Morgen, donderdag, kan de rechtbank overgaan tot het ontbinden van de Royal Antwerp Football Club. Dan valt het doek over stamnummer 1. Maar allicht komt het niet zover, want Antwerp heeft een grotere dan gemiddelde veerkracht. ‘Allemaal een kwestie van filosofie.’

Al bij de afrit Sportpaleis – inmiddels met een blauw dak en niet langer groen zoals vroeger – duiken de herinneringen aan vroeger op. Toen we vanaf hier in de file stonden, schuifelend over de Bisschoppenhoflaan. Niet voor een Night Of The Proms of Clouseau, maar in de tijd dat de Royal Antwerp Football Club nog volk mobiliseerde. Toen Antwerp nog een (sub)topper was, een vaste waarde in eerste klasse. Voor de exploten van Van Moer zijn we te jong, maar Riedl, Kodat, Lund en Fazekas doen nog wel een belletje rinkelen. En later Davidovic, Van Rooy, Haan. Smidts, Lehnhoff … We hebben hier naar uiteenzettingen van George Kessler geluisterd, Antwerp-Vitosha meegemaakt. En Wem-be-ley, toen heel de metropool zich bekende tot rood-wit. Taeye USA!

De Bisschoppenhoflaan is amper veranderd. Nog steeds hetzelfde hobbelige begin over de kasseitjes, nog steeds dat rare kruispunt om de R1 weer op te rijden, dezelfde autogarages. Alleen het ijkpunt voor de afslag naar de Bosuil is weg, geen benzinestation meer op de hoek. En de toegang tot het stadion maakt wat triest. Gedaan met parkeren langs de vijver, gedaan met het achtergrondgeluid van tennissende mannen en vrouwen, die daarna op het terras van de chaletvanden tennis van zon en afgetrainde spelerslijven genieten. De club is weg, failliet volgens de ene, doodgedaan door de club hoor je van een ander. In 2003 verdwenen vier terreinen, omdat ‘de voetbal’ parkeerplaats nodig had voor bussen van bezoekende supporters. Tussenkomst van het stadsbestuur, dat net nog twee gravelterreinen met veel bombarie had geopend, hielp niet. Een vervallen chalet getuigt nu van het sportverleden van rood-wit.

Bij de oprit even verder, om uit te komen aan het businessgebouw, hangt een bordje met de aankondiging van een tweedehandsbeurs. Symboliek zit in kleine details. Een veel groter bord kondigt de komst aan van KSK Heist. Volgende thuiswedstrijd. Ooit werd hier België-Nederland gespeeld. En Antwerp-Real Madrid. Straks komt Heist-op-den-Berg.

Den ambrás

Maar soms zijn de dingen toch nog wat ze altijd zijn geweest. Op de training van de A-ploeg, hoewel in moeilijkheden nog steeds gewoon overdag zodat het wat weg heeft van profvoetbal, becommentariëren krasse zeventigers en tachtigers de stand van zaken. En talent moet er nog steeds rondlopen, want twee vertegenwoordigers van makelaars lopen ook even langs.

Elke dag komen ze, de ouw manne uit de buurt. Training of geen training. Çois heeft zelfs zijn vaste plaats in de cafetaria, met een kussentje op zijn stoel. Çois is 86 en zolang de koffie goed is, komt hij. Net als Jozef, twee jaar jonger. Çois: “Ik ben thuis toch maar alleen.”

Dat hebben ze gehoord. “Niet liegen hé Çois. Alleen …”

Ze zijn pessimistisch. U zult zeggen: dat zijn ze altijd geweest, pessimistisch en kritisch, maar nu zijn ze wel zéér pessimistisch. Jozef: “Hoe het met Antwerp is? Ik moet zeggen: slecht. Er zijn weinig vooruitzichten. Wij hopen altijd dat het beter zal gaan en dat de innerlijke ruzie zal verdwijnen, maar de club is in moeilijkheden. Ik zou niet zeggen financieel, eerder bestuurlijk.”

Al heeft het ene met het andere te maken, zo naïef zijn ze niet. Maar goed of niet, de club is een stuk van hun leven. Vroeger een vrolijk deel, Jozef herinnert zich nog levendig de oorlogsjaren, toen de winstpremies nog in graan werden uitgedeeld, en de jaren erna, met Antwerp kampioen.

“De periode kort na de oorlog vond ik de mooiste”, zegt hij nostalgisch. “Ik ben een ouwe vent, hé. Toen hadden we ook de meeste internationals, had het Antwerpse voetbal het grootste aanzien in België, was er de Antwerpse entente. Toen hadden we met Berchem, Beerschot en Antwerp drie grote clubs. Maar dat is allemaal verloren gegaan, enigszins door afgunst en anderzijds door slecht beheer, noem maar op, je kunt daar allerlei etiketten op plakken.”

Maar hun trots blijft. Fier:”Wij hebben evenveel volk als heel tweede klasse samen. Elke voorzitter van tweede droomt hiervan. Maar dat wordt allemaal doorkruist door den ambras. Hier zetten ze mekaar het mes op de keel, met het ene proces na het andere. Ik vrees dat dit wel eens tot het einde van Antwerp zou kunnen leiden. Voor welke krant werkt u?”

Sport/Voetbalmagazine.

“Zo omschrijf ik het, ik hoop dat u daar een redelijk verslag van kunt maken.”

Een redelijk verslag.

Terminaal

Wat héét redelijk op de Bosuil, waar de pers niet graag wordt gezien? In het gebouwtje van de conciërge schuift een gordijntje weg voor het raam. De niet-vaste toeschouwer wordt gemonsterd. Jos woont hier al jaren. Antwerp is een vzw, als de club vanuit justitie mensen krijgt toegewezen die gemeenschapsdienst moeten doen (iets wat geregeld gebeurt) dan ontvangt Jos die mensen en geeft hij ze taken. Het gras maaien, schilderen, dat soort dingen. Met zijn vrouw doet hij ook de was, de kledij, het materiaal. Vroeger woonden hier drie gezinnen in het stadion, nu nog één.

Jozef vraagt of we de Antwerpse Olympiade nog hebben geweten. “Maar ik geloof dat dat van voor uwen tijd nog was, neen? 1938. Dat hebt gij niet meer meegemaakt, zekers?”

Çois is de oudste. Een liefhebber van voetbal vooral, hij ging destijds én naar Germinal én naar Antwerp. “Ik vind dat ons ploegske terminaal ziek is. Dat kan geen mens meer genezen.”

De rest pikt in. ” Alleej Çois, zo pessimistisch! Misschien zade-ga wel terminaal!”

Çois verdedigt zich waardig: “Dat is de realiteit. Je ziet toch ook wat er gebeurt? Voetbal is niks dan geld en het geld is er niet. Dan is het snel afgelopen.”

Natuurlijk is dat jammer, want ze hebben Antwerp anders gekend. Anders dan een ploeg die nu al sinds de zomer van 2004 in tweede afdeling speelt.

Eentje probeert positief te denken: “Beerschot heeft dit jaar ook geen goeie ploeg. Dan zult u zeggen, meneer: met Beerschot hebben wij geen zaken. Maar zo kun je blijven klappen, natuurlijk.”

“Die zijn weer met Ajax aan het babbelen”, weet Çois. “Om spelers te lenen.”

Dé gelegenheid om de samenwerking met Manchester United te hekelen. “Dat draait ook niet meer, hé mannen.”

Wawilde? In december waren die weg.”

“We staan eerste en ze pakken ons Dong af. Anders gingen we over. En ze hebben er niks mee gedaan. Die mocht voor Manchester alleen wat truitjes in China verkopen.”

“Dong was er ene van ons. Die hadden ze hier moeten laten.”

Business, dát is voetbal tegenwoordig. Hoofdschuddend kijken ze het nog wat aan, vooraleer de ene na de andere rond de middag naar huis verdwijnt. Anders zwaait er wat.”Thuis is de vrouw baas. Ik ben weg, of het is koekenbak.”

Praten over Antwerp, dat is onvermijdelijk ook praten over Eddy Wauters, al zestig jaar betrokken, eerst als speler, daarna als voorzitter, dat laatste sedert 20 maart 1969. Een wereldrecord, vermoedt er eentje.

Çois: “Eddy Wauters? Daar ben ik zeker geen afbreker van. Voor mij is het ongelooflijk dat hij die ploeg op die manier recht kan houden.”

Jozef: “In tegenspraak met wat veel mensen zeggen een heel capabele man. Als je voorzitter bent geweest van de Kredietbank ( voorganger van de KBC, nvdr) ben je capabel. Een diploma uit de States, al meer dan veertig jaar voorzitter, van zo iemand kun je bezwaarlijk zeggen dat het een lomperik is. Als je zijn veertig jaar overloopt, heeft hij in de storm van den ambras, in de processen, altijd pal gestaan hé. Dat kun je niet ontkennen, zelfs de tegenstrever ontkent het niet.”

Of Jozef nog hoop heeft dat het goed komt?

“Hoop? Als je 84 bent, meneer, denk je niet meer aan hoop. Dan leef je van dag tot dag.”

Vergadertijger

De storm van den ambras, Wauters heeft er vaak in gestaan. Destijds in eerste klasse nog, geregeld een aanvaring met zijn trainers: Kessler, Haan … Na een wedstrijd zei Fazekas ooit op een avond, helemaal kapot van de druk en van het gevecht tegen zijn spelers: “Ik stop ermee. Ik ben weg.” Het clubicoon was moegestreden. Wauters nooit.

Achttien tot twintig uur van zijn dag besteedt hij aan Antwerp. Constant aan de telefoon, op zoek naar geld, of naar spelers. Of gewoon overleggend, over tactiek met zijn trainers of over zaken, met bestuursleden. Ooit moest Karel Vertongen hem vragen om niet meer ’s nachts na twaalf uur te bellen. Ook journalisten waren in de late avond niet veilig.

Alles is altijd strategie, zegt een naaste medewerker, Wauters doet niks spontaan. Een vergadertijger, dat ook. Elke week op dinsdagavond, en met de raad van bestuur (aan uitbreiding toe wegens stilaan vergrijzend) ook nog een keer voor elke thuiswedstrijd. Je bent als lid van de vergadering beter aanwezig of je krijgt van Wauters de volle laag. Iedereen roemt zijn verstand, niemand zijn empathisch vermogen. Alles voor de club, zelfs als dat inhoudt dat rekeningen te laat of niet worden betaald. Soms voor de meest onnozele bedragen, zoals taallessen. Weinig tot geen topmanagers, vertegenwoordigers van spelers, doen nog zaken op de Bosuil. Wauters kan niet hebben dat ze geld verdienen op de rug van het voetbal. Maar zo glijdt je af op de roetsjbaan die de voetbalbusiness is.

Terugkomen van tweede naar eerste bleek heel moeilijk in de nieuwe cultuur. Wauters wijt dat aan Bosman, en de macht van de speler. De recette is nog altijd heel behoorlijk, maar ze wordt vaak aangeslagen door deurwaarders die er kind aan huis zijn. We zien er toevallig zelf eentje passeren, ’s anderendaags.

Dat gaat dan zo:

“Goedemorgen, heren. Ge ziet me niet graag komen, zeker?”

“Gaat u uw gang, meneer, doet u maar uw werk.”

En als de man dan even later weer buiten staat, klinkt het. “En nog een goeiendag thuis.” Ze blijven er op de Bosuil filosofisch onder. “We betalen, maar met achterstand. En je hebt er dan die wat langer moeten wachten, boos zijn en beslag laten leggen.” Moreel gezien hebben diverse mensen uit de club daar moeite mee. Beledigend en beschamend voor de club. Eddy Wauters heeft er minder last van, hoor je van een naaste. De stekker eruit trekken? Zo lang hij leeft, nooit!

Antwerp kreunt, maar staat vooralsnog overeind. Nog steeds. Wauters heeft kort na de degradatie een paar jaar flink geïnvesteerd, ook uit eigen middelen. Te lang en te hard geprobeerd om terug naar eerste te keren, hoor je nu. Met een budget dat te zwaar was voor tweede klasse. En daar betaalt de club nu zwaar voor.

Vroeger was je een manneke van zes, zeven jaar en je tekende een kaart voor Antwerp. Als Antwerp dan niet bereid was je te laten gaan, bleef je bij Antwerp. “Onze voorzitter is daar blijven steken”, hoor je intern. Die gunt de makelaar geen frank, alles moet naar hem gaan. Naar de club.”

Want hoe onmenselijk hard hij ook met mensen omgaat, de clubliefde staat voorop. De huidige toestand doet ook hem pijn, maar Wauters zal dat nooit tonen, zegt een naaste. “Dat is zijn karakter niet. Hij is slagvaardig, altijd. Als je toont dat je pijn hebt, verzwak je jezelf.” En zwak wil de strateeg nooit zijn. In discussies – hij bepaalt de agenda van elke vergadering, een officiële dagorde is er niet – voert hij de boventoon. Vanuit een zekere superioriteit, intellectueel, en geholpen door een fenomenaal geheugen. In een goeie dag is hij een aangenaam causeur. Heeft hij een slechte dag, dan kunnen gesprekken met hem “heel vervelend” zijn.

Till I die

“Kijk, dat vreesde ik nu. Dat dit het onderwerp van uw verhaal zou zijn!”

Frans Van Hove is één jaar jonger dan zijn voorzitter, hij wordt 75 binnenkort. Van Hove is geen Antwerpenaar, maar ene uit Herentals, de Kempen, waar Antwerp ook nog rekruteert.

Haalt Beerschot volgens een recent onderzoek aan de universiteit vooral zijn fans uit het stadscentrum en de kanten van Wilrijk en Aartselaar, tot Boom, dan komen die van Antwerp vooral uit het noorden (Deurne, meer dan 70.000 inwoners, Merksem, maar ook tot verder in de Noorderkempen). De twee clubs kunnen dus perfect naast elkaar bestaan – wat zou dat, een fusie …

Dirk Willocx is min of meer de huisarchivaris. “Antwerp en Beerschot fusioneren, dat is hetzelfde als zeggen: laat Anderlecht en Club Brugge samengaan, op die manier krijg je een Europese topclub. Dat werkt zo niet. Mensen van buiten Antwerpen snappen dat niet. Waarom is de fusie met Germinal Ekeren misgelopen? Omdat wij onder stamnummer 1 wilden blijven spelen, op de Bosuil, in rood en wit en onder onze naam. Dan zegt Jos Verhaegen natuurlijk: dan kan ik bij jullie niet veel doen. Uiteraard lag het wat ingewikkelder, met gronden en al, maar dat was het standpunt van de club. Niet vergeten dat we de oudste club zijn, de Great Old, dat is ook allemaal van belang. Als we stamnummer 3565 waren, hadden we misschien al lang de handdoek gegooid.”

Om dezelfde reden werd Maged Samy, een van die redders die de voorbije jaren met de regelmaat van de klok opdoken, ook wandelen gestuurd. Op papier zag zijn piramidesysteem – nu ja, Samy blijft een Egyptenaar – er mooi uit: hij zou belangen nemen in Lierse, Antwerp en Turnhout. Een club in eerste, eentje in tweede en een in derde. De derdeklasser zou zijn beste elementen aan de tweedeklasser afstaan en die aan de eersteklasser. Antwerp lachte een keer: wij Lierse (toen nog eerste) helpen? Bent u gek? Wij willen zelf naar eerste.

Frans Van Hove, al decennia stadiondirecteur, kwam via de familie Collin bij de club, op het einde van de jaren vijftig. Een wijs man, die graag filosofeert en nog liever op de achtergrond blijft. “U hebt zeker kopij nodig? Dan zoekt u beter iemand anders.” Journalisten noemt hij schrijvelaars, die te snel spreken, zonder veel te weten. Wie veel weet, zwijgt meestal. Hij is het type observator, zelfs na 55 jaar dienst op de club durft hij “amper tateren”. Supporters zijn tateraars, net als, per uitbreiding, ‘de’ Antwerpenaar. “Antwerpenaars kritisch? Een Antwerpenaar weet te weinig en klapt te rap, nog voor hij iets weet. Hij moet veel langer wachten voor hij kritisch wordt. Hij gooit stenen in het water om reacties te krijgen.”

Van Hove gaat dezer dagen niet helemaal akkoord met de (sportieve) gang van zaken. “Ze waren goed bezig met eigen jeugd en nu zie ik andere keuzes.” Maar daar gaat uw verhaal niet over, zegt hij snel.

Zijn liefde voor de club is alles. Ook al uit die zich uiterlijk in weinig. In zijn auto hangt één bolletje, samengesteld door zijn kleindochter. Rood en wit. Net als Jos woonde hij jaren in het stadion, 21 om precies te zijn. Waar nu secretaresse, secretaris en boekhouder (twee dagen per week) zitten, was ooit zijn woonst. We zitten in zijn living en ernaast is een keukentje, boven een slaapkamer voor de kinderen. In het keukentje een douche, al kon de familie daarvoor ook in de kleedkamers van de voetballers terecht. Wonen is voor hem niet wonen in een chic huis, met kamers die je niet gebruikt. Kempenaars moeten geen groot huis hebben en stoefen hoeveel stenen ze op mekaar kunnen zetten, zegt hij. Toen de club in ’88 nood had aan meer ruimte verhuisde hij.

Hij heeft hier veel gelukkige periodes gehad. Er waren ook ongelukkige bij. Voor hem blijft Antwerp een club die jonge trainers een kans gaf. Enthousiast doet hij hun verhaal, dat van Guy Thys op kop. Hij citeert uit het hoofd de kampioensploeg van ’57, Frans Van Hove gooit niks weg. Ook niet het kaartje met excuses dat William Van Laecken hem stuurde, toen die een reportage maakte over het hooliganisme, hem interviewde (Antwerp had in die tijd een fancoachingproject lopen) maar die beelden uiteindelijk niet gebruikte. Van Hove: “Ik had waarschijnlijk een paar harde dingen gezegd die zijn baas niet zinden. Ik ben van Herentals, meneer, wij zeggen dingen zoals ze zijn.” Zoals ook dat Vic Mees in zijn nadagen niet meer meekon. Zoiets op Antwerp zeggen, dat was heiligschennis, maar hij durfde het. Later werd Mees een heel goeie vriend.

Stadiondirecteur, het is wat. In de praktijk manusje-van-alles. Eerst had hij niet bijster veel te doen, tenzij de spelers inschrijven en wedstrijden organiseren. Daarna werd zijn taakomschrijving altijd ruimer, maar zoals een Engelse filosoof volgens hem ooit zei: “Hij die zich aanpast en bijschoolt, wint meestal. Niet de exacte wetenschapper.”

“Hebt u de oorlogsradio nog gekend?”, vraagt hij plots. En dan snel: “Neen, dat zal wel niet.” Voetbal, dat was toen nog voorbehouden aan de supporters in het stadion, te bereiken via een “padje”. De rest volgde via de radio. Van Hove: “In die mythische wereld kwam ik terecht toen de Gazet van Antwerpen nog over haar ploeg sprak. Nu is de Gazet van Antwerpen eigenlijk … neen, niet de gazet van Beerschot, maar de gazet van Anderlecht.”

Groeit daarna clubliefde? “Ik geloof dat je dat niet direct clubliefde kunt noemen. AntwerpTill I die, daar ga ik nooit tussen staan. Het gaat me meer om liefhebben van wat je zelf hebt verwezenlijkt. Tegen u als schrijvelaar zeg ik: vergis u niet. U kunt de juiste supporters niet onderscheiden, u valt vaak op de verkeerde mensen. Als u een verkeerd beeld van de club wilt krijgen, moet u maar aan de mensen buiten hun mening vragen. Zij weten het niet.”

Een Kempenaar zegt de dingen zoals hij ze ziet. Een Antwerpenaar ziet ze zoals hij ze denkt te kunnen verkopen. “En van tijd is de ethiek van het ding niet zoals het is en maakt hij er iets van, tot het verkoopbaar is.”

En dat moet Antwerp nu trachten te doen. De sleeping giant trachten te verkopen, aan de hoogste bieder. Want het gaat om overleven. Van Hove: “Het enthousiasme van de bevolking is er nog altijd als er iets in de lucht hangt. Terug naar eerste kunnen, of weer een Antwerp-Beerschot, zoals vorige zomer. Westel kan dat nooit opwekken, dat geloof, Beerschot evenmin. In de filosofie noemen ze dat het Heilige Gevoel.”

door peter t’kint: beelden: jelle vermeersch

“Als we stamnummer 3565 waren, hadden we misschien al lang de handdoek gegooid.”

“Voetbal is niks dan geld en het geld is er niet. Dan is het snel afgelopen.”

“Een Antwerpenaar weet te weinig en klapt te rap, nog voor hij iets weet.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content