Kersvers vader Matthew Gilmore start volgende week samen met Scott McGrory als favoriet in de 61ste zesdaagse van Vlaanderen-Gent.

Zo grootvader, zo vader, zo zoon. Wielrennen zit bij Matthew Gilmore (29) in de genen. En als het van de kleine Zackary (2,5 jaar) afhangt, wordt die traditie verdergezet. Snorrend met zijn driewieler door de woonkamer verwelkomt hij ons ten huize Gilmore. Vader is nog niet terug van de training in het Kuipke, waar dinsdag de 61ste zesdaagse van Vlaanderen-Gent van start gaat. Gilmore’s vrouw Andrea wacht ook op haar echtgenoot. Ze heeft een afspraak bij de gynaecoloog. De dag na het interview (dat vorige week maandag plaatsvond) zal ze bevallen van hun tweede zoontje.

Zackary is compleet weg van de wielersport, vertelt Matthew Gilmore ons bij zijn thuiskomst. “Hij miste geen enkele rit van de Tour en vraagt me geregeld om een videocassette over de geschiedenis van de Ronde van Vlaanderen op te zetten.” Samen met zijn – sinds dit seizoen vaste – kompaan en ploegmaat bij Mapei, Scott McGrory, gaat Matthew Gilmore vanaf dinsdag op zoek naar zijn zesde zege in een zesdaagse. Vader Graeme (13 overwinningen) evenaren zit er dit winterseizoen niet in, maar het vormt wel een doelstelling waarin hij zonder ongelukken zeker zal slagen.

Je kreeg het wielrennen met de paplepel mee.

Matthew Gilmore : Dat mag je wel zeggen. Ik ben geboren in Sint-Amandsberg omdat mijn vader hier toen actief was als zesdaagserenner. Ik vergezelde hem altijd naar de wedstrijden en was al zo fier als een gieter als ik zijn fiets uit de wagen mocht nemen. Ik stam uit een echte wielerfamilie, op familiebijeenkomsten werd er nauwelijks over iets anders gesproken. De zus van mijn moeder trouwde tot tweemaal toe met een renner : eerst was ze gehuwd met Tom Simpson en na diens tragische overlijden hertrouwde ze met Barry Hoban.

Naast je vader speelde ook Danny Clark een belangrijke rol in je carrière.

Zijn laatste twee seizoenen in het zesdaagsecircuit waren mijn eerste – toevallig vielen ook het laatste jaar van mijn vader en het eerste van Danny Clark samen. Danny en ik reden een aantal zesdaagsen met elkaar, wat het voor mij later gemakkelijker maakte om mij te profileren in het wereldje. Wij zijn altijd goed bevriend gebleven. Danny rijdt nog steeds in Australië, hij kan gewoon niet stoppen. Hij zegt me voortdurend hoe snel hij nog kan fietsen en dat hij beter opnieuw zesdaagsen zou rijden. Hij lacht daar dan wel mee, maar deels meent hij het ook.

Sinds 1995 woon je onafgebroken in het Gentse, terwijl je voordien nog pendelde tussen Australië en België. Maar je naturalisatie was vooral een gevolg van een groot meningsverschil met de Australische bondscoach, niet ?

De niet-selectie voor de Olympische Spelen van 1992 betekende voor mij de grootste ontgoocheling in mijn loopbaan tot dan. Ik raakte licht geblesseerd in de aanloop naar de Spelen, maar die blessure gebruikte de bondscoach als excuus om me niet mee te nemen naar Barcelona. Hij nam het me kwalijk dat ik naar België kwam om professional te worden en selecteerde me later evenmin voor de WK’s op de baan, ondanks het feit dat ik bij de beste Australische pistiers behoorde. Dat maakte het er voor mij in het zesdaagsecircuit niet gemakkelijker op. Een sterke prestatie op een WK scheelt een slok op een borrel wat je startgeld betreft.

Het valt op, toch zeker de laatste tien, vijftien jaar, dat de winnaars van een zesdaagse meestal oudere renners zijn, dat er weinig jong bloed doorstroomt. Hoe komt dat ?

Veel mensen onderschatten de zesdaagse. Ze denken dat wij gewoon wat rondjes rijden, maar je moet toch een aantal jaren fysiek rijpen om het aan te kunnen. Het zesdaagsewerk vergt ook ervaring, jonge renners vliegen er vaak van de eerste dag in, waarna ze de volgende dag op hun tandvlees zitten en twee rondes moeten prijsgeven. In een zesdaagse moet je kunnen doseren : doing the right effort at the right time, je mag je nooit honderd procent geven voor de laatste dag. Daarom, denk ik, rendeert een zesdaagserenner pas optimaal vanaf zijn achtentwintigste, negenentwintigste.

Eens je die ervaring hebt, kan je in onze discipline wel lang aan de top blijven, als je er tenminste hard genoeg voor traint. Denk maar aan Etienne De Wilde; of Silvio Martinello en Adriano Baffi, die allebei zevenendertig zijn.

Je noemde net Etienne De Wilde. Hoe belangrijk is hij geweest in je ontwikkeling als pistier ?

Etienne De Wilde was, na mijn vader en Danny Clark, mijn derde mentor. Van hem heb ik allicht het meest geleerd. De theorie die mijn vader me bijbracht, kon ik in praktijk brengen met Etienne. Dankzij de wereldtitel die ik samen met hem pakte in de ploegkoers in 1998, leken alle deuren voor mij open te gaan.

Een maand na dat WK in Bordeaux kwam je bijzonder zwaar ten val in het Canadese Herning. Een abrupt einde van je carrière, zo voorspelde men.

Ik vreesde het zelf ook, maar wou me er niet bij neerleggen. De dokters vertelden me dat ik misschien opnieuw zou kunnen rijden, maar nooit meer op hetzelfde niveau. Ik consulteerde vijf dokters, vooraleer ik eindelijk iemand vond die min of meer positief klonk. Door die man liet ik me dan ook opereren, want als je daar in dat bed ligt, wil je alleen maar horen dat je opnieuw de oude kunt worden.

Je brak in totaal veertien botten, waaronder je rug. Heb je nu nog ergens last van ?

Terugkomen was uiteraard bijzonder zwaar en toen ik uiteindelijk weer in het zadel zat, kampte ik aanvankelijk met allerlei kleine blessuurtjes die ik daarvoor nooit had. Ik raakte ook sneller ziek, maar dat kwam allemaal omdat ik te snel opnieuw wou presteren. Ondanks de drie wervels die aan elkaar werden bevestigd, speelt mijn rug me zelden of nooit parten. De Ronde van Frankrijk zal ik waarschijnlijk nooit kunnen rijden, want drie weken na elkaar dag in dag uit op de fiets kan mijn rug niet aan, denk ik. Maar in de zesdaagse ken ik vooralsnog geen problemen.

Je slaagde erin terug te keren, en hoe. Over het jaar 2000 ben je heel tevreden, veronderstel ik.

Ik ben zwaar teleurgesteld over het jaar 2000.

( Slik.)

Hoewel het er op papier mooi uitziet, ben ik ontgoocheld : te vaak tweede. Vooral die tweede plaats op de Olympische Spelen was devastating. Toen we op het podium geroepen werden als winnaar van het zilver, deed het echt pijn. Achteraf ben ik natuurlijk wel heel trots dat ik een olympische medaille gehaald heb. Over een aantal jaren kan mijn zoon die misschien laten zien op school.

Een maand na de Olympische Spelen behaalde je op het WK in Manchester nog een keer zilver, op de puntenkoers deze keer. Het verschil met Llaneras bedroeg slechts één schamel puntje.

De manier waarop viel me toen zwaar. Een aantal renners dat niet meer meestreed voor de medailles, mengde zich volop in de slotsprint. Zonder hen had ik het goud kunnen winnen, dat is het frustrerende. Ik weet dat ik zoiets nooit zou doen.

Na die tweede plaatsen deed de overwinning in de ploegkoers op het EK deugd, maar de zege in de zesdaagse van Gent, samen met Martinello, gaf me de grootste voldoening afgelopen seizoen. In het bijzonder de dominerende wijze waarop : met een ronde voorsprong, plus een bonus van bijna honderd punten.

Nadien won je nog een zesdaagse, in Bremen. Toen was het verschil minder groot dan in Gent. Samen met McGrory versloeg je het duo Aldag-Martinello met het allerkleinste verschil, één puntje.

Inderdaad, een record, hé ( een record dat Gilmore-McGrory delen met Risi-Betschart, die in 1996 in Zürich van Martinello-Villa wonnen met één punt verschil, nvdr). We maakten in Bremen een kapitale fout en mochten ons uiterst gelukkig prijzen dat we toch nog wonnen. Bij de slotsprint dachten we namelijk dat er nog een laatste sprint moest komen.

Patrick Sercu zei over jou : “Puntenrijden is niet zijn grote slag, hij is geboren voor de ploegkoers”. Ben je het daarme eens ?

( Denkt na) De mensen hier in Europa zijn nogal snel geneigd je in een hokje te plaatsen. Die renner rijdt beter in de ploegkoers, die andere is een dernyspecialist. Ik geloof daar niet zo sterk in. Het klopt wel dat ik op tactisch en fysisch vlak een van de sterkste ben in de ploegkoers, en wellicht iets minder in de individuele puntenkoers dan bijvoorbeeld Risi of Martinello. Maar als ik een goede dag heb, kan ik ook de puntenkoers winnen. Zoals je daarnet aangaf, eindigde ik als tweede op het WK, met maar één puntje achter op Llaneras, die al drie keer wereldkampioen werd, zodus.

En laat het dan precies diezelfde Llaneras zijn die onlangs in opspraak kwam wegens vermeend dopinggebruik…

Dat speelt in de frustratie van de verloren titel geen enkele rol. Ik vind het jammer dat sinds de Tour van 1998 de wielersport constant in verband wordt gebracht met het gebruik van verboden stimulerende middelen. De UCI is de enige sportorganisatie die openstaat voor álle middelen die doping kunnen opsporen. De internationale wielerunie neemt het voortouw in de strijd tegen doping. In het zwemmen, atletiek, noem maar op, wachten ze gewoon af tot er in het wielrennen stappen worden ondernomen.

Vorig seizoen reed je nog twee zesdaagsen met Etienne De Wilde. In München werden jullie zesde, in Berlijn twaalfde. Is Etienne aan het seizoen te veel bezig ?

( Weifelend) Misschien was hij beter gestopt na de Olympische Spelen, een hoogtepunt in zijn carrière. Hij won al ritten in de Ronde van Frankrijk, werd wereldkampioen, Europees kampioen. Het enige wat nog ontbrak op zijn palmares, was een olympische medaille en die had hij in Sydney behaald. Maar ik ben niet degene die Etienne moet vertellen wanneer hij moet stoppen. Daarvoor heb ik te veel respect voor hem. Etienne is razend ambitieus, zo wou hij absoluut nog twee zesdaagsen winnen om aan het aantal van Rik Van Steenbergen te komen.

Het WK in Antwerpen in september moest een hoogtepunt worden in je loopbaan. Waarom draaide het anders uit ?

Ik heb me die vraag de afgelopen maand zelf ook vaak gesteld. Eerlijk, ik weet het niet. Sinds mijn ongeval voelde ik mij nooit sterker dan dit jaar. Acht dagen voor het WK zegevierde ik nog in de zesdaagse van Amsterdam, ik zat in een uitstekende vorm. Ik kende gewoon een heel slechte dag in Antwerpen. Je hoort het renners wel vaker zeggen, maar ik geloofde daar nooit in. Nu ondervond ik het aan den lijve : een complete off-day bestaat wel degelijk.

De ploegkoers reed je samen met de jonge Wouter Van Mechelen. Het baanwielrennen in België leek een paar jaar geleden op sterven na dood. Komt er nu toch stilaan een nieuwe generatie kijken ?

We eindigden als achtste in de ploegkoers, wat voor een jonge renner als Wouter Van Mechelen een puike prestatie is. Ik ben blij voor hem dat hij naar huis kon gaan met de gedachte : dit was een investering in mijn toekomst. Het WK in Antwerpen leerde dat er nog baantalent in dit land bestaat. Van Mechelen en ook Dimitri De Fauw zijn zeker renners waar België over een aantal jaren nog plezier aan kan beleven. Maar ze moeten het zelf wíllen. Ze hebben ook wegambities en die mag je hen niet ontnemen.

Je vormt een vast koppel met Scott McGrory. Jullie lieten zelfs de zesdaagse van Dortmund schieten omdat jullie niet mochten samenrijden. Wat maakt jullie zo’n goed team ?

In de eerste plaats is het een kwestie van wederzijds respect en vertrouwen. Soms kent een van de twee een mindere dag en dan komt het er voor de andere op aan om niet beginnen te kniezen, maar juist iets extra’s te brengen. Scott is bovendien een steengoed renner én we hebben sámen een toekomst. Dat vormt een van de belangrijkste redenen waarom ik niet meer met Etienne rijd. Hij had nog ambities voor zichzelf, maar niet meer voor mij.

In het zesdaagsecircuit stellen de organisatoren en de sponsors geregeld hun eisen wat de samenstelling van de koppels betreft. In hoeverre hebben de renners er zelf inspraak in ?

Het enige wat we kunnen ondernemen als ze ons niet laten samenrijden, is thuisblijven, zoals in Dortmund gebeurde. Scott en ik kregen nu de garantie dat we in alle andere zesdaagsen een team mogen vormen. Als er toch nog een organisator zegt dat we niet mogen samenrijden, blijven we opnieuw thuis. It’s give and take. De laatste twee seizoenen heb ik veel gegeven : als ze me vroegen om met een plaatselijke renner te rijden, maakte ik daar nooit een probleem van. Nu is het mijn beurt om te krijgen. Ik vind trouwens dat het aan de oudere renners is om met a local matador te rijden.

Wat maakt Bruno Risi de beste zesdaagserenner van zijn generatie ?

Hij wint niet alleen heel veel, maar er is ook de manier waarop. Bruno Risi is de Johan Museeuw van het baanwielrennen. Hij heeft altijd nog iets extra’s in petto. Dat maakt hem ook de meest populaire renner in het circuit, iets wat ik hem wel een beetje benijdt.

Wat is het verschil tussen de verschillende zesdaagsen en welke rijd je het liefst ?

Gent en München zijn de mooiste en behoren ook tot de zwaarste. Dat zijn de twee zesdaagsen met het meeste prestige, de grootste traditie; de beste koppels staan er altijd aan de start. Zürich is de langste en vormt ook de laatste in een rij van drie of vier zesdaagsen kort na elkaar. Daarom is het misschien wel de zwaarste.

Bremen staat dan weer bekend voor de geweldige atmosfeer.

Bremen staat vooral bekend voor het grote aantal dronken mensen ( lacht). Het echte kennerspubliek vind je in Gent en München. De toeschouwers drinken er ook eens graag een pintje, maar komen hoofdzakelijk voor de koers.

door Roel Van den broeck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content