Bericht uit Sarajevo. De verkenning van het Bosnische voetbal volgt hetzelfde scenario als alle andere Bosnische verhalen. Het loopt langs de littekens van de oorlog. De gids is Gordan Vidovic : ‘Ik kom hier eigenlijk niet zo graag terug.’

Zaterdag. Bij de landing in Sarajevo scheert het vliegtuig over besneeuwde bergtoppen. Het landschap verraadt een late maar strenge uitloper van de winter. Gelukkig glinstert de zon, zij het flets, in de heldere lucht. De piloot kondigt aan dat het zes graden Celsius is in Sarajevo. We hebben er afspraak met Gordan Vidovic, de gewezen Rode Duivel en ex-speler van Excelsior Moeskroen. Hij zal ons gidsen door het Bosnische voetbal, ons meeloodsen naar zijn geboortestad, ons sporen tonen uit het parcours van zijn jeugd – als de oorlog ze al niet heeft weggewist. En tussendoor honderduit vertellen over zijn nieuwe leven als voetbalmakelaar.

Bij de uitgang van de luchthaven wacht een van Vidovic’ partners ons op. “Ja, ik werk voor Gordan. Het is te zeggen, dat probeer ik. Want het is niet gemakkelijk. Bosnische voetballers staan niet hoog gequoteerd op de internationale voetbalmarkt en het verkrijgen van de nodige visa stelt soms problemen. Als een speler een contract heeft ondertekend, zijn al die documenten vlug geregeld. Maar als hij alleen maar ergens een test moet gaan afleggen, draait de papiermolen vierkant.”

De man rijdt naar ons hotel langs straten die sneeuwvrij gemaakt zijn. Langs weerszijden verrijst een muur van sneeuw van een meter hoog. “U heeft geluk”, glimlacht hij. “Twee dagen geleden vroor het hier nog min veertien. Pas sinds gisteren ligt de temperatuur weer boven het vriespunt. De temperaturen durven hier extreem te schommelen. Veertig graden in de zomer vormt geen uitzondering maar min dertig in de winter net zo min.”

Een uur later al hangt Vidovic aan de telefoon. “Excuus omdat ik u vanavond nog niet kan ontmoeten. Ik werd opgehouden in België. Vanaf morgen sta ik tot uw beschikking. In afwachting kunt u op de benedenverdieping van uw hotel de baas van Hertz, het agentschap dat auto’s verhuurt, vinden. Hij is de gewezen trainer van het nationale belofte-elftal. Hij heeft onder meer Mirsad Beslija gelanceerd.”

De man in kwestie bevindt zich in zijn kantoor, geeft ons rendez-vous in de bar van het hotel. Hij heet Sener Bajramovic. “Ik heb Beslija inderdaad voor het eerst een nationale selectie bezorgd. Ik riep hem op voor de min-21-jarigen, die ik tot 2002 onder mijn hoede had. Het merendeel van de huidige internationals is langs mij gepasseerd : Papac, Grujic, Halilovic, Bajramovic – overigens geen familie van mij -, doelman Hasagic. Beslija is een speler met een groot strijdershart, maar je moet hem een zekere vrijheid gunnen, hem niet uitsluitend vastspijkeren op die rechterflank. Dat hij niet altijd in de basisploeg van RC Genk staat, begrijp ik toch niet goed.”

Momenteel is Bajramovic niet meer als trainer aan de slag, maar hij denkt aan herbeginnen. “Er wenkt misschien een kans in de Italiaanse Serie B, maar eenvoudig is dat niet.” Nee, hij heeft nog weinig contact met Beslija. “Ik houd niet zo van telefoneren om niets te zeggen. Zal ik u de oude stad tonen ?”

Hij troont ons mee, toont ons een brug over de rivier Miljacka. “Daar is de Eerste Wereldoorlog begonnen, want daar werd op 28 juni 1914 de Oostenrijkse kroonprins Franz-Ferdinand vermoord.” Officieel telt Sarajevo 600.000 inwoners maar, zegt Bajramovic, “met al die vluchtelingen in de stad moeten we zeker in de buurt van het miljoen komen. Zullen we een hapje gaan eten in dat restaurantje daar ? Ik heb daar een tafel voor ons gereserveerd.”

Kruidige grillades en een excellente Bosnische wijn schuiven over de tafel. De muren van het groezelige maar razend populaire etablissement zijn behangen met foto’s van beroemdheden die hier getafeld hebben. Op een van de prenten staat Edhem Sljivo. Ook die is afkomstig van Sarajevo. “Wat is er van hem geworden ?” vraagt Bajramovic en we lichten hem in over het zware verkeersongeval waarvan Sljivo het slachtoffer werd. En dat er een zaalvoetbaltoernooi in Luik naar hem werd genoemd.

Bajramovic zucht diep, schakelt dan prompt over naar een nieuw gespreksonderwerp. “U hebt er geen idee van hoeveel Bosnische spelers en trainers de geschiedenis van het voetbal hebben getekend. Tot vandaag vind je in de Servische en de Kroatische competitie voetballers die hier geboren werden. Ondertussen krijgt het Bosnische kampioenschap geen voet van de grond. Daar is maar één reden voor : een gebrek aan geld. Toch lopen hier enkele buitenlanders rond : Brazilianen en Kameroeners vooral. Maar de grootste Bosnische voetballer aller tijden is in mijn ogen Safet Susic, die nog bij PSG heeft gespeeld en die vandaag in Turkije Konyaspor traint – waar ook nog de aanvaller Elvir Baljic zit, want die heeft zijn pensioen uitgesteld. Susic, ja ja. Zijn broer Sead heeft nog in België, bij RWDM gevoetbald.”

Qua trainers heeft hij een zwak voor Miroslav Blazevic. “In 1998 heeft die Kroatië toch maar de derde plaats op het WK bezorgd. Oké, ik weet wel dat het een Kroaat is, maar hij is op tachtig kilometer van Sarajevo geboren en hij heeft bij NK Sarajevo gespeeld. Tijdens dat WK van 1998 heb ik hem voor elke match gebeld. Behalve voor de halve finale tegen Frankrijk – daarvoor is hij nog kwaad op mij geweest want dat was de enige wedstrijd die de Kroaten op dat WK verloren. Ik zou ook Vahid Halilhodzic willen vermelden. Die ontpopte zich eerst als een notoir doelschutter bij Nantes en leidde nadien als trainer Rijsel en PSG naar memorabele successen. Ha, u hebt hem al ontmoet. Heeft hij u toen verteld dat hij tijdens de oorlog alles verloren heeft. En hij is niet de enige. Ook ik ben alles kwijtgeraakt. Maar we mogen niet klagen, we hebben nog geluk gehad, we hebben het overleefd. Kom, ik zal u een kerkhof laten zien waar veel van onze helden begraven liggen. Mensen die hun leven hebben gegeven voor Sarajevo. Dat is hier verschrikkelijk geweest, hoor.”

Die avond kijken we op tv naar de Kroatische competitiematch tussen Rijeka en Hajduk Split. Rijeka wint met 2-0. Hajduk Split wordt getraind door Blaz Sliskovic, de Bosnische bondscoach. Een merkwaardige combinatie : bondscoach is Sliskovic al sinds 2002, in de herfst van 2004 ging hij bij Hajduk Split aan de slag.

Zondagmiddag. Een grote jeep met Belgische nummerplaat stopt voor ons hotel. Gordan Vidovic meldt zich. “Gisteren ben ik om vijf uur in de namiddag in België vertrokken. Normaal stoort het me niet om de hele nacht te rijden. Ik doe de rit België-Bosnië en terug gemiddeld één keer per maand. Maar nu regende het en sneeuwde het onderweg en werd het te lastig. En dan werd ik nog eens twee keer gecontroleerd door de politie. Eén keer in Duitsland, en nadien in Oostenrijk.”

Hij stelt voor om een competitiewedstrijd te gaan bekijken. Tot onze verrassing neemt hij ons niet mee naar Zeljeznicar, de club waarvan hij destijds de kleuren verdedigde. In de plaats daarvan gaat de rit naar Lukavica, in de brede agglomeratie van Sarajevo. Daar ontvangt Slavija, momenteel vijfde in de Bosnische competitie, Celik Zenica, in de stand veertiende van de zestien ploegen. Maar Celik Zenica was in 1996 wel de eerste Bosnische landskampioen.

Lukavica is de Servische wijk van Sarajevo. De verkeersborden en de reclameboodschappen op de winkelramen zijn in cyrillisch schrift en op de radio weerklinkt bij herhaling de term Republika Srbska (Servische Republiek). Vidovic is een Bosnische Serviër. “Ik zal je tonen waar ik woon”, zegt hij. Hij stopt even kort voor een gebouw met geel geschilderde muren. “Daar heb ik een appartement waar ik verblijf als ik in Sarejevo ben. Het is hier een rustige wijk. Ik houd niet zo van de drukte van de stad. In België woon ik in Kapellen, in een park. In Antwerpen zelf is er te veel lawaai. En recepties afschuimen doe ik niet graag. Toen ik bij Moeskroen speelde, keerde ik na de wedstrijd meteen terug naar huis, in Kapellen. Ik heb negen jaar bij Moeskroen gevoetbald, maar ik heb nooit in de stad gewoond. Ik deed liever 130 kilometer per dag.”

Naar Bosnië keert Vidovic nog louter voor zaken terug. “Ik heb hier samen met wat partners een agentschap van sportmanagement opgericht. En ik heb aandelen in een bar die vrienden van me uitbaten : de Chelsea Club, je kan er op een reuzenscherm naar voetbalwedstrijden kijken. Elke zaterdag zit het er bomvol. Mario Stanic heeft me geholpen om de zaak te versieren met shirts, insignes en affiches van Chelsea. Maar ik keer liever niet te vaak naar Sarajevo terug. Ik ben intussen gewend aan het leven in België en ik stoor me geregeld aan de mentaliteit van de mensen in Sarajevo. Het leven is hier een vertraagde film. Veel mensen willen zich wel voor iets inzetten maar ze hebben die kwalijke gewoonte om al de volgende dag te twijfelen over wat ze de dag voordien hebben gedaan. Waarom ik dan toch hier en niet in België mijn reconversie heb uitgestippeld ? Uit gemakzucht. Ik kan hier veel zaken regelen met twee, drie telefoontjes. In België is dat gecompliceerder, er zijn daar altijd zoveel formaliteiten. Maar ik heb wel een paar plannen voor België in mijn achterhoofd. We zullen wel zien.”

Sarajevo brengt bij Vidovic veel slechte herinneringen naar boven. “Dit was vroeger zo’n mooie stad. Die vervloekte oorlog heeft alles vernield.” Ook zijn familie is versnipperd. “Mijn moeder woont hier nog. En mijn grootmoeder, ze is tachtig jaar en ze heeft minder grijze haren dan ik. Mijn vader woont in de Verenigde Staten. Tijdens het WK van 1998 heeft hij geprobeerd opnieuw contact met me te krijgen.”

Het stadionnetje van Slavija oogt lamentabel. Het veld is sneeuwvrij, maar de tribunes nog ondergesneeuwd. De toeschouwers – hooguit vijfhonderd – troepen samen op de trappen, want daar werd de sneeuw wel geruimd. “Vroeger trok deze club vier- of vijfduizend toeschouwers”, vertelt Vidovic “Slavija is een oude club, ze bestaat al honderd jaar maar kwam lange tijd uit in de derde klasse. Toen er een Bosnische competitie werd georganiseerd, klom Slavija op : van derde klasse naar tweede en dan naar eerste. Bij de promotie naar eerste klasse vroeg het bestuur zich af : wat moeten we nu doen ? Dan hebben ze in zes maanden tijd dit stadionnetje gebouwd. Eigenlijk is het nog niet af.”

Tijdens de tweede helft begint het opnieuw te sneeuwen. We gaan schuilen onder het dak van de eretribune in aanbouw. Wie daar niet oppast, riskeert zijn hoofd te stoten. Overal hangen planken en balken los. “Zo woont u een match bij vanuit de business-seats van een Bosnische eersteklasser”, grapt Vidovic. In één adem vertelt hij het verhaal van een Keniaanse voetballer die hier laatst ontscheepte. “Nee, niet bij Slavija, bij een andere club. Het had hier drie dagen en nachten zonder ophouden gesneeuwd, de thermometer wees min twintig graden aan. Stapte die kerel van het vliegtuig op zijn pantoffels en met een T-shirt aan. Hij had niets anders bij zich. Iedereen lag plat van het lachen. Maar hij is wel gebleven.”

Maandag. Gordan Vidovic heeft het ontslag van Philippe Saint-Jean bij Moeskroen al vernomen. “Wat is er toch met Moeskroen gebeurd ?” klaagt hij. “Zo’n charmante club en wat blijft daar nu nog van over ? Vorig seizoen stelde ik hen drie spelers voor 350.000 euro voor. Ze antwoordden me dat ze dat geld niet hadden. Ik vroeg hoeveel de club dan wel kon betalen. Ik was zelfs bereid de rest toe te steken uit mijn eigen zak. Ik wilde een geste doen. Ze insinueerden dat ik alleen maar uit was op die 20 procent commissieloon. Een paar maanden later kochten ze voor ongeveer hetzelfde bedrag twee spelers van Oostende. Ik had kunnen reageren op alles wat ze rondstrooiden over Georges Leekens en mezelf. Negentig procent van die verhalen waren pure leugens. Maar ik wou geen olie op het vuur gooien.”

Toch ligt de affaire van de mislukte transfers van die drie Bosnische spelers (één van hen, Damir Mirvic, speelt inmiddels bij Gent) Vidovic zwaar op de maag. Met Jean-Pierre Detremmerie heeft hij geen contact meer. “We groeten elkaar en daar houdt het op. De anciens van Moeskroen verdienen veel meer respect. Zoals men daar jongens als De Vleeschauwer en Martic behandelt, dat is echt niet netjes meer.”

Aan de muur van Sportcafé in Lukavica hangt een poster van het stadion van Rode Ster Belgrado. “Daar heb ik nog gespeeld voor honderdduizend toeschouwers”, herinnert Vidovic zich. De kroeg blijkt een verzamelplaats voor spelers van Slavija. Ook trainer Dragan Radovic meldt zich. Trots signaleert hij dat Slavija de halve finale van de Bosnische beker heeft bereikt. “Misschien raken we wel in de Uefabeker”, glundert hij. Een speler, genaamd Ilija Prodanovic, krijgt van Vidovic papieren die hij moet ondertekenen. Hoogstwaarschijnlijk een test bij een buitenlandse club. “Het is nog geheim, ik kan er momenteel nog niet veel over vertellen”, zegt Vidovic.

’s Namiddags vertrouwt hij ons weer toe aan Bajramovic – zelf moet hij in de ambassade zijn. Bajramovic leidt ons de bergen rond Sarajevo in. De littekens van de oorlog zijn overal zichtbaar. Veel gebouwen zijn hersteld, maar het aantal ruïnes is haast niet te tellen. Bajramovic wijst waar Bjelasnica ligt, de site waar tijdens de Olympische Winterspelen van 1984 de skicompetities werden georganiseerd. Er staat een roestige skilift en wat chalets maar een vergelijking met de wintersportstations in de Franse en Zwitserse Alpen doorstaat deze locatie niet. “Vroeger was het hier een aangename plek, maar ook hier heeft de oorlog een ravage aangericht”, legt Bajramovic uit. “We waren zo trots dat we Olympische Spelen mochten verwelkomen. Belgrado noch Zagreb kregen ooit die eer.”

In de vooravond hebben we afspraak op de hoofdzetel van de Bosnische voetbalfederatie, gelegen in de oude stad. Daar verwelkomt secretaris-generaal Munib Usanovic ons. Hij reconstrueert de nog jonge geschiedenis van de Bosnische voetbalbond en ontvouwt het prestigieuze plan dat hij had opgezet : de kandidatuur voor de organisatie, samen met Kroatië, van het EK 2008. ” Alain Courtois heeft me geholpen bij de samenstelling van het dossier en volgens hem had het dossier een reële kans. Maar helaas, er werd geopteerd voor de combinatie Oostenrijk-Zwitserland.”

De cumul van bondscoach Sliskovic laat de secretaris-generaal niet onbesproken. “Zijn keuze voor Hajduk Split heeft ons verrast, maar er stelt zich niet echt een probleem. We kregen de garantie dat Bosnië-Herzegovina zijn prioriteit geniet. En voorts beschikt Sliskovic over bekwame adjuncten die in Duitsland verblijven en daar de meeste van de Bosnische internationals aan het werk kunnen zien.” Veel Bosnische internationals spelen in de Bundesliga. Usanovic : “Spelers als Hasan Salihamidzic van Bayern München en Sergei Barbarez van Hamburg zijn minder bekend in Bosnië dan in Duitsland omdat ze op zeer jonge leeftijd het land verlieten. Waarom Duitsland ? Er hebben altijd speciale banden tussen Bosnië en Duitsland bestaan.”

Terug in het hotel worden we voorgesteld aan Edin Djeko, naar men zegt het grootste talent van het Bosnische voetbal. Hij is achttien jaar en speelt bij Zeljeznicar. “In alle leeftijdscategorieën is hij topschutter geweest”, verzekert Mensur Dogan, zijn begeleider en gewezen sportief directeur van de club. Dogan beschrijft zijn beschermeling als “groot, vlug en doelgericht. En hij heeft al van Europees voetbal geproefd, toen Zeljeznicar tegen het Schotse Hearts of Midlothian speelde.”

Twee professoren van de universiteit van Sarajevo voegen zich bij het gezelschap : Munir Talovic en Izet Rado. Ze geven les aan de trainersschool van Sarajevo, een school die door de Fifa erkend is zodat ze nu met een professionele licentie werkt. “Zes maanden geleden waren we in Brussel op een congres”, vertellen ze. “We hebben toen Frans Masson ontmoet. Over twee maanden komen er buitenlandse trainers op bezoek bij ons.”

Van Blaz Sliskovic echter geen spoor. “Ik heb menen te begrijpen dat hij in Split is moeten blijven omdat de nederlaag tegen Rijeka tot een kleine crisis heeft geleid”, zegt Vidovic.

Dinsdag. GordanVidovic loodst ons naar Zeljeznicar, de club waar hij zijn carrière begon (en waar ook Beslija vandaan komt). “Ik heb er nog wel wat contacten maar de meeste mensen in de club zijn nieuw”, verontschuldigt hij zich. Zeljeznicar (de club van de spoorwegarbeiders) is een van de twee topclubs van de Bosnische hoofdstad. Met NK Sarajevo deelt de club het Olympisch Stadion. Dat is imposanter dan dat van Slavija maar bevindt zich in een even erbarmelijke toestand. Het terrein is in een modderpoel herschapen, langs de zijlijnen werd de sneeuw tot hopen bijeengeveegd. “Het stadion is niet veel veranderd in vergelijking met de periode dat ik hier speelde”, merkt Vidovic. “De tribune werd tijdens de oorlog verwoest maar is wederopgebouwd. Voor de invoering van de zitplaatsen stroomden hier vijftig- tot zestigduizend toeschouwers samen. Door de invoering van de zitjes werd de capaciteit herleid tot 22.000 plaatsen. Voor de derby’s tegen NK Sarajevo zijn die allemaal bezet. Veel kost een ticket niet : voor zeven en een halve euro raak je hier al binnen.”

Vidovic gaat toch nog even de nostalgische toer op. “Ik heb hier als nummer tien gespeeld. Ik legde ze panklaar voor Mario Stanic. Zeventien doelpunten in twintig wedstrijden maakte hij. Zou ik zonder die oorlog een grotere carrière hebben uitgebouwd ? Wie zal het zeggen ? Drie weken voor de oorlog uitbrak, kreeg ik een voorstel van Lyon. Maar in plaats van Lyon zat ik in ballingschap in Tienen.”

Mario Stanic realiseerde ondanks de oorlog wel een schitterende carrière. Met de bronzen medaille op het WK van 1998 als hoogtepunt. “Waarom heeft Mario gekozen voor Kroatië ?” mijmert Vidovic. “Weet u, zijn verhaal lijkt op het mijne. Door de verhalen van alle Bosnische voetballers loopt dezelfde rode draad. Op een bepaald ogenblik hadden we niets meer en moesten we kiezen. Ter gelegenheid van mijn eerste match met de Rode Duivels hebben me wel tienduizend journalisten opgebeld. Ze vroegen waarom ik niet voor Bosnië had gekozen. Wel, simpelweg omdat Bosnië me niets had voorgesteld.”

Hij voert ons naar de luchthaven. “De internationale luchthaven noemen ze dat hier”, zegt Vidovic bij het afscheid. En hij lacht.

door Daniel Devos

‘Dit land heeft alles. Als de mensen dat hier toch maar eens inzagen.’

‘Drie dagen en nachten had het hier gesneeuwd. Toen landde hier een Keniaanse voetballer in een T-shirt.’

‘Ach, we mogen niet klagen. We hebben het overleefd.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content