Jan Hauspie
Jan Hauspie Voormalig redacteur bij Sport/Voetbalmagazine.

Na twee jaar als technisch directeur van RC Genk weet Ariël Jacobs, de nieuwe trainer van Lokeren, wat hij eigenlijk al wist : ‘Beleid voeren is onmogelijk geworden in België. Wat overblijft is, cru gezegd, vogelpikbeleid.’

Hij hield het drie jaar uit bij Filippo Gaone en werd zo de langst zittende trainer uit de geschiedenis van La Louvière. Vervolgens leverde hij zich twee jaar over aan de grillen van Jos Vaessen. Genoeg afgezien, denk je dan, maar niet Ariël Jacobs : hij gaat nu ook Roger Lambrecht van dichtbij meemaken. Van moeilijke mens naar moeilijke mens naar moeilijke mens. Hij glimlacht. “Zijn voorzitters niet per definitie dragers van het etiket ‘moeilijke mens’ ?”

Was het moeilijk werken in Genk ?

Ariël Jacobs : “Niet gemakkelijk, maar dat is eigen aan een top- of subtopclub, denk ik. Anderlecht wordt kampioen, volgens mij terecht, en het eerste wat men zegt is : ‘ Van Holsbeeck, begin maar aan uw huiswerk, want het wordt aartsmoeilijk.’

“Ik heb ervaren dat het steeds moeilijker wordt – om niet te zeggen : onmogelijk – een beleidsfunctie te bekleden in een Belgische club. Ik dacht dat we vrij goed zaten in Genk met nog allemaal contracten van twee jaar. Dus tekende ik een profiel uit voor de toekomst. Maar al gauw besefte ik : je kern telt maar voor zes maanden. Na een half seizoen heb je spelers die zich goed hebben ontwikkeld, gegeerd zijn en weg willen ; en je hebt er die twee maanden niet hebben gespeeld, van wie de makelaar komt klagen over waardeverlies, en die zegt : ‘Hij wil weg. ‘ Je kúnt geen beleid meer voeren. Als technisch directeur kijk je naar de middellange termijn – twee, drie, vier jaar – maar in feite hou je je alleen maar bezig met morgen. Niet met overmorgen, met mórgen. Wat overblijft is, cru gezegd, een vogelpikbeleid. Dat is de waarheid, en niets anders.

“België is een klein en centraal gelegen land. Duitsland, Nederland, zelfs Engeland en Frankrijk : allemaal leggen ze beslag op je spelers. Je werkt, je leidt op, maar van wat je met een eventueel goed beleid bereikt, kan je nooit de vruchten plukken. Veel mensen denken dat ik verbitterd ben over wat er rond Steven Defour gebeurt. Dat is niet zo, maar het is wel typerend. Het is constant oorlog voeren met spelers en makelaars.”

Jos Vaessen is nogal geneigd toe te geven aan de grillen van jonge spelers en hen in de watten te leggen. Jij bent harder.

“Misschien wel. Kijk, Genk stippelt met een viertal jonge spelers een beleid uit voor de korte termijn. Ze hebben allemaal een contract van drie of vier jaar : ze krijgen een jaar om te wennen aan de A-kern, het tweede seizoen is om te bevestigen en in het voorlaatste contractjaar praten we over hoe het verder moet. Is dat nu zo belachelijk of ouderwets ? Jonge spelers die nog alles moeten bewijzen, die je daar op een heel degelijk niveau alle kansen toe geeft, die je een niet onaardig contract voorstelt, maar die direct financieel het onderste uit de kan willen halen en die geen oog hebben voor wat je met hen voor hebt, daarvan ben ik geneigd te zeggen : báng, buiten ! Nog een geluk dat het niet is gebeurd : we zouden misschien niemand hebben overgehouden. En dus moet je je na zes maanden al afvragen : is het wel de moeite om ons beleid verder te voeren ?”

Vaessen vindt van wel. Verschilden jullie daarin van mening ?

“Neen, maar we hebben er wel dikwijls over gepraat. Hij begrijpt mij en ik begrijp hem. Het is een lastig dilemma. Genk heeft jaren geleden beslist de kaart van de jeugd te trekken : met infrastructuur, met trainers, met een visie, met een agressief jeugdaankoopbeleid ook. In het begin is van die jonge talenten niemand echt doorgebroken, nu dus wel. Spelers die volgens mij inderdaad potentieel hebben. De basis is door anderen gelegd, maar ik kan me er in vinden, anders zou ik de job nooit hebben aangenomen.

“Over het voorbije seizoen is gezegd dat als Genk niet zoveel geblesseerde spelers had gehad, de jongeren niet zouden hebben gespeeld. Daar heb ik het moeilijk mee. Het klopt niet. Steven Defour heeft zijn plaats behouden toen andere spelers weer in aanmerking kwamen. Toen Sven Verdonck na een geslaagde winterstage in de ploeg kwam, zaten Seyfo en Matoukou op de bank, of zelfs bij de beloften. Pocognoli hield Vandooren op de bank, ook al zei zijn entourage twee maanden voordien : ‘Vandooren moet spelen, want Hugo Broos kent hem van in Moeskroen. ‘ Nu blijkt dat Pocognoli misschien wel méér heeft gespeeld dan Vandooren, maar daar praat niemand over.”

Is het feit dat je weinig voldoening haalde uit een beleidsfunctie, de reden dat je terugkeert naar het veld ?

“Neen, want als Moeskroen of Lokeren niet komt, dan zit ik nog in Genk. En dan maak ik er het beste van. Het is niet omdat iets moeilijk is, dat je weg gaat.

“Er zijn momenten geweest dat ik wel een goed gevoel had. Zoals bij de ondertekening van het contract van Defour. Op dat moment, in oktober, had Steven bij wijze van spreken vijf keer goed tegen een bal getrapt. Hij sprong zó’n gat in de lucht. Maar nu het goed gaat, zegt Steven : ‘Ik heb niet het onderste uit de kan gehaald. ‘ Of beter : hij zegt dat niet, zijn entourage doet dat. Ik neem aan dat hij, als hij zich blijft ontwikkelen, over vijf jaar óók zal lachen met het contract dat hij nu probeert te bedingen bij Ajax. Maar stel dat hij niet meer hetzelfde had gebracht en naast de ploeg zou zijn gevallen, dan weet ik zeker dat hij in zichzelf had gedacht : ‘Maar ik heb toch een goed contract. ‘ Steven had een naar Genkse normen héél goed, prestatiegericht contract.

“Je mag niet vergeten dat we toen, in oktober, op het spoor zaten van een Zuid-Amerikaanse nummer tien. Dat was een heel moeilijke keuze. Steven stond nog in zijn kinderschoenen, maar wij moesten durven zeggen : we gaan niet voor die Zuid-Amerikaan, maar Steven wordt het ! Dat hebben we uiteindelijk ook gedaan en dat is hem toen ook zo gezegd : dat we voor zijn positie niemand anders namen, want dat we in hem geloofden en iets wilden uittekenen voor de volgende drie, vier jaar. Duidelijker en oprechter konden we niet zijn. Hij, zijn vader, wij : iedereen had er een goed gevoel bij.”

Tot Steven en de vader van zijn lief met een nieuwe makelaar op de proppen kwamen : een milieu waar jij op neerkijkt.

“Ze zijn er nu eenmaal, dus je moet ermee leven. En ik niet alleen. Ik heb met Martin van Geel gesproken, de technisch directeur van Ajax : die is ze ook liever kwijt dan rijk. Wie niet ? En dat zeg ik niet omdat wij zonder hen onze zin zouden kunnen doen. Dat een speler zich laat bijstaan in een wereld waarin behalve sportieve, ook juridische, financiële en fiscale vragen spelen, is normaal. Niemand zal betwisten dat als een makelaar zijn werk goed doet, dus denkt aan de carrièreplanning van de speler en niet aan eigen portefeuillebeheer, er geen vuiltje aan de lucht is. Alleen kom je zulke makelaars zelden tegen.”

Lokeren bood je een contract voor drie seizoenen aan. Dat is zeldzaam lang. Zeker voor iemand die twee jaar niet op het veld heeft gestaan, spreekt er veel vertrouwen uit.

“( lacht) Ik neem aan dat Roger Lambrecht zich goed heeft geïnformeerd. Ik denk niet dat ik in die twee jaar heb verleerd wat ik voordien had. Uit mijn gesprekken met hem bleek heel duidelijk dat hij vooral hoopt – en ik hoop dat ook – wat stabiliteit in zijn club te krijgen. Met Paul Put, Franky Van der Elst, Muslin en Anthuenis zijn er op vrij korte tijd een pak trainers gepasseerd.”

Staat Ariël Jacobs voor stabiliteit ?

“Toen ik tekende in La Louvière dacht iedereen dat het maar een paar maanden zou duren. Achteraf is gebleken dat ik er de langst in dienst gebleven trainer ben geweest. Ik zat drie jaar in Molenbeek, vele jaren bij de voetbalbond, en nu twee jaar bij Genk. Wat is de houdbaarheidsdatum van een trainer ? Ik weet het niet. Ik zal mezelf weer moeten bewijzen.”

Als trainer heb je gewerkt bij clubs die niet ver naar boven in de rangschikking keken. Lambrecht ambieert de subtop met Lokeren.

“( cynisch) Dat wordt moeilijk : ik denk dat er nu al zeven of acht clubs zijn die dat ambiëren. Lokeren is daar sowieso bij.”

Beschouw je dit als een kans om te bewijzen dat je ook de top aankan ?

“Neen. Absoluut niet. Je weet toch dat een carrière niet te plannen is. Een Europees ticket is de ambitie en dat vind ik niet abnormaal. Hoe dat moet gebeuren, zal ik pas kunnen zeggen wanneer we een duidelijk zicht hebben op hoe de kern er zal uitzien. Maar als ik zou voelen dat ik het niet zou aankunnen, moet ik ermee stoppen. Het schrikt mij niet af.”

Je komt uit een beleidsfunctie. In welke mate zal je je daar ook in Lokeren mee inlaten ?

“Helemaal niet. Dat heb ik nu al duidelijk gemaakt aan de vele makelaars die mij bellen voor een speler van Genk en die mij en passant zeggen : ‘Zeg, nu ge in Lokeren zijt… ‘ Dan zeg ik : ‘Stop : Willy Verhoost !’ Dat moet voor iedereen duidelijk zijn. Je kunt als trainer met een makelaar spreken over de prestaties van zijn speler, maar niet over een transfer. Ik heb er dus geen probleem mee om terug te vallen in de rol van trainer.”

Is je conclusie na twee jaar Genk : eigenlijk ben ik een trainer ?

“Neen. Kijk, mocht Genk twee jaar geleden niet op de proppen zijn gekomen, was ik toen trainer geweest van AA Gent. Dat is de speling van het lot. Het leven hangt aaneen van toevalligheden. Emilio Ferrera staat op het punt om bij de gemeente Schaarbeek aan de slag te gaan, en ineens komt er een club die op dat moment nog in de running is voor de Champions League. Ik zeg niet : hoe kan dat nu ? Neen, in het voetbalwereldje is dit heel normaal. Loopt het voor mij verkeerd af in Lokeren, zal de vraag komen of ik niet beter in Genk was gebleven. Loopt het niet verkeerd af, zal er niet over gesproken worden. Dan zal men niet zeggen : hij heeft een goede beslissing genomen.

“Toen ik wegging bij de bond, zei men : hij heeft nooit onder druk gewerkt, hij kan dus geen clubtrainer worden. Na drie jaar Molenbeek, waar ik voornamelijk met jonge spelers had gewerkt, was het : die gaat wat meemaken bij La Louvière, met al die veertigers – Thans, Ouédec, Rivenet, Karagiannis, Olivieri, Siquet … Het tweede seizoen wonnen we de beker van België. Daarna was het : wat gaat hij doen in een grotere club ? Als ik zie hoe Jos Vaessen en in zijn kielzog iedereen in de club, aan mijn mouw heeft getrokken om toch in Genk te blijven, zeg ik : zo verkeerd zal ik het toch niet hebben gedaan. Met fouten, natuurlijk, maar wie maakt geen fouten ?”

Wat is je grootste voldoening geweest als technisch directeur ?

“Dat ik heb geprobeerd om jonge spelers met sportíéve argumenten naar Genk te halen. Ik heb daar veel tijd en energie ingestoken. Mochten de euro’s mijn argument zijn geweest, ik zou er geen voldoening uit hebben gehaald. Voldoening in het voetbal vind je alleen bij jezelf, niet bij de buitenwacht.”

Zie je je ooit terugkeren in een beleidsfunctie ?

“Je kunt nooit iets uitsluiten. Ik ben niet iemand die van het ene in het andere springt, daarvoor ben ik te veel een man uit één stuk, maar in het voetbal weet je nooit wat er komt.”

Toen je begon bij Genk, heb je wel eens gezegd : ‘Nog een jaar of vier, vijf en het is genoeg geweest. ‘ Is het gedaan na Lokeren ?

“( lachje) Nogmaals : je weet nooit wat de toekomst brengt. Het voetbal is een mooie sport, maar die vaststelling strookt niet – hoe raar dat ook klinkt – met mijn ervaringen hoe het voetbalmilieu in mekaar zit. Ik wil niet spuwen op het wereldje waar ik zelf deel van uitmaak, maar het is een opportunistisch milieu waarin alles om de ploeg zou moeten draaien, maar wat in feite op en top individualistisch is. Ik denk dat ik er daarom, als het moment gekomen is, vrij gemakkelijk afstand van zal kunnen nemen.”

JAN HAUSPIE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content