Zijn neus voor goals heeft Wesley Sonck altijd gehad, dat bewijst hij nu weer bij Club Brugge. Eigenzinnig is hij ook, nog steeds. ‘Als iedereen links zegt, ga ik toch altijd een keer zien of rechts ook geen mogelijkheden biedt. Koppig, hé.’

Ze denken dat ik een moeilijke mens ben, maar dat is helemaal niet zo.” En dus kregen we Wesley Sonck (29) vorige week zo ver dat hij naar de studio kwam om zich te laten bodypainten in de kleuren van Club Brugge. Gewillig liet Sonck – sinds zijn doelpunt in de wedstrijd tegen Standard Mister 100 – zich onder handen nemen, zonder bezwaar te maken. Eerst met verf en daarna, om het effect nog sterker te maken, met olie. Hij heeft die ochtend goed en scherp kunnen trainen, Sonck ziet duidelijk weer licht aan het einde van de tunnel. Opnieuw. Eind september, begin oktober van vorig jaar zat hij even aan een gemiddelde van één doelpunt per wedstrijd. Hij leek terug, de bondscoach selecteerde hem voor de interland tegen Armenië en ook daarin scoorde Sonck. Maar toen sloeg het noodlot toe. Sonck, die al in Tubeke een eerste keer de buikspieren voelde opspelen, raakte na de topper bij Genk – eind oktober – aan de buikspieren geblesseerd en maakte pas eind januari zijn rentree. En als hij fit is, scoort hij. Zoals tegen Standard, eerste kans en bingo. Zijn 100ste in de Belgische competitie, die helaas geen punten opleverde, tenzij morele, voor het zelfvertrouwen.

Wie had er na de wedstrijd tegen Standard gelijk? Jij met je opmerkingen dat het toch niet zo goed was, of de trainer die iedereen verbaasde door te stellen dat hij zich goed gewapend zag voor de titelstrijd?

Wesley Sonck (grijns): “Na al die jaren in het voetbal heb ik geleerd dat de trainer altijd gelijk heeft. Ik vond het heel degelijk, onze ploeg zelfs iets gevaarlijker, tot de 0-1. Daarna kregen zij de betere kansen, terwijl wij op het harde, bevroren deel van het veld op zoek moesten naar de gelijkmaker. En daar was alleen al je recht houden niet makkelijk …”

Voor zijn uitspraak kreeg Mathijssen de volle laag. Als afleiding goeie zet, zullen we zeggen. Meer dan over die onmacht van Club werd gepoogd om van jullie trainer een psychologisch zwakke mens te maken.

“(lacht breed) Ik denk dat hij dat net niet is. Kranten die ons willen doen geloven dat we niet goed zijn, zullen daar niet in slagen, vrees ik. Ergens kan ik de trainer volgen. Hij heeft een bepaald concept in zijn hoofd zitten en dat komt er voor grote delen uit. Met dezelfde manier van voetballen kregen we tegen Mechelen drie, vier open kansen. Uiteraard was dat tegen Standard niet zo, dat wisten we vooraf. In die matchen beslissen details. De goal van François ( Sterchele, nvdr) die wordt afgekeurd voor een fout op de doelman, terwijl er volgens mij héél weinig aan is … Het uitglijden van Jo ( Blondel, nvdr) nadat hij eerst goed recupereerde, waarop Jovanovic toch kan doorgaan …”

Je verliest twee keer van Standard. Wat zegt dat volgens jou?

“Toen we met Genk kampioen werden, haalden we een op zes tegen Standard en twee op zes tegen Anderlecht. Je kan daar lang over zeveren. In het begin stonden zij zeven punten voor en wij voor de topper drie. Dat betekent dat ook zij onderweg punten laten … Die twee rechtstreekse duels. Het kan altijd dat een ploeg je niet goed ligt. De eerste match was ik er zelfs nog niet eens bij.”

Is Standard beter?

“Neen. Sowieso niet. Ze hebben misschien iets meer fysieke gestalte, maar onze ploeg heeft veel meer ervaring.”

Was het wat, die 100ste competitiegoal?

“De mensen van Brugge hadden al een tijdje een truitje met het cijfer 100 klaar op de bank. Sinds Beerschot, geloof ik. Een beetje vreemd, want ik heb direct gezegd dat ik niet naar dat doelpunt op zoek was. Ik sta wat aan de linkerkant en kom niet zo veel in scoringspositie, minder toch dan wanneer je centraal speelt of met twee. Ik zei dus tegen iedereen: scoren is niet belangrijk, als we maar winnen, en blablabla ( lacht). Toen de wedstrijd gedaan was, realiseerde ik me pas dat die 100ste erin zat. Maar eigenlijk koop ik er niks voor. Dubbel gevoel dus. Maar het is wel mooi.”

Niet slecht voor iemand die ooit middenvelder was.

“Ikke, middenvelder? In de jeugd, ja, maar als prof ben ik quasi altijd spits geweest. Bij Ajax speelde ik even op tien, net achter de spits, en in de nationale ploeg ook eens ( grijns). Sommige mensen denken dat ik dat goed kan, maar ik handel toch vanuit een aanvallend denkpatroon. Dat van spits. Ik heb in Ajax ook op de flank gespeeld, dat is een heel andere manier van voetballen. Je moet soms mee tot in de eigen zestien met de links- of rechtsachter. Op de flank moet ik veel meer nadenken.”

De kracht van Jacky

Ik heb het gevoel dat je in het begin nog kon leven met een positie op de flank, maar dat je het net voor je blessure steeds moeilijker kreeg.

“Het is sowieso mijn ding niet, op de flank in een systeem met drie. Je moet dingen doen die je jaren niet gedaan hebt. Maar als de trainer vindt dat ik daar voor de ploeg het beste rendement haal, dan zet hij mij daar. Die zet bracht een bepaald evenwicht in het team en dat wil hij zo houden, vermoed ik. Dan heb ik daar geen problemen mee. Met de terugkeer van Elrio is het niet meer zo strak. Ik heb veel vrijheid, we kunnen wisselen, veel hangt ook af van de ploeg tegen wie je speelt. Tegen Mechelen liep ik heel veel centraal, omdat daar een jonge gast speelde en het toch van belang was om direct veel druk te zetten … Maar ergens snap ik nu ook veel meer dat het individu zich moet aanpassen aan de ploeg. De afgelopen jaren had ik daar problemen mee, zeker bij Ajax, omdat je niet het rendement haalt dat je zou kunnen halen. Anderzijds, ik ben er wel kampioen geworden, van de 26 of 27 wedstrijden die ik toen speelde, heb ik er 22 of 23 op die positie gespeeld. Wat is dan het probleem? Karel ( Geraerts,nvdr) heeft zich ook moeten aanpassen. Hij is nu gewoon verdedigende middenvelder, terwijl hij vroeger offensiever speelde en hij doet het goed op die positie. Iedereen moet maar een beetje inboeten op wat hij graag doet en wat meer aan de ploeg denken.”

Is dat dan de kracht van de trainer, dat hij iedereen daarvan kan overtuigen?

“Ik denk het wel. Dat iedereen echt begint te doen wat de trainer wil en dat zoiets begint te werken. Je gaat me niet vertellen dat het allemaal geluk is. Sint-Truiden kende zijn beste jaren onder Mathijssen, hij pakte Charleroi over en het begon goed te gaan en nu hetzelfde met Brugge. Er moet dus wat zijn dat hij aan de spelers meegeeft. We zijn niet de meest productieve ploeg, maar we zijn ook geen ploeg die veel goals slikt, er is dus een bepaalde stabiliteit. Dat is volgens mij de sleutel. Vroeger hadden ze meer uitschieters, 4 à 5-0, maar gingen ze ook wel eens met 3-0 de boot in. Ik denk niet dat zoiets nu makkelijk zou gebeuren.”

Herken je wat van jezelf in de trainer?

“Ja. Het is de eerste keer dat ik met een trainer kan praten, zonder enige schroom. Je moet altijd opletten wat je zegt. Nu nog. Soms botst jouw visie nu eenmaal met die van de trainer en gewoonlijk krijg je tegenwind. Maar bij deze trainer kan ik die uiten. Uiteindelijk doet hij meestal wel zijn zin, maar hij denkt tenminste na over de dingen die ik aanreik. Offensief, want defensief is niet mijn sterkste kant. En iedereen kan dat. Dat is misschien de kracht van de trainer, dat iedereen zich goed voelt. Je moet het als trainer doen hoor, iedereen tevreden houden. Ik zie bij ons heel weinig jongens die kwaad zijn en niet mee willen. Vroeger heb ik het anders meegemaakt.”

Over de limiet gaan

Marc Degryse ging in zijn nadagen wat terughangend spelen, half middenvelder, half spits. Zie jij je toekomst ook zo?

“Binnen een paar jaar misschien, als ik niet meer die snelheid heb. Maar van nature blijf ik wel die doelpuntenmaker, denk ik. Van Marc heb ik destijds bij Germinal Beerschot wel véél geleerd. Hij wist heel goed wat hij deed, slim tussen de linies lopen, bewegen. Hij was de eerste die me concrete tips gaf. Zoals: begin eens te werken op vrije trappen. Toen ik het jaar erop naar Genk verhuisde, ben ik dat gaan doen, samen met BerndThijs. Als iemand met zo’n carrière wat tegen je zegt, moet je daarvoor openstaan, vind ik. Ook al ben ik altijd een eigenzinnige geweest. Ik doe heel veel dingen tegendraads. Als iedereen links zegt, denk ik toch eens na of het niet rechtdoor kan, of naar rechts. Inmiddels heb ik ook een eigen visie op voetbal.”

Je vrije trappen neem je op een speciale manier, zoals Pierre van Hooijdonk. Vanaf de bal vertrekken en dan precies je passen achteruit afmeten.

“(lacht) Dat ziet er belachelijk uit, hé! Maar je komt er wel perfect mee uit. Ik probeerde eerst van alles. Een lange aanloop, een korte … Op een bepaald moment zat ik te twijfelen tussen twee meter en tweeënhalve meter en ging ik het afstappen. Toen bleek dat drie stappen goed uitkwamen. Maar ik ga me zeker niet met Pierre vergelijken, want die trapte ze perfect.”

Je maatje in de spits, François Sterchele, is iemand die zich graag discreet doet vergeten om dan toe te slaan. Jij bent wel een heel ander type.

“Ik kan me geen 80 minuten afzijdig houden en niks doen, er zomaar wat tussen lopen. Ik moet betrokken zijn. Als dat niet lukt, heb ik een zéér slecht gevoel. Tegen Standard was ik heel veel betrokken, maar heb ik ook heel veel balverlies geleden. Omdat ik dingen ging forceren. Je wil dat, omdat je weet dat je dat kan als je goed bent, maar blijkbaar zit ik nog niet op mijn maximum. Misschien verwacht ik soms te veel van mezelf.”

Wesley zet zichzelf enorm onder druk, zeggen ze bij Club.

“Zo ben ik altijd geweest. In eerste instantie voor mezelf, en daarna voor de anderen. Ik ben nooit tevreden, ik weet wat ik kan en de dingen die ik kan, wil ik goed doen. Moet ik goed doen. Zoals tegen Mechelen. Ik heb in mijn leven nog nooit twee zulke mooie kansen voor doel gemist. Frisheid, blessure, ziekte, dat speelt allemaal mee, maar die kansen mag ik echt niet meer missen. Ik heb vanochtend een hele goeie, straffe training afgewerkt, met vier tegen vier en heel veel kort werk. Wel, het was lang geleden dat ik niks van pijn heb gevoeld. Lieven Maesschalck had dat voorspeld. Weske, soms ga je denken: oei, het is weer van dat, maar dat moet je je niet aantrekken, zei hij. Het zal geleidelijk wegebben en op een dag helemaal voorbij zijn. In het begin durfde ik op training niet met de linker trappen, maar dat is voorbij. Fysiek kan ik ook weer over de limiet gaan. Tot dusver was het toch altijd wat oppassen. Ze willen dat je speelt, dus moet je wat opletten en ga je misschien aan 70 tot 80 procent trainen, om klaar te zijn voor de match. Voor mij is dat niet goed. Ik ben op mijn best als ik van maandag tot donderdag vol kan trainen. Als ik niet goed kan trainen, voel ik me niet goed.”

Snap je Jovanovic, die dat nu allemaal moet beheersen? Operatie of niet?

“Hij zal zeker pijn hebben, maar niet de pijn die ik en nog anderen hadden. Daarmee kan je niet spelen. Ik heb bij Lieven nog anderen ontmoet, een gast van Dender, eentje van Antwerp en ik zeg je: wij dachten nog niet eens aan spelen. Ik kon trappen noch sprinten. Bij hem zie je het bijna niet als hij aan het lopen is. En dan is het met oefeningen en rust te beheersen. Fabien Camus van Charleroi kan het ook.”

Het nut van oefeningen

Je bent acht jaar niet of amper geblesseerd geweest en daarna hield het niet op. Hoe verklaar je dat?

“In Ajax heb ik een trap op de voet gekregen. Bij Gladbach heb ik ook een keer de ribben gebroken. Dat zijn incidenten waar je weinig of niks aan kan doen. Maar die liesblessures, twee verschillende weliswaar, maar van dezelfde aard. De eerste keer dachten ze dat de buikspieren aan de binnenkant, niet die aan de oppervlakte, te zwak waren. Dan doe je bij wijze van spreken 1000 buikspieroefeningen per week, maar merk je eigenlijk dat je niet de buikspieren traint die je nodig hebt … Belachelijk. Waarop ze dat verstevigen tot bij het tweede letsel bleek dat die buikspier … te stevig was. Ze trok te fel aan het bot. Tachtig procent van de voetballers kan problemen krijgen. De laatste jaren doe ik heel veel oefeningen, zowel voor als na de training. Vroeger was ik tegen. Ik heb er bij Genk met Gert Vandeurzen, de kine, nog veel mee gelachen. Ruzie over gemaakt. Ik had dat niet nodig, die stabiliteitsoefeningen. Tot je hoger gaat spelen en de belasting vergroot. Nu besef ik dat je veel onderhoud moet doen. Sommigen kleden zich om kwart voor tien aan en gaan om tien uur naar buiten voor de training. Anderen, en daar ben ik nu ook bij, doen dagelijks een halfuurtje voor de training al oefeningen om opgewarmd te kunnen beginnen. Soms vervelend, maar het hoort erbij. Tenslotte ben je toch maar drie à vier uur per dag met voetbal bezig. Dat moet je ervoor over kunnen hebben.”

Jij gaat hoog van de grond. Heb je dat te danken aan de sportschool?

“Weet je hoe dat komt? Wij voetbalden vroeger altijd vlak bij het café van mijn moeder en hadden een spelletje: eentje centerde, voor de goal stond een groepje en eentje stond in doel, tegen de poort. Altijd vanaf de rechterkant. Wie de bal binnen kopte, moest in de goal gaan staan. De keeper ging de centers trappen, en de derde kwam naar het groepje. Negen van de tien keer won ik dat spelletje. Sprongkracht is iets wat je van nature hebt, en je moet kunnen koppen, zonder schrik … Maar het belangrijkste is oefenen, oefenen, oefenen. Hoe komt het dat Jeroen ( Simaeys, nvdr) een van de beste fysieke condities heeft? Aanleg. Ik heb heel veel samen met Bernd gelopen, die zit aan hartslag 135-140 als ik de 180 benader. Aanleg en training daarnaast. Ik zie als spits sneller het gaatje, hij kan makkelijker lopen.” ( Later, tijdens de fotosessie, zal hij er nog eens op terugkomen: “Na mijn carrière loop ik een marathon. Gewoon, om te bewijzen dat ik wél kan lopen.“)

Maar de sportschool heeft toch je lichaam gevormd.

“Dat wel. We hadden dertien uur sport per week. Alles: turnen, zwemmen, … Dat ik zo gespierd ben en daardoor extra kilo’s heb, zal daar wel mee te maken hebben. Mijn broer is even groot als ik – 1,74 meter, en hij weegt maar 66 kilo. Hij is zo ( toont een vinger). Ik denk dat ik op school veel kracht heb meegekregen.”

Kinderen moeten sporten

Wat betekent clubliefde nog voor een prof? Iets wat tijdelijk is?

“Ik denk dat het stilaan wegebt. Volgens mij ben je een nummer, zeker in een grote club. Dat zeg ik sedert Ajax. In België is dat misschien iets minder, omdat het financiële iets minder is. Clubliefde. Als je je ergens goed voelt, heb je dat wel ( denkt na). Het allerbelangrijkste is dat je mens bent en blijft. Niemand in mijn ex-ploegen gaat vertellen – en daar ben ik echt helemaal zeker van – dat ik tegen iemand ooit een verkeerd woord heb gezegd. Ik respecteer iedereen. Het beste schiet ik meestal op met de materiaalmannen, zij die de kleedkamer poetsen. Kleren leggen waar ze horen, je schoenen fatsoenlijk zetten, daar doe ik allemaal aan mee. Thuis ook. Ik leg af en toe wel eens wat op een stoel, maar gooi zeker geen kousen in de gang of op de grond, die mijn vrouw dan moet oprapen. Dat kan niet.”

Heb je dat van vroeger meegekregen, vanuit je jeugd in het café? Dat je met iedereen, arm én rijk, overweg kan?

“Zeker en vast. Ik voel me misschien nog het best bij de volksmens. Ik kom nu veel meer in contact met bedrijfsleiders, maar dat zijn mensen zoals wij hoor. Niet meer of minder dan iemand anders.”

Je hebt vroeger nog gekaatst. Dé volkssport in de Denderstreek. Nostalgie?

“Ik ga het zeker nog doen, na mijn carrière. Als je het niet kent, weet je eigenlijk niet hoe mooi het is. De zomer, het zonneke, lekker buiten, passie, volks, buiten op straat meestal. Ik ben ermee opgegroeid in het café. Voor de deur speelde een ploeg en toen ik 15, 16 was, deed ik mee. Toen ik nog voor Molenbeek speelde, hebben we eens in de zomer een ploegje gemaakt. Yves Buelinckx, Wilfried Godart, PascalBovri, een maat van hem en ikke. Tegen Kokejane gespeeld én gewonnen! Wilfried was een goeie en ik trok ook mijn plan, op klein midden. Ik heb nog in de nationale ploeg van de juniors gestaan. Tof tof. Met mannen die nu in de eerste klasse kaatsen. Caféspelen. Je rolt daarin. Bakschieten, kickeren, biljarten, vogelpikken, kaarten, ik kan het allemaal.”

Je woont terug in Ninove. Maakt dat voor jou een verschil?

“Er is meer sociaal contact, ik zie meer mensen. Af en toe ga ik eens naar mijn supporterslokaal. Ik doe gewoon, de alledaagse dingen. Naar het einde van de week pak ik wel mijn rust. Vlak voor het weekend zal ik niet te veel buitenkomen. Ik zie mijn grootmoeder geregeld, mijn tantes, mijn vader, mijn broer. Die voetbalt ook nog, bij Meerbeke (topploeg in de Oost-Vlaamse tweede provinciale, nvdr). Drie keer gescoord in het weekend dat wij tegen Standard speelden, hij doet het goed. Het contact is intenser …”

Ook met je moeder?

“Nog altijd niet. Al bijna tien jaar niet. Eigenzinnig hé, karakter.”

Geen last van?

“Neen. Als ik er last van zou hebben, zou ik misschien andere dingen doen. Mijn broer gaat wel naar haar. Soms denk ik daar wel eens aan, als ik met mijn kinderen bezig ben. Maar … er zijn dingen gebeurd, zo is het nu eenmaal. Ik ben koppig, zij is koppig en dan gebeurt dit, ja. Misschien heb ik dat wel van haar. Soms vind ik het jammer, maar in veel families gebeuren zulke zaken. Met de jaren ben ik wel meer vergevingsgezind geworden, merk ik. Ik maak me veel minder kwaad, over alles. Het verkeer, thuis. Mijn kinderen steken zo veel uit. Maar dan denk ik soms: waarom kwaad worden? Dat maakt niks uit. Probeer het eens op een andere manier … Ons leven staat in het teken van het voetbal, maar ook voor je kinderen neem je meer tijd. Ik ben gisteren naar de tennisles van mijn dochter gaan kijken. En als ze ooit voetbalschoenen maken in de maat van mijn zoon, heb ik al een ploegje voor hem. Het schijnt dat dat geweldig is, die mannekes bezig zien. Daar kan hij zich uitleven, want die heeft te veel energie. Wij pakten onze bal en gingen op straat sjotten, maar dat lukt nu niet meer. Ik push hem niet en mijn dochter evenmin, maar voor ons is het wel belangrijk dat ze aan sport doen. Thuis zitten en altijd voor tv en computer, dat is niks.” S

door peter t’kint – beelden: jonas hamers

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content