekend ook zijn ploegmaats uit de fameuze Rode Garde, lange jaren gesponsord door het Italiaanse Faema. Onder hen: Edgard Sorgeloos en Willy Schroeders, met wie hij nog regelmatig gaat tafelen. Willy Schroeders is de stille kracht, Edgard Sorgeloos de vlotte prater, die ondanks zijn gevorderde leeftijd (op 14 december 78 geworden) nog over een ijzersterk geheugen beschikt.

Rik Van Looy, madonna mia!

“Uiteraard halen we, als we samenkomen, nog herinneringen op aan de goede oude tijd. Weet je dat signor Valente, de grote baas van sponsor Faema, ons eens een Maserati leende, waarmee ik Rik naar het vliegveld kon voeren. We werden tegengehouden door de politie wegens (veel) te snel rijden. Je kent dat: aan de kant, papieren tonen. Bleek dat ons rijbewijs in Italië niet geldig was. Daarmee werden we ineens verdacht: vreemdelingen in een Italiaanse bolide en Rik die in zulke omstandigheden nogal, hoe zou ik het zeggen, opstandig kon zijn. Hij weigerde zijn identiteitskaart te tonen. Toen hij dat, na lang aandringen, toch deed, vielen de monden van de agenten open. Rik Van Looy, madonna mia! De heren sprongen op hun motoren en we werden met escorte en met overdreven snelheid naar de luchthaven gevoerd.”

Het huidige wielrennen verbleekt dan natuurlijk bij dat gezellige gekeuvel. “De tijden zijn veranderd. Niets is nog zoals vroeger. Die hechte band tussen ploegmaats bestaat bijna niet meer in het peloton. Het puntensysteem, dat al bij al toch de handelswaarde van de renners bepaalt, drijft de coureurs uit mekaar. Het is beter om zelf tiende te eindigen dan een maat aan de overwinning te helpen.”

Edgard Sorgeloos, afkomstig uit Denderhoutem en nu woonachtig in Oudenaarde, was in de befaamde Rode Garde en ver daarbuiten beter bekend als ‘Labie’. “Geen bijnaam, wel de naam van mijn moeder. Ik had ook moeite om Sorgeloos te zeggen. Het klonk als Solleloos. Dus ben ik lange tijd Labie gebleven. Ik had bij de jongeren al wel twintig koersen gewonnen eer ze in Denderhoutem en omgeving wisten dat ik dat was.”

Die met de dikke billen

Edgard ‘Labie’ Sorgeloos werd prof in 1951 en trad in 1954 aan bij het Peugeot (dat een jaar later Belgisch werd onder de noemer Elve-Peugeot) van … Rik Van Steen-bergen. Hij kwam zo terecht in de onverbiddelijke strijd die zijn kopman leverde tegen die andere Rik, de jaren jongere Rik.

“Ooit zei Van Steenbergen bij de start van een koers tegen mij: ‘Labie, zie je die daar met zijn dikke billen staan.’ Aan het einde van de rit had hij wel ervaren wat een kracht er in die dikke billen zat.”

Vreemd was wel dat Van Steenbergen zijn gabber zonder veel morren naar de concurrentie liet vertrekken. “Voor de Giro van 1957 had hij met de organisatoren een contract afgesloten dat hem toeliet na tien of elf ritten naar huis te gaan. Nadat hij al vijf etappes gewonnen had, besloot hij toch maar te blijven. Na de Ronde van Italië trok ik onmiddellijk naar die van Zwitserland en kreeg voor de afreis nog een opkikkertje van Rik Van Steenbergen mee. ‘Jij gaat daar goed rijden’, voorspelde hij en ik vroeg mij af waarom hij zoiets zei. Achteraf heb ik dat pas begrepen. Het tweede gedeelte van die Giro hadden we zonder ambities afgewerkt. We reden gewoon wat mee, zonder forceren. Ik was dus tegelijkertijd fris en gerodeerd en finishte in Zürich als tweede in de eindstand en als winnaar van het puntenklassement. Ze kregen mij amper uit de eerste tien van de rituitslagen. Dat was Van Looy uiteraard niet ontgaan. In een kort gesprek schetste hij de voorwaarden, waaraan ik voor hem zou kunnen rijden. En die voorwaarden waren aantrekkelijk, veel meer dan het idee die transfer te moeten bespreken met Van Steenbergen. Maar dat viel uiteindelijk nog best mee.

“‘Doen, Labie’, zei hij. ‘Ik word een jaartje ouder, ik ga me nu vooral op de piste concentreren. En als je dubbel zoveel kunt verdienen, moet je dat voor mij zeker niet laten.'”

Nog meer klassiekers

En Sorgeloos kwam in een andere wereld terecht. “Bij Peugeot was ik zowat het vijfde wiel aan de wagen. Van Steenbergen was niet de echte kopman van een echte ploeg. Hij wilde alleen maar koersen en winnen. Hij ergerde zich niet aan een vuile fiets, bij lange verplaatsingen had hij zijn boterhammetjes mee en tactisch koersen kon hij wel op zijn eentje. Bij Van Looy bleek dat helemaal anders. Alle materiaal, voor hem en voor de maats, moest piekfijn in orde zijn. En als we ver en lang moesten rijden, was de middagstop in een degelijk restaurant heilig. Aan elk detail hechtte hij belang. Elke wedstrijd werd op voorhand ontleed, in de koers zelf ontging hem niks. Ik begreep met de tijd waarom hij mij erbij genomen had. Hij leerde mij kennen als een trouwe gezel en ook al zeg ik het zelf: ik kon als geen ander een sprint aantrekken. Efficiënt afstoppen achter ontsnapte ploegmaats moest niemand mij nog leren. Pas op: dat is niet zo evident. Je moet de tegenstanders met nepbeurten aan de kop zo goed als in slaap wiegen, of in elk geval ontmoedigen. Ik veroverde snel het vertrouwen van onze kopman. Ik heb nooit een contract voor hem getekend, het gegeven woord was even bindend. Ik stond hem ook buiten de koers bij. Ik logeerde weken aan een stuk in Grobbendonk, om op tijd te zijn voor de training of voor het vertrek naar de koers. Ik sliep zo goed als altijd met hem op de kamer. Onze band was zo intens dat bepaalde ploegmaats jaloers op mij waren. Rik wist uiteraard dat ik alles van de koers en van de coureurs begreep, hij had oor voor al mijn raad. Alleen: als hij op de fiets zat, haalde zijn temperament de bovenhand. Hij viel als eerste aan, in plaats van die klus aan de maats over te laten. Had hij meer naar mij geluisterd, dan had hij dubbel zoveel klassiekers gewonnen.”

Meegaan is winnen

Edgard Sorgeloos leerde al snel wat het inhield voor de Rode Garde te rijden. Op het einde van 1958 stapte hij over naar Faema en kon dus begin 1959 al ervaren wat het was om met die mannen op trainingskamp te trekken. Om er uiteindelijk nog meer te doen dan de andere ploegmaats.

“Rik en ik reisden al begin januari naar het Gardameer. De rest van het team zakte twee weken later af. Wij bleven minimaal zes weken, zij een dikke maand. Wij hadden een conditionele voorsprong en konden dus met een zeker genoegen bepalen wat het ritme van elke dag zou worden. Het was onveranderlijk. Eerst reden we twee aan twee op kop. Dan moest iedere renner een kilometer à bloc aan de leiding fietsen. Pas op, het was geen acht- of negenhonderd meter, maar duizend. Op ons vaste parcours kenden we elk kilometerpaaltje. We werkten met een haast militaire discipline. Was het vertrek bepaald om negen uur, dan kwam er niemand vijf minuten te laat. Aan het einde van die stage konden zes renners de Ronde van Sardinië rijden. Een nuttige en lucratieve wedstrijd, omdat wij er toch alles wonnen. Ik was altijd zeker dat ik met Rik mee mocht, de anderen trainden zich uit de naad om erbij te zijn. Alleen op zondag werd er amper gewerkt. Wat losrijden en dan allemaal naar een bar dicht bij het hotel. Op het programma: aperitiefjes en pinten drinken.” En ook in de bar was Sorgeloos de leidende figuur. Hij hield de gezamenlijke kassa bij.

Die wekenlange stage bracht Labie twee van zijn mooiste successen op. Zowel in 1959 als in 1964 won hij de semiklassieker Sassari-Cagliari. Hij besefte snel wat kon en niet kon in de Rode Garde.

“We zaten er met een stel kampioenen van het hoogste niveau. Zij wisten allemaal heel goed wat van hen verlangd werd. Iedereen kreeg de nodige vrijheid. Maar wie meeging in een beslissende ontsnapping, moest er ook maar voor zorgen dat hij het haalde.” Het gaf de Rode Garde een reputatie van onoverwinnelijkheid. “Waar ik ook kom, in België en vooral in het buitenland, spreken de mensen mij nog aan op dat team.”

Met vijftien naar Parijs

Rik Van Looy heeft, met die Rode Garde als ruggensteun, een glorierijk palmares verzameld. Maar het had nog zoveel meer kunnen zijn en niet alleen omdat ‘de keizer’ (dixit Labie) niet altijd zijn temperament kon bedwingen.

“Neem nu die Giro van 1959, waarin hij de bergprijs won en vierde werd. Net voor de start van de zwaarste Dolomietenrit, zeker 300 kilometer lang, met alle hoge cols erin, zei hij mij: ‘Edgard, gij moet van bij de start demarreren. Als ge een beetje voorsprong hebt, kom ik achter en eens samen geven we volle gas.’ Ik was maar half verwonderd over die opdracht. Rik klom veel beter in Italië dan in Frankrijk. Omdat de wegen er slechter waren en het meer op kracht dan op souplesse te doen was. Voor mij was een bevel een bevel en wij raakten met nog wat Italianen voorop. Iedereen verklaarde ons gek, maar we pakten wel een serieuze voorsprong. En toen gebeurde het drama. In de tweede beklimming kreeg ik een lekke band en sportdirecteur Guillaume Driessens reed mij straal voorbij. Ik moest minuten wachten op depannage en de vluchters werden dicht bij de streep ingerekend. Was ik erbij gebleven, dan hielden we stand en won Rik die Giro. Ik vloog die dag. Want dat moet ik nog zeggen: als het voor Van Looy te doen was, kon ik nog twee keer meer dan voor mezelf.”

In 1962 trok Rik Van Looy met zijn Rode Garde voor het eerst naar de Tour. Om te winnen. Daarvoor had hij een uiterst gewaagd plan bedacht.

“We moesten van bij het begin aanvallen. Het werden dolle ritten. Geen seconde heerste er rust in het peloton. Jacques Anquetil, de grote favoriet en ook de grote vriend van Rik, was razend. Maar Van Looy stoorde zich aan niemand. ‘Ik zorg ervoor dat we maar met vijftien renners in Parijs arriveren’, zei hij. ‘Alleen als ik onderweg kraak, zal er een andere winnen!'”

Helaas: Van Looy kraakte niet, hij viel. Op de weg naar Pau werd hij aangereden door een motor en dokter Dumas verplichtte hem de strijd te staken.

“Niemand kan zeggen of hij het alsnog gehaald zou hebben”, mijmert Sorgeloos nu. “Maar ik geloofde erin. Als hij iets in zijn kop had, dan zat het ook nergens anders.”

Declasseren? Ja!

Kwam dan het beruchte wereldkampioenschap 1963 in Ronse. Sorgeloos zat niet in de Belgische ploeg. “Ik was het zwarte schaap van de Belgische wielerbond. Ooit had ik een incident in een sprint met Maurice Mollin. Een van mijn supporters gaf hem achteraf een serieuze klap. Ik was helemaal niet in de omgeving, maar werd wel de peer van de historie. Ik liep een schorsing op en mocht verdere selecties vergeten. Ik heb maar één WK gereden.

“Voor Ronse 1963 had Van Looy alles tot in de puntjes voorbereid. Hij had op donderdag voor de koers de voltallige ploeg uitgenodigd, dicht bij huis, in Grobbendonk. Iedereen moest een charter ondertekenen, waarin stond dat het voor hem en voor hem alleen te doen was. Ook mannen als Beheyt en Gilbert Desmet bleken akkoord, maar ik had mijn bedenkingen en verwittigde Rik. Desmet had een jaar bij ons gereden en hij was niet de beste ploegcoureur gebleken. Hij dacht meer aan zichzelf dan aan het team. Dat was zijn volste recht, maar zo paste hij niet in onze Rode Garde. Ik had trouwens na een jaar al Rik verwittigd: het is hij of ik. Was ik er in Ronse bij geweest, dan had ik een heel andere koers in mekaar gestoken en zou Van Looy het gehaald hebben.”

Iedereen herinnert zich voor altijd hoe die bewogen spurt verliep, met Beheyt die, de hand op de rug van Rik, als eerste over de meet schoof.

“Als ik daarna de beelden herbekeek, besefte ik dat ze allebei gedeclasseerd moesten worden. Was Darrigade toen in plaats van Jo de Haan als derde over de streep gebold, dan zou de jury ook zo geoordeeld hebben. Nu, wat was, kon niet meer veranderd worden. Dat bleek ook de filosofie van Rik te zijn. Met een derde wereldtitel zou hij geen cent meer verdiend hebben, maar in de criteriums achteraf werd hij als de morele winnaar begroet. Zijn populariteit was nooit zo groot.” S

door robert janssens

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content