Florian Urban speelde in de jaren negentig voor SV Waregem, KV Mechelen, Germinal Ekeren, Anderlecht en Eendracht Aalst – en daar zullen ze hem om meer dan één reden niet snel vergeten. Sport/Voetbalmagazine zocht de veertigvoudige Hongaarse international op in Boedapest.

Afgelopen zomer werd hij 47 en topfit is Florian Urban intussen niet meer. Een van zijn knieën bezorgt hem wat last en ook zijn rug doet soms pijn, vertelt hij op weg naar een volkscafeetje op een paar honderd meter van ons hotel. Het is de plaats van afspraak met de journalist die een boek over hem aan het schrijven is. De man zal zich tegen ons verontschuldigen omdat volgens hem zijn Engels niet goed is, maar zal daarna wel het Nederlandse woord ‘pintje’ perfect uitspreken. Het is dan ook een woord dat in het Hongaarse boek zal staan. ‘Omdat’, zegt Urban, ”pintje’ het eerste woord is dat ik in België leerde. ‘Een pintje, Florian?” (lacht) Het boek, dat hij ook in ons land wil uitbrengen, zal mensen helpen beter te begrijpen waarom hij was zoals hij was en altijd zal blijven, vertelt hij: een jongen die in Boedapest in de arbeidersbuurt Ujpest op straat opgroeide. Of zoals de tattoo op zijn rechteronderarm het uitdrukt ‘Ujpest: een stad, een ploeg, een liefde, een leven’. Met andere woorden: Ujpest betekent alles voor Florian Urban.

‘Mijn vader, een grote supporter van Ujpest, werkte in de fabriek; en mijn moeder zat aan de kassa in een café. We woonden samen met mijn grootmoeder in een huisje met slechts één kamer en verder alleen nog een klein keukentje. Het toilet en de douche waren buiten en moesten worden gedeeld met de bewoners van zeven andere huisjes. Toen alles gesloopt moest worden, kregen we een appartementje op het tweede van een woonblok met tien verdiepingen. Niet lang daarna scheidden mijn ouders en bleef ik er bij mijn oma wonen. Ik sliep met een bal en werd goed bevonden voor de jeugd van Ujpest. Maar tijdens mijn adolescentie hing ik veel met vrienden op straat rond, ging ik voor het eerste elftal van een derdeprovincialer spelen en van 7 tot 15 uur in de fabriek van mijn vader werken. Ik moest meegaan met de chauffeur van een grote camion en telkens zware dozen in- en uitladen. Daar is het dat ik spieren kweekte. Na mijn legerdienst van anderhalf jaar kreeg ik een kans als prof bij een tweedeklasser en na mijn debuut met de nationale ploeg tegen België in 1992 toonde SV Waregem interesse. Zo is het allemaal begonnen.’

SV WAREGEM

‘Ik was zo blij dat ik de kans kreeg om mij in het buitenland te bewijzen, vier jaar al nadat ik uit de fabriek weg was, dat ik meteen zei: ‘Waar moet ik tekenen?’ Achteraf vernam ik dat het voor weinig geld was. In mijn contract stond ‘1+1’ en toen ik vroeg wat dat was, kreeg ik te horen dat het betekende dat als ik goed zou presteren ik na het eerste jaar meer geld zou krijgen. Onder leiding van Paul Theunis speelden we een schitterend seizoen. We waren echt een ploeg. Ik weet nog dat Marc Huysmans, de doelman, mij in het begin hielp en mij met mijn vrouw en mijn dochter zelfs bij hem thuis uitnodigde om iets te komen eten. Er stond op het veld ook een stevige centrale as. Hij in doel, Franky Dekenne achterin, ik als stofzuiger voor de verdediging in de rug van Hendrie Krüzen, en voorin Aurelio Vidmar. We eindigden als vierde en plaatsten ons zo voor Europees voetbal. Waarna er mij verteld werd dat Anderlecht 60 miljoen frank voor mij wou betalen, maar dat voorzitter Jean-Pierre Van Neder zei: ‘Voor nog geen 100 miljoen gaat Urban weg!’ Bovendien kreeg ik ook geen opslag. Toen ben ik een beetje zot geworden. Als ik, jongen van de straat, mij bedrogen voel, dan stijgt mijn temperatuur en voel ik de drang om te slaan. Ik was boos en bleef van de training weg tot ik toch een beetje meer geld kreeg. Maar het tweede seizoen werden er vijf nieuwe spelers gekocht en is de groep uit elkaar gevallen.’

In Waregem kreeg hij ook snel de reputatie van kroegloper. Florke ging graag naar wat hij de cafeteria noemde. ‘Ik hield van de mentaliteit van de supporters. Bij gewone mensen voelde ik mij altijd al het best. Dat is het milieu waarin ik opgroeide. Als iemand mij in het supporterslokaal vroeg om een partijtje darts te spelen, dan antwoordde ik: ‘Natürlich.‘ Dan bestelden we een pintje en dan verloor Florian en moest Florian betalen, want darten kende ik niet voor ik naar België kwam. Maar als ik vijf of zes pintjes dronk, dan ging het beter. Echt waar. Na de wedstrijd ging ik nooit voor vier à vijf uur naar huis. Vroeger dan dat kon ik toch niet slapen. De zondag sliep ik dan uit, at ik goed en de maandag begon de werkweek weer. Dat is toch geen probleem?’

Soms werd het dat wel eens, zeker toen een van de dochters van de trainer voor hem viel en na een wedstrijd de nacht in zijn appartement doorbracht. Toen was hij snel verkocht – aan KV Mechelen, voor 17 miljoen. ‘Dat klopt. (lacht) Maar hoe dat is gekomen, weet ik ook niet meer precies. Er waren problemen met mijn vrouw, geloof ik, zij was met mijn dochter terug naar Hongarije. Dat kon weleens gebeuren. Ik ging uit, maar ik was wel niet iemand die er vriendinnen op nahield.’ Al is hij met een ploegmaat wel eens in een bordeel beland, bekent hij. ‘Ik had er met mijn bankkaart moeten betalen en toen mijn vrouw de rekeninguittreksels controleerde, zei ze: ‘Wat is dat hier?!’ Ik zeg: ‘Wacht eens, nee nee, het is niet wat je denkt. Ik had iets gedronken, een politieman hield mij tegen, ik moest blazen en daarna moest ik mijn rijbewijs afgeven. Maar dat wou ik niet en ik zei dat ik liever zou betalen. Maar ik had niet voldoende geld meer bij me. Omdat we net voor een bar stonden, ben ik daar binnengegaan om te vragen of ze mij dat bedrag tegen betaling met de kaart konden geven.” (lacht) Het is een voorsmaakje van zijn boek, dat vol anekdotes zal staan, belooft hij. ‘De dag dat ik sterf, zal ik zeker kunnen zeggen dat ik echt geleefd heb.’

KV MECHELEN

‘Het eerste halfjaar Fi Vanhoof, daarna Walter Meeuws. Schitterend. Ik hoorde achteraf dat iemand hem ooit vroeg waarom hij altijd Urban opstelde, ‘Urban, die altijd uitgaat’; en dat hij antwoordde: ‘Noem mij er één die nooit drinkt en beter is dan hij en ik stel hem meteen op.’ In de rug van Alex Czerniatynski maakte ik dat seizoen elf doelpunten. Als ik voel dat ik belangrijk ben, dan wil ik iets teruggeven. Op het veld zijn ploegmaats als broers voor mij. Als iemand Czernia tackelde, deed dat mij ook pijn, en dan pakte ik die binnen de minuut terug. Dat is mijn mentaliteit. Czernia was ook een groepsmens, meer dan Michel Preud’homme bijvoorbeeld. Teamspirit kweekte ik destijds op straat. Dan speelden we soms uren aan een stuk vier tegen vier en wie verloor, moest wijken voor vier anderen. Dat was telkens samen vechten om te winnen.

‘Op het einde van het seizoen pakte ik rood tegen Anderlecht en werd ik weer een beetje zot. Ik vroeg aan Guido Mallants om mijn contract te verbreken. In Hongarije was het een week later Ujpest-Ferencvaros, dé topwedstrijd in een uitverkocht stadion van 30.000 toeschouwers, en die wou ik absoluut spelen. Het daaropvolgende seizoen belde Aimé Anthuenis mij om naar Waregem te komen, maar dat liep niet goed af. Hij werd ontslagen en ik keerde in de winter voor een halfjaar naar huis terug, ook om het weer goed te maken met mijn vrouw. Bij Ekeren hield ik het daarna rustig. Ik was een beetje veranderd. Echt waar.’

GERMINAL EKEREN

‘Bij Germinal was Stany Gzil een ramp. Altijd lawaai, altijd negatief. Ik durfde niet te spelen. Nog voor ik iets deed, begon hij al op mij te roepen. ‘Urbááán! Urbááán!’ Pfff. Ik ging met angst het veld op. Ik vind: een speler moet voelen dat de trainer achter hem staat. Voor mij is dat belangrijk. Dan kan ik mij voor duizend procent geven. Dat was zo onder Herman Helleputte. Een goeie man en een goeie trainer. Hij zei: ‘Florian, rustig spelen.’ En: ‘Als je een keer een pintje drinkt, is dat voor mij geen probleem.’ Ik hou van zulke mensen.

‘Ik was libero achter de mandekkers Verstraeten en Kovacs. De spitsen van de tegenstander dachten twee keer na voor ze in onze buurt kwamen. (lacht) We speelden dat jaar de bekerfinale tegen Anderlecht en bij de rust zei Johan Boskamp: ‘Florian, rustig, he, niet te veel lopen, want jij gaat toch tekenen voor Anderlecht.’ We wonnen na verlengingen.’

ANDERLECHT

‘Toen ik hoorde dat Constant Vanden Stock mij wou, vroeg ik om René Vandereycken, de nieuwe trainer, te spreken. Alvorens te tekenen, wou ik weten wat hij met mij van plan was. Want ik ga alleen waar ik mij goed kan voelen en de beste kan zijn. Als het was om op de bank te zitten en alleen mee te doen als anderen moe of geblesseerd waren, dan kon ik beter bij Ekeren blijven en ook daar Europees spelen. Maar Vandereycken zei: ‘Jij bent bij de beste drie spelers in België en ik kan jou op drie posities gebruiken: als libero, als mandekker en als verdedigende middenvelder.’ Dat was overtuigend, dus ik tekende. Als libero was er geen betere dan ik. Maar op geen van die drie plaatsen kreeg ik een kans en ik raakte mijn vertrouwen kwijt. In de oefenwedstrijd tegen Metz: een helft op de bank en een helft opwarmen. Als ik eens mocht invallen, was het op de plaats van Scifo of Zetterberg. En tegen Genk mocht ik er na de rust in komen, maar ik weet nog altijd niet op welke plaats dat eigenlijk was – en wat ik precies moest doen. Ik denk rechtsback. Moeilijke tactiek. (lacht) In Lierse mocht ik in de 91e minuut opkomen. Ik was, geloof ik, nog maar tien meter ver op het veld gelopen toen de scheidsrechter affloot. Dankjewel, René. En op Ekeren was Katana geblesseerd en zette hij Scifo libero. In de tribune kwam een journalist mij vragen waarom ik niet in de kern zat. Ik zeg: ‘Ik weet het niet, dat moet je de trainer vragen. Hij beloofde mij dat ik mijn kans zou krijgen, maar geeft mij die niet en dat vind ik niet eerlijk. Hij loog tegen mij.’ De maandagochtend in de krant: Urban: ‘Vandereycken is een leugenaar.’ Dat was natuurlijk niet helemaal hetzelfde als wat ik zei, maar het stond er wel. Om halfacht al kreeg ik telefoon van Vanden Stock om direct naar zijn bureau te komen. ‘Wat is dat hier?! Dat kan niet!’ En Michel Verschueren: ‘Urban is zot! De trainer is de baas, dat mag je niet zeggen.’ Tja, wat moest ik anders op de vragen van die journalist antwoorden? ‘Ik werk hard, Vandereycken is de beste trainer van de wereld, ik wacht op mijn kans en voel mij prima’? Wat later lag Vandereycken buiten en werd ik verkocht aan Aalst.

‘Anderlecht is, denk ik, een club die niet zo bij mijn mentaliteit past. Ik voelde mij niet zo goed in de kleedkamer. Er was geen echte ploeg. Mijn filosofie is: een goeie ploeg is een ploeg waarin iedereen bereid is elkaar te helpen. Maar er was geen cohesie. Zowat iedereen was met zichzelf bezig, een ander was niet belangrijk. Sommige spelers spraken in drie maanden tijd niet één minuut met mij. Onder meer Stéphane Stassin, met wie ik nochtans op stage een week een kamer deelde. Bart Goor was anders. Dat was een gewone, vriendelijke, echte mens, geen dikkenek.’

EENDRACHT AALST

‘Bij Aalst maakte ik dezelfde fout als bij Anderlecht. Urbain Haesaert was een goeie man, maar… we speelden altijd op zondag, na de wedstrijd ging ik uit en ’s maandags gaf hij ’s ochtends een bosloop van acht kilometer en ’s namiddags een fitnesstraining in de zaal aan hartslag 180. Ik was bijna dood. Iederéén was moe en na vijf nederlagen zegde ik eens mijn gedacht tegen de voorzitter. Maar die zei: ‘De trainer is de baas, je mag geen kritiek geven op de trainer.’ Hij wou mij verkopen, maar van Barry Hulshoff, de nieuwe trainer, mocht ik blijven. Maar plots liet mijn vrouw mij weten dat ze in Hongarije zou blijven, omdat ze na negen jaar huwelijk bij een andere man was. Ik ben nog een halfjaar gebleven, maar kon mij niet meer op het voetbal concentreren en ben meer beginnen uit te gaan en ik ben uiteindelijk teruggekeerd. Het duurde een jaar voor mijn hoofd weer in orde was. Ik was totaal verrast door de scheiding. Er waren weleens problemen geweest, maar ik dacht echt dat alles weer in orde was. Zij was Grieks-katholiek, ging naar de kerk en niets was belangrijker dan het gezin, in goede en in slechte tijden. Het contact is volledig verbroken. Twee jaar geleden zag ik mijn dochter nog eens, maar dan doet wat er gebeurd is nog te veel pijn. In december wordt ze 25, ik denk veel aan haar, maar het is beter dat ik vooruitkijk. Intussen zit ik in een nieuw gezin.’

In 2000 leerde hij Beatrix kennen. ‘Ze werkte in de cafeteria naast het stadion waar ik toen speelde, net als mijn eerste vrouw trouwens. Waar zou ik mijn vrouwen anders tegenkomen? Niet in een museum, hé, want daar kom ik nooit. (lacht) Maar in het jaar dat ik alleen woonde en mentale problemen kende, raakte ik alles kwijt, ook omdat ik in het voetbal mijn geld niet kreeg. Ik weet nog dat ik op een dag thuiszat en mij afvroeg: wat gebeurt er hier?! Voor de deur stond mijn Mercedes, maar binnen, in mijn zakken, zat maar iets van duizend forint meer. Dat is een goeie drie euro. Ik heb toen tegen mezelf gezegd: er zijn twee mogelijkheden. Of je gaat nu naar beneden in de cafeteria en zegt: ‘Ik ben Florian Urban, ik ben een heel goeie speler, maar mijn vrouw is weggelopen en daardoor zit ik nu in de problemen…’ Dan zal iedereen daar zeggen: ‘Oh, Florian, wat spijtig…’ Of: je kijkt in de spiegel en zoekt oplossingen voor je problemen. Gelukkig besefte ik toen dat het de laatste kans was om mijn leven weer in orde te brengen. Ik ben gestopt met drinken en roken, twee jaar lang; ben beginnen te trainen als nooit voorheen en ging weer door een muur. Zo kreeg ik opnieuw een kans bij Ujpest, waar ik als libero vijftien keer scoorde en verkozen werd tot de beste speler van de competitie. Het seizoen daarna werd ik kampioen met Zalaegerszegi, speelde ik in de voorronde van de Champions League nog tegen Manchester United en werd ik na een onderbreking van vier jaar nog negen keer opgeroepen voor de nationale ploeg.’

BOEDAPEST

Het onthaal is hartelijk. Hij nodigt ons bij hem thuis uit, biedt ons spijs en drank aan, neemt ons mee naar de trainingen en zal ons ’s anderendaags ook van zijn moeders kookkunsten laten genieten. ‘Aan de buitenkant ben ik misschien soms een beetje ruw,’ zegt hij, ‘maar in het hart ben ik een engel.’

Hij is ook vooral nog altijd een voetbaldier. Momenteel traint hij drie ploegen bij drie verschillende clubs: een U15-ploeg, een U19-ploeg en een eerste elftal. Tien trainingen en drie wedstrijden per week. Maar heel veel brengt het niet op, want het zijn drie amateurclubs. ‘Alles samen omgerekend ongeveer 1200 euro per maand’, zegt hij. ‘Veel is dat inderdaad niet, maar het is genoeg om van te leven. En mocht het niet volstaan, dan neem ik er nog wel een vierde ploeg bij. Geld is belangrijk, het zou goed zijn als ik meer zou verdienen, maar het is niet het allerbelangrijkste. Het belangrijkste is een rustig leven met mijn familie.’

Intussen woont hij al vijftien jaar samen met Beatrix, de moeder van zijn twee zonen: Florian (14) en Roland (9). De eerste voetbalt en laat zich opmerken met zijn geweldige trap, de tweede speelt baseball en werd met zijn team kampioen. ‘Misschien is het beter dat ik niet té veel geld verdien. Anders zou ik misschien meer uitgaan. Te veel geld is niet goed voor de hersenen. Het zorgt voor problemen en ruzie in je privéleven.’

Terugkijken doet hij niet meer. Zich afvragen of er met een soms iets andere levensstijl niet een nog betere spelerscarrière inzat evenmin. ‘Ik denk anders: toen ik in de fabriek met dozen sleurde, dacht ik niet dat ik ooit één keer international zou worden. Uiteindelijk werd ik het veertig keer. Er zijn mensen die tien jaar van hun leven zouden geven om één keer het shirt van Hongarije te kunnen dragen. Er zijn er veel die heel professioneel zijn, niet drinken en gezond leven, er alles voor doen, maar nooit in eerste klasse geraakten. Ik speelde alleen al in België meer dan 150 wedstrijden in eerste, en in Hongarije bijna 200. Waarom zou een voetballer na de wedstrijd niet mogen uitgaan, zoals een buschauffeur of een fabrieksarbeider na zijn werk enkele pintjes of whisky’s gaat drinken? Wie gaat er nooit eens uit? Ik denk: wie dat nog nooit deed, is misschien Jezus. Ik maakte ook spelers mee die in aanwezigheid van de trainer water dronken, maar zich daarna thuis of elders strontzat zopen. Dan zag ik ’s anderendaags op training hun gezicht en vroeg ik: ‘Wat is er gebeurd?’ ‘Slecht geslapen’, zegden ze dan. Mocht ik na de wedstrijd nooit zijn uitgegaan, dan was het grootste verschil geweest dat ik ’s anderendaags nooit een kater gehad zou hebben.

‘Ik vind dat ik er alles uithaalde wat voor mij mogelijk was. Mijn leven is tot nu toe met ups en downs geweest, maar anders was niet mogelijk. Het is zo gebeurd, omdat het mijn leven is. Ik kende geen jeugd zoals anders voetballers, ik ging naar school op straat. Het hangt af van waar je geboren bent. Was ik in een rijk gezin ter wereld gekomen, dan was mijn mentaliteit anders geweest; en met wiskundeleerkrachten als ouders was ik wellicht geen voetballer geworden. Telkens als ik in mijn leven aan de grond zat, dacht ik wat dieper na over wat er niet zo goed was en veranderde ik een beetje. Maar helemaal veranderen is niet mogelijk. Florian is Florian. Dat zit in het bloed.’

Bij de thuiskomst van de training zien we op het voetpad voor het hek Artur liggen, het hondje en de beste vriend van Roland. Roerloos. ‘Arti? Arti?!’ Arti is dood. Aangereden door een wagen of vergeven door een buur en nog net tot aan de ingang van zijn thuis geraakt om daar tegen de omheining te sterven? Uiterlijk is er in elk geval niets aan te zien. Beatrix slaat de handen voor haar gezicht om opwellende tranen te verbergen. Een snikkende Roland zoekt troost in de armen van zijn papa. Geld is inderdaad niet het allerbelangrijkste.

DOOR CHRISTIAN VANDENABEELE IN BOEDAPEST – FOTO’S BELGAIMAGE / ZSOLT UVEGES

‘Op het veld zijn ploegmaats als broers voor mij. Als iemand Czernia tackelde, deed dat mij ook pijn, en dan pakte ik die binnen de minuut terug.’ FLORIAN URBAN

‘Anderlecht is een club die niet zo bij mijn mentaliteit past. Ik voelde mij niet zo goed in de kleedkamer. Er was geen echte ploeg.’ FLORIAN URBAN

‘Te veel geld is niet goed voor de hersenen. Het zorgt voor problemen en ruzie in je privéleven.’ FLORIAN URBAN

‘Waarom zou een voetballer na de wedstrijd niet mogen uitgaan, zoals een buschauffeur of een fabrieksarbeider na zijn werk enkele pintjes of whisky’s gaat drinken?’ FLORIAN URBAN

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content