‘Het leukste is dat je een beetje loopt te dollen’

© koen bauters

Op tv is hij de man met de bulderlach, de oneliners en het hart op de tong. Weg van de camera’s is Johan Boskamp ook de man met een fascinatie voor de Tweede Wereldoorlog die nog altijd stilvalt als het overlijden van zijn jeugdliefde ter sprake komt. ‘Samen opgroeien, is het mooiste wat er is.’

De rechtermuur is behangen met originelen van De Oorlogskranten uit Nederland, ingelijst en op volgorde gesorteerd. Links eenzelfde wand, maar dan met vergeelde stukken van Het Laatste Nieuws uit begin jaren veertig. ‘Mijn bunkertje’, zegt Johan Boskamp (68) bovenaan het trappengat dat vanaf zijn garage naar de zolder leidt, zijn hoofd maar net onder het lage plafond. Zijn stem klinkt zoals vaker: achteloos, de handen in zijn zakken gestoken als een ogenschijnlijke bevestiging van die houding. Maar zijn blik vertelt iets anders. De stilte die hij laat vallen, is misschien wel de beste omschrijving van wat er uit zijn ogen spreekt nu ze zijn verzameling over de Tweede Wereldoorlog overzien.

Boskamp staat in het midden van zijn privémuseum thuis in Relegem, naast hem een home- en crosstrainer. De rest van de ruimte is leeg. Behalve de muren dan. Achter hem hangen herinneringen van zijn bezoek aan Hawaï en een foto van een sterk vermagerde man in de Ardennen, zo vertelt hij. Dan wijst hij naar de wand tegenover hem. ‘Rotterdam’, zegt hij. Zwart-witfoto’s tonen zijn platgebombardeerde geboortestad.

Op zijn badslippers sloft de Nederlander de kamer door en gaat een smalle gang in. In de ruimte erachter flikkert een tl-lamp aan. Boskamp schuift in een stoel aan zijn bureau. Onder het schuine dak vult een halfvolle boekenkast de muur. ‘Dat waren er veel meer, se. Ik had vierhonderd boeken staan hiero, allemaal over de Tweede Wereldoorlog. Ik heb een tijdje mijn huis verhuurd, heb ik ze maar weggegeven. Nu ben ik maar met een nieuwe verzameling begonnen.’

Terug beneden laat hij zich zakken op zijn zetel, het rechterbeen gekruist over zijn linker. Een litteken op zijn knie en zijn omvangrijke voetbalkuiten herinneren hem nog aan een voetballeven dat alweer lange tijd achter hem ligt. ‘Voetbalkuiten? Nou… Die moeten gewoon veel gewicht dragen.’ Hij lacht zijn bekende lach.

Waarmee is je interesse voor de Tweede Wereldoorlog gewekt?

JOHAN BOSKAMP: ‘Van mijn moeder kreeg ik een boek: ‘Hollandse jongens in Duitse tijd.’ Daarmee is het begonnen. En ik hoorde in die tijd mijn vader en moeder, opa en oma en eigenlijk mijn hele omgeving alleen maar schelden tegen die Duitsers. Ik pakte dat gewoon over. Er was maar één slechte mens, dat waren die Duitsers. Onzin natuurlijk, maar ja, zo ging het nou eenmaal. En dan kwam daar later natuurlijk nog bij dat je niet vaak van die gasten won. Oeh, dan baalde je als een stekker. Tegenover die Duitsers was iedereen op het veld extra scherp. In 1988 zag je het nog, toen Ronald Koeman zijn reet afveegde met het truitje van die Duitser (Olaf Thon, nvdr). Van die gasten wil je gewoon niet verliezen.’

Wat betekent die fascinatie in de praktijk?

BOSKAMP: ‘Ik ga overal naartoe. Auschwitz, Normandië, Hawaï. Naar concentratiekampen, graven. Ik ben pas ook nog in Israël en Berlijn geweest. Wil ik weten hoe ze daar op al die gebeurtenissen reageren. En ik lees en kijk alles. Als ik een dvd opzet, zit ik te schelden tegen die televisie. Maar dan kan je blijven schelden nu, met alles wat er gebeurt. Dan zie je hoe maf we zijn, dat we mekaar gewoon voor de kop schieten. Nog altijd. En het lijkt wel of het heel normaal is. Als je ziet dat door steun van enkele grootmachten die gozer, Assad, gewoon blijft zitten… Die gast is net zo maf. Die heeft geloof ik ook al tweehonderdduizend mensen omgebracht. Dat volg ik allemaal, die actualiteitenprogramma’s, het journaal. Al die realiteitsprogramma’s; dat ze je lopen volgen met een camera in je huis, en zo. Daar kan ik niet naar kijken.’

Kerstbomen pikken

Wat doen de huidige oorlogen met je?

BOSKAMP: ‘Ik vind het gewoon verschrikkelijk; de meeste oorlogen gaan over religie. En het enige dat ik kan doen, is zeggen dat ik het er niet mee eens ben, dat het mafkezen zijn. Je moet leven en laten leven, maar blijkbaar gaat dat niet.’

Ben je gelovig?

BOSKAMP: ‘Nee, helemaal niet. Ik heb ook nooit een moment gehad waarop ik dacht dat er meer zou zijn. Kijk, als-ie er zou zijn, onze god, dan moet hij er nu echt wat aan gaan doen. Als hij dan zo groot en zo machtig is, zowel Allah als zijn broer, dan is het écht hoog tijd. Iedereen moet het voor zichzelf weten. Natuurlijk. Voor de een is god een troost en de ander zegt: wat is dat voor komedie? Ikzelf ben zo gewoon niet opgevoed. Bij ons thuis was er geen god.’

In wat voor omgeving groeide je op in Rotterdam?

BOSKAMP: ‘Daaro. (wijst naar de zwart-witfoto’s aan de muur; een rijtjeshuis en een verlaten straat waar paard en wagen door de oude volksbuurt rijden) In dat huis werd ik geboren. En daar speelden we op straat, kwam er één keer in de zeven dagen paard en wagen voorbij. Zie je die stoeprandjes? Daar stond ik tegen te voetballen. Was je verplicht om ‘m laag houden. Een schooiertje, dat was ik. Straatschoffie. Ik zei toen al wat ik dacht. Je had bepaalde rituelen. De kerstbomenjacht, bijvoorbeeld. Ging je soms met je beste vriend op de vuist. Alleen maar om een kerstboom te pikken. Maar ik ben nog steeds kameraden met die gasten uit Rotterdam.’

Hoe zag je jeugd eruit?

BOSKAMP: ‘Ik was veel bij mijn oma, van mijn moeders kant. Zij woonde recht tegenover ons. En oma regelde het hele gezin, wij zaten daar met weet-ik-het-hoeveel kleinkinderen. Mijn vader en moeder waren altijd weg. Mijn moeder werkte in het fruit bij mijn oom; mijn opa had een eigen fruit- en groentehandel. Mijn vader werkte eerst bij de post. En toen werd-ie vrachtwagenchauffeur. Af en toe ging ik met hem mee naar Duitsland. Ik had ook nog een broertje, maar met de vrachtwagen meegaan interesseerde hem niet. Mij wel, het avontuur. Dat trok me. Ik moest tegen mijn papa lullen om hem wakker te houden. Maar dan viel ik zelf in slaap. Eigenlijk moest ik erop letten dat die moffen niks pikten uit de wagen. Kreeg ik tweeënhalve gulden voor van mijn vader. Kon ik naar de bioscoop. Anders kon ik van mijn leven niet naar de bioscoop.’

Hoe kijk je terug op die tijd?

BOSKAMP: ‘Mijn jeugd heeft mooie en harde herinneringen. Daar werd je gevormd, daar op die straat heb ik mijn karakter gekregen. Ik had geen moeite met die harde cultuur. Ik heb een fantastische jeugd gehad, mijn ouders hebben er alles voor gedaan om dat voor elkaar te krijgen. Maar ik heb ook rottigheid uitgehaald. We voetbalden op straat en dat mocht officieel niet. Liepen mensen te ouwehoeren dat we weer bezig waren en dan kwam de wijkagent. Pakte-ie die bal af en stopte ‘m onder het elastiekie van zijn bagagedrager. En wij erachteran met zijn allen. Rennen. Om hem terug te pikken. De politie was mijn vriend. Daar bovenop die daken had je zink of lood van de afvoer. In die tijd werd er veel afgebroken. Dan pikten wij dat om naar de lodenboer te brengen. Of melkflessen jatten, voor het statiegeld. Dat deed je gewoon, voor een paar centjes. Mijn ouders… die mensen waren elke ochtend al vroeg weg. En dan nog hadden we niks. Dus ging ik zelf op rooftocht. Want je wilde toch naar de bioscoop.’

Had je verwacht profvoetballer te worden?

BOSKAMP: ‘Nee, joh. Helemáál niet. Ik heb gewoon geluk gehad. Dat je net een keer goed speelt als ze komen kijken. Anders had ik in de haven moeten werken. Na een testwedstrijd kon ik op de club terecht als terreinknecht, plus een contract bij Feyenoord. Verdiende ik meer dan mijn vader. Was ik vijftien jaar. Toen kreeg je nog per week betaald, in zo’n bruine enveloppe. Moest ik thuis gewoon afgeven. Geld interesseerde me ook helemaal niet. Mijn vader en moeder moesten keihard werken en dat van mij kwam erbij. Dat gaf een beetje lucht aan die mensen.’

Langzaam weer dollen

Je woont nu alweer ruim veertig jaar in Relegem. Zou je nog terug willen naar Rotterdam?

BOSKAMP: ‘Ik ga naar elke thuiswedstrijd van Feyenoord. En ik slaap nog geregeld in Rotterdam. Dan ga ik weleens daar kijken, in mijn oude buurt. Vind ik mooi. Even kijken wat er weer afgebroken is. (grijnst) Je kent het daar niet meer terug. Ik zie alleen maar Marokkaanse jongens lopen. En er hangen daar grote foto’s van die gasten. Van zo’n imam, of weet ik hoe ze dat noemen. De school waarop ik zat, is een moskee geworden. Ik wilde er laatst binnenlopen, even kijken hoe het daar nu was. Maar ik werd er bekant uitgepegeld. ‘Oh?’, dacht ik… ‘Dat is veranderd.’ Ik kan het niet meer vergelijken. Maar het is gewoon een fantastische stad. Ik kom er nog zo graag. Noem het nostalgie. Want ik weet dat ik ’s avonds weer als een speer naar hier kom. Dit is ook thuiskomen.’

Hoe kwam het dat je na je carrière in België bleef?

BOSKAMP: ‘De bedoeling was om na drie jaar terug te gaan, maar dat is 43 jaar geworden. De kinderen gingen trouwen en kregen zelf kinderen. Dan ga je niet meer weg. Ik voel me nog altijd Nederlander, maar ik kan niet wegcijferen dat ik hier al zoveel jaren ben. Als ik zit te babbelen, zitten daar soms ook Vlaamse woorden tussen. Ik voel me hier heerlijk thuis. De mensen hebben me geaccepteerd. En ze laten me met rust. Maar in het begin had ik het moeilijk. Ik ben een Rotterdammer, kwam van Feyenoord vandaan. Daar hebben ze een bepaalde humor. Een sarcasme. Iedereen werd afgemaakt onderling en ik dacht dat dat hiero ook zo was. Maar dat was effe anders. Ik dacht: oei, nu moet ik me eige aanpassen. Dat deed ik wel, tot een bepaalde hoogte dan. Ik ging niet meer roepen: ‘Loop niet te zeiken’ of ‘Schijtbak dat je d’r bent’. Dat was ik zo gewend in die kleedkamer van Feyenoord. Nu weten ze hier ook dat ik gewoon zo ben. Ik kan mezelf niet meer veranderen.’

Je hebt ook nog in totaal drie jaar in Dubai en Koeweit gewerkt. Hoe was dat?

BOSKAMP: (glimlacht) ‘Als gasten naar het Midden-Oosten gaan, hoor ik ze zeggen: ‘We gaan dit doen met dat doel.’ Maar het is heel simpel: je gaat er gewoon je poen pakken. Pas ’s avonds konden we trainen en als het ramadan was, werd dat half een ’s nachts. Maar ik verplichtte die gasten met wie ik was, mijn kine, keepers-, loop-, en assistent-trainer om half vijf op de club te zijn. Gingen we naar de jeugd kijken. Maar we deden er niks mee. Alleen maar daar zijn. Dat was genoeg. En we verdienden er verschrikkelijk veel geld mee. Je moest gewoon winnen. Dat was voor de club het enige dat telde. Je kon niet met die mensen inhoudelijk discussiëren over voetbal. Later, in Koeweit was ik alleen. Mijn vrouw was net overleden en ik heb gelijk de situatie uitgelegd: ‘Als het niet gaat, stoppen we er gelijk mee.’ Na drie weken dacht ik: ‘Ik ga naar huis.’ Er kwamen maar zeven gasten trainen. Maar ze zeiden: ‘Wacht maar, ze komen wel.’ Ze kwamen inderdaad en we hebben nog de finale van de beker gespeeld met Kazma Sport.’

Hoe heb je dat beleefd, daar moeten werken na zo’n ingrijpend verlies?

BOSKAMP: ‘Dat was al afgesproken toen Jen nog leefde. Ze is dertien jaar ziek geweest. Het is uiteindelijk heel snel gegaan, op het einde. Ik ben daar nog steeds… Vroeger kon ik er ook niet over praten. Vier, vijf jaar lang lukte dat niet. Dan ging ik gelijk janken. Nu kan ik het omdat ik het verstopt heb, ik heb het ver weggestopt. Ik weet wat er is gebeurd. Ze had die kloteziekte. Eerst borstkanker. Toen dachten we dat ze het had gered, maar uiteindelijk kwam het terug. In het bot en in de maag. Toen was het over.’

Zag de omgeving in die periode een andere man of bleven die gevoelens verscholen achter de harde lach?

BOSKAMP: ‘Dat lachen werd minder, ja. Ik was veel stiller. Dat ik weer normaal werd, begon zo’n zeven, acht jaar geleden. Toen ik gestopt was als trainer. Toen kwam het dollen er weer bij, langzaam kwam alles weer terug. Daarvoor wilde ik niet meer in de discussie gaan. ‘Laat maar zitten’, dacht ik. ‘Wat heeft het voor zin? Het hele voetbal: wat interesseert het me nou nog?’ Ik heb dat nu nog, hoor. Voetbal heeft geen waarde. Helemaal niks. Nul. Vandaag word je in vieren gepraat en drie dagen later prijzen diezelfde mensen je de hemel in. Kritiek interesseert me geen reet. Wat is nou kritiek? ‘Slechte voetballer.’ Oké, slechte voetballer. ‘Slechte trainer.’ Oké, slechte trainer. Er zijn ook mensen die je wel goed vinden. Ach, dat is geen enkel probleem. Het leukste is dat er een beetje sensatie is en dat je een beetje loopt te dollen.’

De warme bakker

Je vrouw Jenny was je jeugdliefde. Hoe hebben jullie elkaar ontmoet?

BOSKAMP: ‘Met de kameraadjes gingen we naar de Energiehal in Rotterdam. Feyenoord had ook een honkbalploeg. Die gasten konnen we ook allemaal, daar voetbalden we mee in de winter. We gingen kijken en daar heb ik Jen ontmoet. Zij deed handbal. Veertien jaar was ze. Maar na een week of vier zei ze: ‘Rot maar op. Wat ben jij voor een mannetje? Ga alsjeblieft weg.’ (lacht) Ik had een lepel in de lengte tussen mijn vingers en deed ik zo, pssst… En dan brak ik die lepel. Daar moest ze niets van hebben. Van zulke strepen. Hop. Wegwezen. Maar na twee, drie weken kwamen we elkaar weer tegen en dan was het… Ja, definitief.’

Wat maakte haar zo bijzonder?

BOSKAMP: ‘Zij was gewoon ontzettend nuchter en realistisch. Als ik thuiskwam en we hadden verloren dan zei ze: ‘Doe effe lekker gewoon.’ Maar ze wist ook dat we door dat gekke spelletje een heleboel hebben kunnen doen. En ze vond het ook hartstikke leuk. Toen ik voetballer was dan. Dan kon ze me verrot schelden op de tribune. Of ze dat deed? Nou, honderd procent. Maar toen ik trainer was… Dat vond ze verschrikkelijk. Al die mensen die zeiden: ‘Klotetrainer dit en dat.’ Nee, daar kon ze niet tegen. Ging ze niet meer mee.’

Hoe is het om met iemand samen volwassen te worden?

BOSKAMP: ‘Samen opgroeien, is het mooiste wat er is. Zij wist precies hoe ik in mekaar zit, ik wist precies hoe zij in mekaar zat. Ze wist dat ik maar een ding had: dat was voetbal. Niet dat ik nou een heilige ben, ik heb van alles uitgevreten. Maar je kon niet tegen haar liegen, ze wist precies wat er gebeurde. Zij heeft de kinderen opgevoed, zij heeft het geld bewaard. Zo iemand om je heen… Dat is een groot geluk.’

Heb je het gevoel dat je het leven na haar overlijden weer hebt opgepakt?

BOSKAMP: ‘Nee, helemaal niet. Dat kan niet meer. Nee… Dat gevoel heb ik helemaal niet.’

Wat voor gevoel is er nu?

BOSKAMP: ‘Ik heb het gevoel dat er iets weg is. Nog altijd. Na vijftien jaar. Nu komt er een werkster, die zegt ‘goeiemorgen’ en dan moet je op. Het eten wordt gemaakt. Ik heb weer een vrouw. En de kinderen komen hiero. We hebben drie zoons. Maar wat ik met Jen had, komt nooit meer terug. Dat bestaat gewoon niet. De mooiste herinnering aan haar heb ik aan mijn nek hangen. Onze trouwring. En de foto’s boven. Daar heb ik een hoekje, van Jen.’

Geloof je dat je je vrouw terugziet, na de dood?

BOSKAMP: ‘Nee, daar geloof ik niet in.’

Ben je er bang voor? Voor de dood?

BOSKAMP: ‘Nee, helemaal niet. Voor een ziekte wel. Ik moet weer naar de dokter, deze week. Ze lopen weer te zeiken dat ik te dik ben. Ze hebben al een keer een stent erin gezet. Een jaar of zeven geleden. Toen was ik ook aan het piepen. En nu weer. Een paar weken geleden. Bij Barcelona tegen Juventus, geloof ik. Ik ging dat stadion op, en ik heb daar lopen hijgen. Ik dacht: zo, wat is dat dan? Heb ik die dokter maar een keer gebeld. Nu gaan ze van die dingen opplakken en me een week volgen. Daarom ga ik boven in mijn bunkertje stiekem een beetje steppen. Dan komt het wel in orde. Denk ik. Mijn dokter weet ook: als ik daar als een pipootje zit, dan hoeft het voor mij niet meer. Ik ga niet als een plant aan het raam zitten. Dan ga ik liever snel naar de warme bakker. Dat is niet eng. Ik weet dat het ons allemaal te wachten staat.’

Maar dat is iets van het hoofd. Zegt het gevoel niet soms iets anders?

BOSKAMP: ‘Dat is misschien maar het beste; dat het hoofd af en toe wat gevoel relativeert. Ik heb er altijd wel wat moeite mee gehad. Om met mijn emoties om te gaan. Mensen van wie je van houdt, zien doodgaan… Dat is waardeloos natuurlijk. Eerst mijn oma, toen was ik nog jong. Dan denk je: hoe kan dat nou? Je kent het nog niet: dat mensen je ontglippen. Dan sta je machteloos. Nu is het het enige in het leven dat je zeker weet, de dood.’

door Mayke Wijnen – foto’s Koen Bauters

‘Vandaag word je in vieren gepraat en drie dagen later prijzen diezelfde mensen je de hemel in. Kritiek interesseert me geen reet.’ – Johan Boskamp

‘Mijn dokter weet ook: als ik daar als een pipootje zit, dan hoeft het voor mij niet meer. Ik ga niet als een plant aan het raam zitten.’ – Johan Boskamp

‘Voetbal heeft geen waarde. Helemaal niks. Nul.’ – Johan Boskamp

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content