Eigenlijk heeft Standard maar één vedette: het publiek. Voormalig vakbondsman Louis Smal houdt de vinger aan de pols in de tribunes en in de stad. Een verhaal over de ziel van Standard.

L ouis Smal draagt een jas van Standard en zijn telefoon staat niet stil. In de straten rond het stadion van Standard hangen zijn verkiezingsaffiches. Op de verkiezingslijst van de cdH staat de voormalige christendemocratische vakbondsman, tegenwoordig lid van het Waals Parlement, derde. Voor een plaats moet, net als voor de landstitel in het voetbal, gestreden worden.

Vijf jaar geleden leidde Smal (70) dit blad rond in Luik, om te tonen hoe de Standardspelers voor sociale projecten ingezet werden. Ook nu zet hij zich daar nog voor in. Net als toen krijgt hij moeiteloos de spelers mee. Die schrikken wel eens van wat ze te zien krijgen. Profvoetballers leven namelijk in een andere wereld dan hun fans. Smal wees er vijf jaar geleden ook op hoe de stad Luik langzaam af geraakte van het oubollige imago van grauwe industriestad. Het centrum werd opgeknapt, in de rand ontwikkelden zich nieuwe industrieën, vooral in en rond de luchthaven op Bierset.

Wat vooral opviel, was Smals warme benadering van mensen. Voor iedereen had hij een vriendelijk woord over. Het leek alsof hij elke inwoner van Luik en omgeving persoonlijk kende. Dat was ook de reden waarom Luciano D’Onofrio hem in 2000 benaderde om de chaos en de anarchie bij het supporterslegioen van de Rouches aan te pakken. Op dat moment waren er spanningen tussen supporters en bestuur, werkten de diehards onder de fans in tijden van tegenslag hun frustraties uit op de spelers en aarzelde de harde kern niet om de politie of de rivaliserende sides te bekogelen met stenen. D’Onofrio, vertelt Smal, motiveerde zijn vraag door te wijzen op Smals ervaring met het omgaan met grote massa’s als christelijk vakbondsafgevaardigde. Hij had geen argwaan bij de figuur van D’Onofrio: “Ik kende hem van vroeger, ik wist dat hij de voetbalwereld door en door kende, dat hij een uitgebreid adressenboekje had in dat wereldje, dat hij iets kon. Anders word je met Porto geen Europees kampioen. Maar vooral: hij had een duidelijke visie op wat hij wilde.” Op dat moment maakte Smal, van kinds af supporter van de Rouches, deel uit van een werkgroep die potentiële klanten benaderde voor de businessseats op Sclessin, als schakel tussen de club en het economische en sociale netwerk in het Luikse.

Vergeleken met vijf jaar geleden vindt Smal Standard flink veranderd. Voorheen probeerde het bestuur vooruit te geraken, pas de laatste vijf jaar lukte dat. Volgens Smal is dat de verdienste van Luciano D’Onofrio. “Hij heeft de goeie keuzes gemaakt, maar niet door met geld te gooien. Het is niet iemand die kost wat kost kampioen wil worden. Zijn motto is: zo duur mogelijk verkopen en zo goedkoop mogelijk inkopen.”

Hoogovensfeer

Op 4 april 2001 werd de overkoepelende supportersfederatie La Famille des Rouches opgericht, waarvan naast vertegenwoordigers van de clubs ook de vertegenwoordigers van de diverse strekkingen binnen de Standardaanhang deel uitmaakten. Op dat moment telde Standard 5800 abonnees en dik twintig supportersclubs, vandaag heeft het 21.800 seizoenskaarten en 74 supportersclubs, goed voor twee derde van het aantal abonnees.

Toen de Famille des Rouches werd opgericht, had Standard twee sfeergroepen: de Ultra’s en Hell Side ’81, die zich afgescheurd hadden in 1996. Er bleef nog een vonk van de oude Kop in Tribune II. Vijf jaar geleden kwam een groepje jongeren Smal opzoeken, met de vraag of ze geen sfeergroep mochten stichten in Tribune IV, tegenover de Ultra’s: zij vormen vandaag PHK, Publik Hysterik. Dat leidde tot het stereo-effect bij de supportersgezangen, uniek voor België.

De vier groepen werken autonoom, maar onder toezicht van Smal. Samen organiseren ze de tifo’s die gemiddeld 3000 euro kosten, maar voor de Europese matchen opliepen tot 6000 euro. De fans betalen de kosten zo veel mogelijk zelf. Om het verschil bij te passen, zoekt Smal geld. Vervolgens gaan ze met dertig, soms vijftig man aan de slag in de indoorhal op de Académie Robert Louis Dreyfus. “Voor de match tegen Club heb ik hen gevraagd: ‘Wat doen we voor François Sterchele?’ Toen is beslist om in de 23e minuut te applaudisseren, en Tribune IV stelde voor een spandoek te maken.”

Dat er geen communautaire spanningen zijn op Standard, is geen toeval, zegt Smal. “Op Standard hangen geen Waalse hanen.” De opmerking dat er tegen Club drie hingen, brengt hem aan het schrikken: “Waar dan? In tribune IV?” De passie van Standard overstijgt de communautaire verdeeldheid die vanuit de politiek zou kunnen overwaaien, weet hij zeker: de vaders van de Nederlandstalige fans die nu 30 zijn, stonden 30 jaar geleden op de tribunes: “Op Standard wordt geen Vlaams of Waals gepraat, maar Standard”, vindt hij uit het niets een nieuwe taal uit.

In Vlaanderen is de sfeer veranderd, vindt hij. In het Vlaamse kernland, vanaf Zulte Waregem naar Roeselare, voelt hij tot op de eretribune een agressiviteit die eerder naar haat neigt dan naar fanatiek supporteren voor de eigen clubkleuren. Vijf jaar geleden was dat nog niet het geval. Bij andere clubs, genre Westerlo, valt dat nog mee, maar een aantal Franstaligen ziet het niet meer zitten om sommige verplaatsingen te maken. Hij ziet die tendens de komende jaren niet meteen omkeren.

Op Sclessin is de sfeer heel anders: warm en niet vijandig naar bepaalde groepen van de bevolking. De andere aanpak – het verwijderen van de afsluitingen, speciale acties naar vrouwen, de sociale initiatieven naar bedrijven in moeilijkheden – veranderde ook de samenstelling van het publiek. Vandaag komen de Standardfans met het gezin naar het stadion, het percentage vrouwen is flink gestegen. Als er nog eens wrijvingen zijn, weet Smal tot wie zich te richten. Hij ként de leiders van de groepen persoonlijk. “Menselijk contact is een sleutelwoord voor een goeie samenwerking.” De jongeren kennen hem niet meer van zijn syndicaal verleden, hun vaders wél. Smal zoekt ze op, de Ultra’s, in hun lokaal La Cosa. “Mijn parlementaire medewerker is een van de leiders van de Ultra’s. Hij had de vereiste diploma’s en was bekwaam: dus heb ik hem in dienst genomen.” Maar hij wil niet alle pluimen op zijn hoed, hij doet het werk niet alleen, wil hij benadrukken: ” Dans la vie, on n’est rien sans les autres.

De sfeer op Sclessin is nog altijd warm. Dat kan niet anders, met al die hoogovens in de buurt, knipoogt de voormalige werknemer van FN. Hij krijgt, na zo veel matchen, nog altijd kippenvel als de spelers het veld opkomen en de muziek begint te spelen. “Want ik weet: er gaat hier iets gebeuren. Dat pakt ook mensen die in het dagelijkse leven relaxed zijn. Die komen één keer naar hier en ze hebben het zitten. Standard is een club met een ziel. Je hebt ook bij de Ultra’s mensen die door de week in een bank werken, maar zich hier helemaal kunnen uitleven.”

Economische crisis

Een paar jaar geleden werd Luik in de Nederlandse Volkskrant nog uitgeroepen tot een van de lelijkste steden, maar de laatste jaren is de stad flink verfraaid. Er wordt strenger opgetreden tegen vuilnis op straat, straks geeft het vernieuwde treinstation Liège-Guillemin dat op de TGV-lijn van Brussel naar Keulen ligt, nog een bijkomende dimensie, net als het geplande mu-seum voor moderne kunst en het mediacenter. Alleen een moderne voetbaltempel ontbreekt dan nog.

Het is niet alleen schijn, zegt Smal. Luik heeft, net als de rest van Wallonië geprofiteerd van het eerste Waalse Marshallplan dat in 2005 opgestart werd. Er wordt gezocht naar nieuwe industrieën. Er zijn nog de restanten van de oude metaalnijverheid, onder meer rond het stadion van Standard, met zo’n 2500 werkplaatsen, zowat de helft van vijftien jaar geleden. Momenteel zijn de arbeiders tot september technisch werkloos. Hoe het dan verder moet, weet ook Smal niet. Hij weet alleen dat Arcelor Mittal van de 25 hoogovens in Europa er 11 gesloten heeft. ” On souffre.”

Luik moet zichzelf vernieuwen. Net daarom is het jammer dat de economische crisis voelbaar werd net na de landstitel van Standard, vindt Smal. Die titel zou, met een gunstige economische situatie, extra sponsoring hebben opgebracht voor de club. Standard heeft niet het geluk dat het gesponsord werd door een grote bank, zoals Anderlecht en Club. Dat verplicht de club om meerdere sponsors samen te brengen, om aan een bedrag te komen dat vergelijkbaar is met wat Club en Anderlecht van hun banksponsor krijgen. Omdat het niet aan dat bedrag komt, moet Standard elk jaar spelers verkopen om met die meerwaarde het gat op de begroting te vullen. “Met de verkoop van Fellaini kan Standard vier jaar verder. Elk jaar was er op het einde vier miljoen euro te kort. Alleen al de Academie kost 175.000 euro om de drie maanden. Ook het stadion moet nog verder afbetaald worden. Kostprijs? 600.000 euro per jaar.”

Met de titel van zaterdag is hij wat blij, maar die van vorig jaar was qua impact nog een stuk belangrijker. “Ik heb alle titels van Standard beleefd. Mijn kleinkinderen wisten niet wat dat was, een titelfeest op Standard. Nu weten ze het wel.” De titel van vorig jaar droeg ook bij tot het zelfbewustzijn van de inwoners van het Luikse, waar het calimerocomplex verdween. “Men besefte hier plots: ‘We leven in een streek die wint. ‘ Onderschat het belang daarvan niet. Een goed gevoel geeft mensen energie.” S

door geert foutré

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content