In Sint-Truiden wil Koen Daerden na jaren in de blessurehoek, op de bank of de tribune weer voetballer worden, in een wereld die er totaal anders uitziet dan toen hij met Genk Champions League speelde.

Naarmate Sint-Truiden dichterbij komt, volgen de tractors met bakken vol vers fruit elkaar sneller op. Het is oogsttijd in Haspengouw, maar voor de plaatselijke voetbaltrots valt de oogst op dit moment mager uit. Om van de rode lantaarn af te raken rekent STVV onder meer op Koen Daerden.

“Er mag ook een gebakje genomen worden”, zegt de ober in Grand Café Stayen wanneer hij de koffies brengt – tiens, is dat niet Roland Duchâtelet die daar even verderop zit te praten? “Dat doen we straks wel, hé”, zegt Daerden dapper.

Zo veel moed verdient een interview.

Met vragen zoals:

Went het een beetje om na topclubs als Genk, Club en Standard plots tegen de degradatie te kampen?

Koen Daerden: “Op dit moment valt dat nog mee, de sfeer is niet slecht. Ik heb al slechtere sfeer meegemaakt. Positief is dat we aardig wat scoren, het grote probleem is dat we gigantisch veel goals tegen krijgen. En dat we de laatste minuten vaak net een beetje te kort komen of een gelijkspel niet kunnen controleren.

“Ik voetbal bevrijd, maar top ben ik nog niet. Ik heb nog een groeimarge, naar het eind van de wedstrijd kom ik dat tikkeltje te kort dat ik vroeger wel had, om druk te zetten of nog eens over mijn tegenstander te gaan. Dat heeft alleen te maken met puur wedstrijdritme. Een wedstrijd kun je niet simuleren, die moet je spelen. Fijn is ook dat ik hier in groep bij kan trainen, de hele week door. Bij Club en Standard was het, door de Europese verplichtingen, vaak alleen werken. Bij die twee clubs heb ik geleerd om extra voor mezelf iets te doen.”

Voel je je belangrijker dan in Luik?

“Dat is niet zo moeilijk. Bij Standard rekende men niet meer op mij. Vorig jaar voelde ik nog dat ik belangrijk kon zijn, al was het maar door een voorbeeld te zijn. Ik hoorde er nog bij, maar ook niet meer dan dat. Dat merkte ik bij de bekerfinale. Op training werd ik altijd uitgespeeld als linksachter, als stand-in van Sébastien Pocognoli. Toen die geschorst werd, droomde ik toch stilletjes van die finale, maar uiteindelijk speelde AbdelfattahBoukhriss, die tot dan nog geen minuut meegedaan had. Dan weet je het wel. Ook al kon ik op dat moment de knop wel omdraaien, omdat ik al zo veel had meegemaakt. Maar dan stopt het wel. De nieuwe trainer had aangegeven dat hij met iedereen eens zou praten, maar dat bleef uit tot ik zelf naar hem ben gestapt met de vraag hoe hij mijn toekomst zag. Hij zei me dat ze beslist hadden dat ze niet meer op mij rekenden.”

Jij had kunnen zeggen: ‘Ik zal het tegendeel bewijzen!’

“Op een bepaald moment stopt het verhaal. Ik heb bij Standard al een aantal keren hard moeten terugvechten. Nu was het op. In de voorbereiding had ik nog aangegeven dat ik Standard een fantastische club vond en dat meende ik ook. Daar wil je graag werken, alles wordt er voor je gedaan. Maar een aantal zaken in de voorbereiding stootten me tegen de borst. Soms werd je aan je lot overgelaten. Als er elf tegen elf werd gespeeld – we hadden een grote kern – zei men tegen de anderen: ga maar even aan de kant staan. Mezelf nutteloos voelen, daar had ik geen zin in. Ik weet zeker dat ik, als ik op 31 augustus geen andere club had gevonden, net als vorig jaar opnieuw apart had moeten trainen.”

Wat doet het met een speler als zijn trainer zegt: Koen Daerden heeft niet het niveau om te brengen wat ik hier verwacht?

“Als hij dat vindt, mag hij dat zeggen. Moet ik daarmee akkoord gaan? Neen. Hij heeft dat nooit zo tegen mij gezegd, het is de eerste keer dat ik dat hoor. Moet ik me daartegen verdedigen? Vind ik niet. Hij mag zijn mening zeggen.”

Tribune

Je bent anderhalf jaar bij Standard geweest. Hoe vaak heb je je er goed gevoeld?

“Misschien gedurende twee of drie maanden in totaal: de laatste voorbereiding met Standard in Portugal en een deel van de play-offs in het afgelopen seizoen. Voor de rest heb ik me er vooral mentaal nooit honderd procent gevoeld zoals ik me hier de laatste drie weken voel. Ik heb bij Standard te veel moeten nadenken. Niet altijd dacht ik: hé, vandaag ga ik lekker trainen. Toen ik er aankwam, maakten ze een moeilijke periode door, waardoor ik me niet meteen kon profileren. Ook omdat ik van mezelf weet dat ik bij Standard mijn niveau niet haalde wat ik zou kunnen halen. Maar ik beklaag me helemaal niets. Standard is een heel mooie club, maar misschien was het niet de club die op dat moment bij mij paste. Ik zal ook wel fouten gemaakt hebben.”

Zoals?

“Kleine zaken die hebben meegespeeld in een groter geheel. Af en toe zijn er discussies geweest met mensen van de technische staf, maar dan op een manier waarop het wel gezegd was.”

Wat heb je geleerd bij Standard?

“Terugvechten had ik al geleerd na mijn blessure. Ik heb voor het eerst in de tribune gezeten terwijl ik wel beschikbaar was. Bij Club was ik geblesseerd in de tribune of, als ik fit was, op de bank. Het enige wat je leert, is dat je in het voetbal toch op jezelf aangewezen bent. En dat, als je er zelf onderdoor gaat, het snel kan afglijden.”

Zijn er momenten geweest dat je dreigde eraan onderdoor te gaan?

“Neen. De twijfels waren groter tijdens mijn blessure. Als er beslissingen genomen worden waar je zelf niets meer aan kunt doen, dan kun je alleen nog maar een knop omdraaien en voor jezelf trainen, zoals ik al tijdens mijn blessure had geleerd.”

Bij Club waren er twijfels: komt die nog terug na zijn blessure? Je verblijf bij Standard nam die twijfel niet weg.

“Men praat nog altijd over mijn periode bij Genk, maar het voetbal van toen is ook niet meer te vergelijken met nu, dat kun je nu ook niet meer brengen. Het gaat nog sneller, er wordt heel veel geswitcht. Wij speelden een platte 4-4-2, Sef Vergoossen gaf probleemloos zijn ploeg vrij. Ik stond aan het lijntje, zocht iedere keer de diepte. Nu moet een middenvelder niet alleen over zijn tegenstander heen gaan, maar hij moet meer brengen: positiewissels, tussen de lijnen voetballen.”

Ben jij nu op je best als linksback of als middenvelder?

“Ik voel me beter als middenvelder. Als linksback heb ik altijd mijn best gedaan, maar als je nooit feedback krijgt, wordt het moeilijk. Als nooit iemand eens zegt wat je goed en fout hebt gedaan, of wat beter moet … Ik kreeg als linksback weinig feedback bij Standard. Bij Club kreeg ik die wel van Adrie Koster. Hij was de eerste die me op die positie heeft gezet, hij gaf wél dingen aan. Ik houd daar wel van.

“Bij Standard werd heel veel geschoven. Mijn eerste wedstrijd was ik linksback, de week nadien – Pocognoli was toen net aangeworven – linkshalf, en dan speelde ik nog een keer centraal op het middenveld. Ik had geen tijd om ergens in te komen. Het voetbal was het tegenovergestelde van bij Club. Onder Koster voetbalden we op balbezit. Als je niemand kon aanspelen, mocht je eens breed leggen of terugspelen op de keeper. Bij Standard was het onder Dominique D’Onofrio: naar voren die bal! Als je als linkermiddenvelder de bal kreeg en alles zat vast, wilde hij toch dat je hem langs de lijn naar voren trapte, om zo die druk hoog te houden.”

Wat was er dan nog leuk?

“Ik vind het leuk dat wat ik doe geapprecieerd wordt. Mensen zeiden me na de bekerfinale: proficiat, je bent toch een goeie teamspeler geweest. Zulke opmerkingen apprecieer ik wel. Het enige wat ik betreur, is dat het in het voetbal zo moeilijk blijft om duidelijkheid te scheppen. Er moet niet altijd geroepen of getierd worden, maar sommige dingen mogen wel eens gezegd worden.”

OH Leuven

Heb jij zelf voor STVV gekozen of heeft Standard je daar geparkeerd?

“Ik heb gekozen voor STVV, anders zat ik hier niet. Er zijn altijd drie partijen bij zo’n overgang betrokken: die moeten alle drie akkoord gaan.”

Wanneer is STVV in beeld gekomen?

“Op 31 augustus hoorde ik voor het eerst van STVV.”

Wat dacht je een dag eerder dat je zou gaan doen?

“Toen dacht ik nog aan OH Leuven, op dat moment de enige optie. Op 30 augustus belde Jean-François de Sart: ze hadden een ploeg voor me in Cyprus. Ik ken zelfs nu nog de naam van die club niet. Wij gaan akkoord met die club, zei hij. Nou, zei ik, ík niet.”

Wat heb jij tegen zon en zee?

“Op een paar uur tijd moest ik beslissen of ik met heel mijn gezin voor negen maanden naar Cyprus zou verhuizen, geen idee hebbende waar ik zou terechtkomen of wie ik zou ontmoeten. De Sart zei: wat ga je dan wel doen? Ik zei: dan ga ik naar Leuven. Ja maar, daar hadden zij geen akkoord mee. Wel, repliceerde ik, ik had geen akkoord met die Cyprioten. Zij beslissen om niet meer door te gaan met mij: dat is hun beslissing, maar ik ga dan niet zomaar weg, ik had nog twee jaar een contract. Zij moesten maar een oplossing zoeken. Ik wilde ook wel mee rondkijken, maar niet ten koste van alles. Voor mij hingen het financiële, sportieve en familiale erg samen. Van waar ik woon, wilde ik maximaal iets meer dan een uur rijden. Voor negen maanden wilde ik niet weer denken aan verhuizen en papieren invullen. Wat ik wilde, was ergens aankomen en weer voetballen.”

Heeft Standard wél een akkoord met Leuven, speel je dan daar?

“Waarschijnlijk wel. Ik had een goed gesprek met die club en met Ronny Van Geneugden. Ik wou graag naar OHL, maar als het Standard niet wil betalen, moet ik dat niet oplossen. Een dag later, de laatste dag van de transferperiode, krijg ik dan ’s middags bij het huiswaarts rijden om halftwee telefoon dat er interesse is van STVV. De clubs hadden een akkoord, maar ik had daar op dat moment helemaal geen goed gevoel bij, ik had met niemand van STVV gesproken. Dus ben ik teruggereden naar Standard om met de mensen van STVV te praten. Die hadden net Guido Brepoels ontslagen. Wie zegt dat de nieuwe trainer zat te wachten op Koen Daerden? Toen heb ik ook gepraat met Roland Duchâtelet. Drie uur na mijn aankomst op Standard waren we eruit, met een uitleenbeurt tot het eind van dit seizoen. Daarna heb ik nog een jaar een contract bij Standard, dat nog steeds mijn werkgever is en me betaalt.”

Charleroi

Heeft je vader je niet meegevraagd naar Charleroi?

“Neen. Ik had dat ook niet gedaan. Niet omdat het Charleroi betrof, maar ik zou niet graag opnieuw onder mijn vader willen werken ( Jos Daerden was assistent in Genk van 2001 tot 2004, nvdr).”

Slechte trainer?

“Neen, maar vanwege de relatie vader-zoon. Dat werkt niet voor mij, niet voor hem en evenmin naar de groep toe. Dat creëert altijd conflicten. Neem nu Francesco D’Onofrio, met wie ik nog contact heb. Wat die jongen overkwam, uitgefloten worden toen hij werd ingebracht, alleen omdat de supporters zich op zijn vader wilden afreageren, daar kon ik me heel goed in inleven. Ik heb Francesco elke dag bezig gezien: die ene selectie, die had hij dubbel en dik verdiend, zelf afgedwongen op het veld.”

Wat je vader overkwam bij Charleroi, doet dat je nadenken over het wereldje?

“Uiteraard. Abbas Bayat is een heel emotioneel iemand. Hij wil heel graag, een beetje te vergelijken met Johan Vermeersch. Eén raad heb ik mijn vader gegeven: als Bayat roept en tiert, laat hem roepen en tieren. Het is zijn club, hij beslist. Dat voelde mijn vader ook wel aankomen. Vijf jaar geleden zou het hem zwaarder geraakt hebben dan nu.”

Is het trainerschap een job voor jou?

“Op dit moment zeg ik: neen. Ik heb al zo veel dingen gezien, van mijn vader, bij Brepoels, in het buitenland, waardoor je weet: een trainer staat helemaal alleen. Als alles goed gaat, is het de club die het goed doet, maar o wee als het tegenslaat. Het hoort bij de job, zegt men dan verontschuldigend, maar dat vind ik zo makkelijk. Wat in Duitsland is gebeurd met die keeper van Hannover ( Robert Enke, nvdr) en de trainer van Schalke, dat zijn geen alleenstaande gevallen. Ik denk dat zulke dingen bij heel veel spelers en trainers leven, zonder dat het naar boven komt. Je mag bewezen hebben wat je wilt, je wordt in dit wereldje heel snel aan de kant geschoven. En zoveel postjes zijn er ook niet. Welke zekerheid krijgt een trainer nog? Wat is dat, een jaar contract?”

Net na het Bosmanarrest voorspelde toenmalig Aalstmanager Patrick Orlans: ‘We gaan naar een markt waar voetballers voor korte periodes gehuurd worden van interimbureaus.’

“Wat is het vandaag anders dan een markt met kopen en verkopen, zoals met aandelen op de beurs? Je hebt het nog een beetje zelf in de hand, maar niet helemaal. Het loopt echt de spuigaten uit tegenwoordig. Wat heb je nu aan een kern van dertig spelers waar zeventig procent van je budget naartoe gaat? Heb je twee volwaardige ploegen nodig als je niet Europees speelt? Wat heb je aan die acht die altijd in de tribune moeten zitten? Wat met mij gebeurd is, dat je van de ene dag op de andere bij een andere club zit terwijl je daar een dag eerder nog niets van gehoord hebt, dat maken veel spelers tegenwoordig mee. Had ik ja gezegd, dan voetbalde ik nu op Cyprus en zaten we daar nu op een zonnig terras.”

Fijn dat je het even aanhaalt.

“In the picture blijven is heel belangrijk. Je wordt heel snel vergeten. Ik speelde met Genk in de CL met Kevin Vanbeuren en Hans Leenders. Hans speelt nu in Bilzen in derde provinciale.”

Knop omdraaien

Is door die druk de sfeer onder de spelers fel veranderd tegenover vroeger?

“Absoluut. Eens samen op stap gaan, dat is gedaan. Als je morgen op stap gaat, staat het nog dezelfde dag op het internet. Jelle Vossen gaat even naar Leuven op een vrije dag: hop, met zijn foto in de krant. Wat is de nieuwswaarde van dat bericht?”

Wanneer is dat veranderd?

“Bij Genk lukte dat nog net, bij Club werd dat al moeilijk. Standard is waarschijnlijk het meest extreem qua aandacht – misschien op Anderlecht na, daar heb ik nog niet voor gespeeld. In Luik was het goed dat we afgeschermd werden. Hier zie je twee, drie journalisten per week op training, en één of twee extra als er een topmatch aankomt. Maar ik ben ook niet de man die snel gespot zal worden met bepaalde toestanden.”

Ook voor jou moet, komende van Standard, STVV een wereld van verschil zijn.

“Dat is gewoon zo. Standard is qua organisatie top, STVV is nog in volle uitbouw. Op Standard heb je dagelijks vier mensen van de medische staf beschikbaar, bij STVV één of twee. Op training heb je bij STVV geen ruime kleedkamer, geen extra ruimte om te rusten. Dus hebben we hier vaak al om vier uur gedaan als we twee keer per dag trainen, terwijl bij Standard de tweede training pas begon om halfvijf. Maar daar had je ook een eigen kamer waar je twee uur goed kon rusten. Hier is dat niet, dus kun je niet rusten en ga je in principe sneller naar huis. Als je die knop niet kunt omdraaien, heb je een probleem.”

Je hebt nog met Franky Van der Elst gewerkt bij Club Brugge. Wat is zijn voetbalfilosofie?

“Bij Club kreeg hij niet zoveel de kans om zijn ding te doen. Emilio Ferrera deed heel veel zelf op tactisch vlak, werkte alles heel goed uit, was top. En het fysieke voorbereidingswerk was voor Jan Van Winckel.”

Ben je somber voor de nabije toekomst?

“Neen. Ik heb echt het gevoel dat we straks niet zakken, op basis van wat ik op training en in wedstrijden zie, maar ook als ik de verhoudingen tussen de spelers buiten het veld zie. Bij Standard had je spelers die met één fractie van een seconde een wedstrijd konden beslissen. Mehdi Carcela kon dat, Mémé Tchitéook. Die kan geen goeie wedstrijd spelen maar in de laatste seconde wel een bal binnentikken. Dat hebben wij niet. Als wij een goal maken, is dat meestal door combinatievoetbal. We mogen niet uiteenvallen. De trainer hamert erop dat we allemaal samen moeten blijven, dat we onderweg niemand mogen verliezen. Als dat gebeurt, wordt het hier heel moeilijk.”

DOOR GEERT FOUTRÉ

“Eens samen op stap gaan, dat is gedaan. Als je morgen op stap gaat, staat het nog dezelfde dag op het internet.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content