Over één maand vertrekt Robert Van de Walle als ‘chef de mission’ met de Belgische delegatie naar de Spelen. Maar de toekomst van de Belgische topsport ziet er niet goed uit : ‘Het hele topsportbeleid in België moet veranderen.’

Geen groter contrast met de Brusselse drukte dan aan de IJzerdijk in Stuivekenskerke, een gehucht van Diksmuide waar complete stilte heerst. Hier ademt Robert Van de Walle (50) energie tussen twee afspraken door. Hij coördineert er samen met zijn vrouw het ‘Van de Walle resourcement center’ dat hij in 1985 eigenhandig opstartte terwijl hij nog volop actief was als atleet. Mens sana in corpore sano, een gezonde geest in een gezond lichaam, luidt het devies. De voormalige topjudoka (vijf deelnames van de Spelen, van 1976 tot 1992, één gouden en één bronzen medaille) verkoopt er een positieve aanpak aan bedrijven en individuen die zich via op maat gesneden workshops in vraag stellen en herbronnen. Dat geeft hem meer resultaten en voldoening dan zijn pogingen om de topsport in België op een hoger niveau te brengen. Van de Walle is ontgoocheld in de geringe respons (“Ze luisteren maar zo lang ze horen wat ze willen horen”), maar misschien zit de Belgische sportwereld niet op veranderingen te wachten. In afwachting vertrekt hij straks als ‘Chef de Mission’ met een kleine Belgische delegatie naar de Spelen in Athene.

In Atlanta werden zes medailles gehaald, in Sydney vijf. En in Athene ?

Robert Van de Walle : “Ongeveer hetzelfde. De ruiters leven voor het eerst echt naar de Spelen toe. De tijd dat ze na een goeie voorbereiding hun beste paarden verkochten en bij wijze van spreken met een ezel naar de Spelen trokken, is voorbij. In het judo gok ik op een medaille voor Ilse Heylen, misschien ook Gella Vandecaveye. In het tennis op één voor Justine Henin als ze gaat. Misschien ook één in het mountainbike, zeilen of taekwondo.”

Hoe voelt het om Chef de Mission te zijn ? In hoeverre lijkt wat je nu doet op wat je je had voorgesteld toen je aan de slag ging ?

“Toen ik bij de start een jobomschrijving vroeg, was die er niet. In feite is wat ik doe allemaal voorgekauwd door mensen die het al tien jaar doen. Delegatieleider zijn is een professionele job. Eigenlijk moet je er alle dagen mee bezig zijn. Dat doe ik niet. Ik ben een beetje bindmiddel, doe wat PR. Een echte delegatieleider neemt ook beslissingen. Doe ik ook niet.”

Heb je het gevoel dat je nuttig werk verricht ?

“Ik ben in een machine gestapt die al jaren rodeert, waar iedereen weet wat hij moet doen. Inspraak heb ik wel, maar uiteindelijk wordt alles in het selectiecomité geëvalueerd, samen met mensen die dat al jaren doen voor het BOIC : voor het sportieve zorgt Eddy De Smedt, voor de organisatie Guido De Bondt. Als iemand met problemen naar mij komt, stap ik naar een van hen. Eigenlijk hak ik geen knopen door. Ik ben geen échte leider, de verantwoordelijkheid ligt bij het team. Ook de selectiecriteria heb ik niet bepaald. Je zou je kunnen afvragen : moet Robert van de Walle dan wel delegatieleider zijn ?”

Voel je je gebruikt als uithangbord, zoals Jean-Marie De Decker waarschuwde ?

“Het is een interessante ervaring, ik heb veel bijgeleerd : hoe hard het werken is om zo’n organisatie op te zetten. Ik denk niet dat de voorbereiding van de Belgische delegatie naar Athene beter kan dan wat nu gebeurt. Ik merk dat als wij bij het IOC met onze dossiers aankomen, wij een van de weinige landen zijn waar alles in orde is. Moet ik alles zelf doen, dan verlies ik waarschijnlijk veel tijd om alles uit te zoeken terwijl het eindresultaat waarschijnlijk toch niet beter is.”

Functioneert het Olympisch comité zoals het hoort ?

“Een Olympisch comité moet atleten naar de Spelen sturen en ze op die weg begeleiden. Eigenlijk zouden de federaties atleten moeten afleveren die klaar zijn voor de Spelen, die alleen nog logistieke en financiële steun nodig hebben. Het niet goed functioneren van de topsport is niet alleen de fout van het BOIC, maar heeft te maken met het hele sportbeleid in Vlaanderen én Wallonië. Dat moet veranderen, dat beseft iedereen. Gaan ze het ook doen ? Geen idee ! Het is niet van vandaag dat het bergaf gaat, je moet ook geen té hoge verwachtingen koesteren.”

Wat moet er veranderen ?

“Heel de sportcultuur in dit land. We moeten ons heel eerlijk afvragen : heeft België behoefte aan topsporters ? Als het antwoord ‘ja’ is, moeten we kijken wat we kunnen doen. Eén man, ervaar ik, kan niet alles veranderen. Ik heb het geprobeerd, maar ik sta machteloos. Ik heb ideeën, ik vond geld : mijn geld willen ze, mijn ideeën niet.”

Misschien is de gemiddelde Belg niet bereid zijn belastingcenten in topsport te steken.

“De één vindt het nodig, de ander vindt het al goed als er aandacht is voor massasport. Maar het is een vicieuze cirkel. Je hebt breedtesport nodig voor topsport en je hebt topsport nodig voor sport in de breedte.”

Waarom leeft topsport in België minder dan in pakweg Nederland of Australië ?

“In Australië sport tachtig procent van de bevolking, hier geen twintig procent. Wij zijn ook niet nationalistisch. Alleen als Henin of Clijsters een finale speelt, wapperen we met de Belgische vlag. Ik had in 1980 nog het gevoel dat ik België vertegenwoordigde, maar sindsdien is de hele sport opgesplitst. Het resultaat is alvast niet beter dan voorheen. Het is al moeilijk in zo’n klein land om één competente mens te vinden, nu moet je er drie vinden ! Kijk eens naar het onevenwicht nu : vanuit Wallonië gaan op dit moment ( begin juli, nvdr) slechts drie atleten naar de Spelen.”

Een slechte generatie ?

“Deze generatie is niet slechter dan de vorige. In Wallonië vormt sport geen prioriteit. Er zijn ook geen middelen. De mensen die er zich in de federaties met topsport bezighouden, doen dat niet professioneel, maar nog meer amateuristisch dan twintig jaar geleden. Er is geen vernieuwing, ze schrijven nog een brief met tippex in plaats van met de computer. Topsportbeleid in Wallonië is : twee stappen vooruit zetten en drie achteruit. Bedrijfsmatig gaan die in zes maanden failliet. Maar in Vlaanderen is het op enkele uitzonderingen na even erg. Zo’n uitzondering vormt de gymnastiekbond, die zichzelf van bovenaf van een nieuwe structuur voorzag en een beleid voert dat topsporters moet opleveren.”

Waarom gebeurt dat niet overal ?

“Het probleem is de democratie in de sport. Iedereen zegt en doet wat hij wil. Maar ook in een bedrijf moet de leider op een bepaald moment een beslissing nemen, een visie vastleggen waar de medewerkers zich achter scharen. Federaties krijgen subsidies van Bloso of het Adeps. Maar als je middelen geeft aan een organisatie, kan je ook iets terug eisen. Prestaties, bijvoorbeeld. Gebeurt dat niet, dan moeten Bloso, Adeps of BOIC ingrijpen en een goeie leider aanstellen als die federatie daar zelf niet competent voor is. In de massa-sport bepalen de federaties de zaken gewoon zelf, maar voor topsport mag er maar één lijn zijn. Nu coördineert dikwijls een goedbedoelende licentiaat zo’n federatie, maar die heeft niets te zeggen. Die wordt betaald en zwijgt, want anders verliest hij zijn job. Dat zijn geen leiders. Wat ben je met functies als degene die ze krijgt niets te zeggen heeft ? Middelen en kennis bepalen wie macht heeft. Het enige wat werkt, is dreigen de kraan toe te draaien als men de uitgestippelde lijn niet volgt. Zo hebben ze begin jaren tachtig ook de splitsing doorgeduwd : federaties die niet splitsten, kregen geen geld meer. Daarom splitsten de voetbalbond en de wielerbond niet : zij hadden dat geld niet nodig.”

Je hebt met de bevoegde ministers en andere politici gepraat over jouw visie. Hadden zij daar oren naar of praatte je tegen een muur ?

“Als het fundamentele gevolgen heeft, wordt er niet meer geluisterd. De oren staan open zo lang het de toehoorders uitkomt. Dat heeft me ontgoocheld. Telkens ik echter iets voorstelde, steigerde men meteen : we zitten hier niet in Rusland. Ik was maar wat graag topatleet in Rusland geweest, hoor. Daar kreeg je de beste faciliteiten, maar je moest wel prestaties in de plaats geven. Men verweet me ook dat ik de sport weer probeer te nationaliseren omdat ik middelen losweekte bij de federale overheid, die niet bevoegd is voor sport. Terwijl ik alleen een oplossing zoek om de beste jongeren de overstap naar de top te laten maken.”

Feit is : je weekte wel meer geld los. Dat is toch al iets, Robert !

“Wat ben je met meer geld als je er niets mee doet ? Op de rekening staat geld genoeg. Het moet besteed worden door competente mensen, niet door wie er al twintig jaar zit. Nieuw bloed, nieuwe ideeën moeten er komen.”

Je haalde net aan dat je wat graag topatleet in Rusland was geweest. Maar jouw generatie haalde met de Belgische aanpak even goede resultaten als de Russische judoka’s.

“Maar in Rusland had je honderd Van de Walletjes en Ingrid Berghmansen. Maar er mocht er maar één naar de Spelen ! Daarom konden wij ons handhaven. Met de val van de muur en de onafhankelijkheid van al die deelrepublieken is dat niet meer het geval. De concurrentie is vertwintigvoudigd en ze blazen ons weg. Met Sasja Jatskevitch hebben we een van de beste judotrainers ter wereld, maar hij krijgt gemaakte judoka’s in handen, vaak misvormde atleten. Wat het Belgische judo overkomt, doet pijn. Ik heb dat ook tegen Jean-Marie Dedecker gezegd : jij houdt je alleen bezig met je toppers, maar je verwaarloost de jeugd. Dat vond hij zijn taak niet. Maar wie deed het wel ? Niemand.”

Was dat iets voor jou geweest ?

“Mijn manier paste niet in het toenmalige geheel. Ik vond de voorbereiding veel te slap. Daarom worden de mannen ook weggeblazen op wereldniveau, waar de concurrentie nog altijd drie keer zwaarder is dan bij de vrouwen. Wat Gella Vandecaveye nu doet, kan bij de mannen niet : drie maanden stoppen en nog altijd vijfde staan op de wereldranglijst. Slechts een derde van de vrouwen in de wereld krijgt de kans om aan sport te doen. De anderen moeten water halen of gesluierd binnen blijven in de vrouwenvertrekken.”

Als atleet lag je altijd overhoop met de bobo’s. Bekijk je die wereld anders nu je zelf aan de andere kant staat ?

“Topsporters zijn geen gewone mensen. Daarom botsen ze altijd met hun federaties. Het gaat om uitzonderlijke mensen met een speciaal karakter die daarom ook een speciale begeleiding nodig hebben van mensen die dat begrijpen. Ik zie nu duidelijk het verschil tussen enerzijds mensen die graag lekker eten en drinken, maar ook écht bezig zijn met sport en anderzijds de bobo’s die ook graag eten en drinken en doen alsof ze met sport bezig zijn. Die mensen zitten in comités, komen af en toe langs maar veranderen niets en lopen gewoon mee. Ik snap niet hoe je in honderd comités tegelijk kan zitten : dat kan je toch niet allemaal goed doen ? Het zijn ja-knikkers die van niets op de hoogte zijn omdat ze geen tijd hebben om hun dossiers te beheersen. Ze keuren dingen goed die hen voorgekauwd worden en dan zitten ze weer goed voor nog eens vier jaar met een ronkende titel zonder inhoud. Mij moeten ze ook geen delegatieleider noemen als ik geen leider ben. Wat ben je met een titel ?”

Je eerste idee was een beperkte groep atleten begeleiden naar de Spelen toe.

“Samen met Jean-Marie Dedecker wilde ik voor tien atleten sponsors zoeken en samen iets opbouwen. Met experten die in hun vakgebied meer verantwoordelijkheid geven aan de toppers. Nu gebeurt dat niet, want men kijkt neer op atleten. Topsport vergt een no nonsense-aanpak. Vandaag beschikt een topper over de middelen die hij nodig heeft : er wordt voor je sociale lasten gezorgd, je krijgt een inkomen, een goeie omkadering. Daar konden wij indertijd niet van dromen. Het leger bood toen de beste werkomstandigheden. Het probleem vandaag ligt bij de subtoppers die moeten doorstoten naar de top. Daar zitten ook veel atleten bij die verkeerd gestart zijn en daardoor te vroeg hun limieten bereiken. Dat kan je alleen vermijden door intensieve scouting op jongere leeftijd. Hoe vlugger je een talent vindt, hoe makkelijker je kan bijsturen. Doorgaans neemt een atleet de vaardigheden die hij in zijn eerste club aangereikt kreeg mee voor de rest van zijn carrière. Zijn die verkeerd, dan kan je die nog moeilijk afleren.”

Gebeurt dat niet op de topsportscholen ?

“De tijd zal het uitwijzen. De vraag is : tot op welk niveau zijn de mensen die daar werken competent voor hun job ? Wil je de beste zeiler ter wereld worden, dan vraag je toch aan Sebbe Godfroid welke de aangewezen weg is ? Wat gaan we doen met Brigitte Becue en met andere topsporters die stoppen ?”

De man in de straat zegt : ze moet maar gaan werken, zoals iedereen !

“Dat vind ik spijtig. Omdat je hun specifieke kwaliteiten niet benut. Ik heb mijn weg zelf moeten zoeken. Niemand heeft mij geholpen. Ik stopte na Seoel, ik had niets meer. Geen frank, alleen schulden. Toen ik al die betalingformulieren zag ben ik links en rechts wat gaan werken om dat af te betalen, maar het gaf me niet de voldoening die ik zocht. Dus vluchtte ik weer naar mijn sport, mijn beschutte werkplaats. Om aan Barcelona te kunnen deelnemen, moest ik gaan lenen bij privé-personen omdat de federatie niet meer in mij geloofde. In Frankrijk heeft een topsporter die stopt een diploma. Die kreeg iets aangeleerd en kan terecht als opleider. Brigitte Becue kan dat niet, want ze heeft geen diploma. Ze zal niet doodgaan van de honger. Niemand gaat in België dood van de honger. Maar zo geef je een verkeerd signaal naar de mama’s en papa’s van getalenteerde kinderen die zich afvragen : laat ik mijn kind uitgroeien tot topsporter om nadien in het zwarte gat te vallen of laat ik het verder studeren ? Als Fred Deburghgraeve gelukkig is met het verkopen van schoenen, is dat zijn keuze. Het probleem is dat hij verdween uit een sport die hem goed zou kunnen gebruiken.”

Heb je medelijden met Brigitte Becue of herken je er iets van jezelf in ?

“Belangrijk in topsport is dat je tot het uiterste gaat en niet halfweg stopt. Brigitte heeft in dat ene jaar een heel andere uitstraling verworven, veel geleerd, ondanks het feit dat ze haar uiteindelijke doel, de Spelen, niet haalde. Dat ene jaar vol moeilijkheden is tien jaar universiteit waard. Wat ze nu kan vertellen, wist ze een jaar geleden nog niet.”

Had het BOIC meer voor haar moeten doen ?

“Je moet atleten ook verantwoordelijkheid geven, niet nog meer pamperen. Een moderne atleet leeft al in een cocon. Weet je wat de rol moet zijn van een Olympisch comité ? Die van ouders die hun kind het leven laten instappen en zeggen ‘Trek uw plan !’, maar wel klaarstaan als vangnet wanneer het verkeerd gaat. En vervolgens bijsturen. Dat is het : atleten laten uitvliegen, maar het nest open houden. Men heeft het nu altijd over de Olympische familie, maar ik voel die familiegeest niet.”

Ligt daar geen taak voor jou ?

“Ik ben altijd beschikbaar. Ze komen vooral als het slecht gaat, om te klagen als ze niet geselecteerd zijn. Dan willen ze bijvoorbeeld van trainer wisselen, maar zo verander je de aanpak niet. Vaak is zo’n persoonlijke trainer een beste vriend, iemand waar ze mee in bed zitten of iemand die op hun loonlijst staat. Die dansen naar de pijpen van hun atleet. Van mij mag iedereen een persoonlijke trainer hebben, op voorwaarde dat die zich schikt naar een nationale coach die voor zijn beleid gesteund wordt door zijn beheerraad.”

Voel je al iets van een generatieconflict ?

“Er is wel een andere mentaliteit, maar die was er ook al toen ik nog sportte. Ik was gefocust op sport. Sport maakte geen deel uit van mijn leven, sport was mijn leven. Als ik andere atleten hoor zeggen dat ze tijdens hun carrière ook nog willen leven, snap ik dat niet. Evenmin dat bij de nationale judotrainingen atleten te laat komen, vroeger vertrekken of tussendoor even gsm’en. Er zijn uitzonderingen : Ilse Heylen, Ann Simons, Catherine Jacques en een paar anderen.”

Je zegt net dat België met Jatskevitch een van de beste trainers ter wereld heeft. Waarom doet die daar niets aan ?

“Ik heb hem al gezegd dat hij moet trainen zoals hij dat in de Sovjet-Unie deed. Keihard zijn. Maar hij kan dat niet.”

Waarom niet ?

“Omdat hij niet de macht heeft om zijn wil op te leggen. Want als een atleet geen zelfdiscipline heeft, gaat die uithuilen bij de federatie, die Jaskevitch vervolgens bijstuurt. Dus moet Sasja zwijgen, want anders is hij zijn job kwijt. Moest ik het voor het zeggen hebben, hij zou zijn zin wel kunnen doen, maar ik zou ook geen atleten overhouden. Toen ik begon, was dat niet anders. Toen mijn coach de aanpak verstrengde, bleven de judoka’s één voor één weg. Ik bleef als enige over.”

Ga je na de Spelen door in je huidige functie ?

“Na Athene maak ik de balans op. Ik ben niet iemand die zich vastklampt aan een functie of een titel, ik wil iets bereiken. Dat gaat moeizaam. Het is frustrerend om tegen de stroom in te blijven roeien zonder resultaten te zien. Vijftig geselecteerde atleten is te weinig. Laat ons afvragen hoe het komt dat het er zo weinig zijn, wat er met het geïnvesteerde geld is gebeurd en hoe dat beter kan.”

Tegen 2008 voorspelde je voor België tien medailles, vier jaar later vijftien.

“Drie jaar geleden hoopte ik dat we het anders zouden aanpakken, maar nu staan we nog niet veel verder. Ik vond het mijn verantwoordelijkheid om iets terug te doen voor de sport die me alles gegeven heeft. Ik heb het geprobeerd. In het judo lukte het niet. Ik vond nu wel geld en schudde de politiek wakker, maar er is eigenlijk niets veranderd. Dat ontgoochelt me. Misschien zullen velen in de sport straks opgelucht zijn als ik weg zou gaan. Dan kunnen ze verder doen zoals ze bezig zijn.”

Geert Foutré

‘Misschien zullen velen in de sport opgelucht zijn als ik weg zou gaan. Kunnen ze verder doen zoals ze bezig zijn.’

‘Als ik andere atleten hoor zeggen dat ze tijdens hun carrière ook nog willen leven, snap ik dat niet.’

‘Ik was maar wát graag topatleet in Rusland geweest.”Met Sasja Jatskevitch hebben we een topper, maar hij krijgt gemaakte judoka’s in handen, vaak misvormde atleten.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content