Buiten zijn vele goals weten we weinig over Mohamed Tchité, de nieuwe Ebbenhouten Schoen. In welke omstandigheden groeide hij op ? Hoe komt hij aan zijn vier nationaliteiten ? En waarom belandde hij pas in tweede instantie bij Anderlecht ?

Mohamed Tchité is snel. “Hij is de snelste speler die ik ooit gekend heb”, zegt Musaba Selemani. “Ook als jonge gast in Burundi stak hij er met zijn snelheid bovenuit. Na een training of wedstrijd hing zijn truitje bijna altijd in haken en scheuren rond zijn lichaam. Op een dag was hij dat zo beu dat hij zonder shirt aan de wedstrijd begon. ‘Zo kunnen ze er niet meer aan hangen,’ zei hij droog, ‘als ze nu aan mijn broek gaan trekken, doe ik volgende keer ook die uit.’ ” Het is slechts een van de anekdotes die Musaba Selemani (22) met de brede glimlach vertelt over zijn jeugdvriend Mémé Tchité. Bovenal blijkt de populaire Anderlechtspits een clown én charismatisch leidersfiguur te zijn, iemand die graag dolt met zijn vrienden en die het karakter had om als een van de weinige jonge Afrikaanse talentjes door te stoten tot de top.

Mémé Tchité verscheen op 31 januari 1984 ter aarde in een ziekenhuis te Bujumbura, hoofdstad van het politiek chaotische koninkrijk Burundi, als vrucht van de liefde tussen zijn Rwandese vader en Congolese moeder. Maar lang duurde die liefde niet en vader Tchité trok zich terug in Kigali, terwijl moeder Tchité naar haar heimat in Kinshasa terugkeerde. Kleine Mémé bleef samen met zijn twee oudere broers en twee zussen achter in een door burgeroorlog geteisterd Bujumbura, onder de vleugels van zijn grootmoeder, oom en tante. Nu ja, opgroeien heeft in de derdewereldlanden een heel andere connotatie dan hier in het burgerlijke Westen. Eten doe je ginds waar je kunt en waar men het je aanbiedt. Zo komt het dat Mémé vaak rondhing bij de familie van een jongetje dat enkele huizen verderop woonde in La Treizième Avenue : Musaba Selemani.

“We groeiden in dezelfde wijk op in Bujumbura, in Nyakabiga, niet ver van het nationale stadion Prince Louis”, vertelt Selemani. “Vanaf de leeftijd van acht jaar zaten Mémé en ik constant bij elkaar : samen op straat voetballend, samen in dezelfde lagere school. Op school was hij een beetje le fou. Hij wilde zich altijd amuseren, je zag hem nooit slecht gezind. Zelfs wanneer hij wat triestig was, deed hij zijn best om anderen te entertainen met grapjes. Ik ben ook zo, wij tonen onze problemen niet. Van zodra we op een voetbalveld staan, vergeten we de rest. Van studeren kwam weinig in huis, alles stond in het teken van voetbal. Na school bleven we rondhangen en van de lendendoeken van onze moeders maakten we voetballen. Enfin, zijn moeder vertrok toen hij klein was, ik heb haar eigenlijk nooit gezien. Hij groeide op bij zijn grootmoeder, ze noemden haar Ma Kalemi. Zijn vader heeft hij ook nooit echt gekend. Dat is normaal in Afrika. Het enige dat voor ons telt, is dat we ergens kunnen eten, de rest is bijzaak. We voelen niet de behoefte om constant bij onze ouders te zijn. Nu nog heeft Mémé vooral contact met zijn grootmoeder, zij betekent alles voor hem.”

Ondertussen borrelde in Burundi de burgeroorlog weer op. Het wereldkampioenschap voetbal van 1994 vormde de ideale afleiding. Ook bij Mémé en Musaba. “Afwisselend keken we bij Mémé of bij mij thuis naar de wedstrijden. Ik was grote fan van Thomas Hässler, zo noemde ik mezelf. De bijnaam van Mémé was Roberto Baggio. Wij waren nog te klein om te beseffen wat er aan de hand was in ons land. Wanneer we op straat voetbalden, zagen we wel geregeld militairen voorbij marcheren, maar we trokken ons daar weinig van aan. Eigenlijk zijn we nooit rechtstreeks in contact gekomen met die burgeroorlog. Voetbal, dat was onze passie. Het gebeurde dat je ineens ergens vlakbij schoten hoorde, maar dan verstopten we ons een halfuurtje in de struiken en speelden we nadien verder. Later, toen we beiden in clubverband speelden bij Prince Louis Bujumbura, werd er ook wel eens een training afgelast en mochten we thuis blijven omdat er te veel dreiging was… Maar voorts hebben we er nooit erg veel hinder van ondervonden.”

De doorbraak in Burundi

Met twaalf jaar wierp het dagelijkse gepingel in la Treizième Avenue eindelijk zijn vruchten af. Mémé en Musaba werden ontdekt op een schooltoernooi en mochten in clubverband gaan spelen, en wel meteen bij Prince Louis Bujumbura, een van de topclubs in Burundi. De eerste maal dat ze voetbalschoenen aan hun door steengruis geharde voeten kregen. Een bizar moment, zo herinnert Selemani zich nog levendig : “In het begin hinderden die schoenen echt, eigenlijk voetbalden we liever zonder. Mémé stond meteen in de aanval, ik was eerst libero. Toen we naar het eerste elftal werden overgeheveld, maakte de trainer van ons een offensief duo. Mémé was zoals een vogel, hij vloog over het veld. Hij toonde geen angst om de duels aan te gaan, twee of drie verdedigers te dribbelen. Van jongs af aan etaleerde hij een stalen karakter en algauw ging men hem daarom leader charismatique noemen. We speelden kampioen en Mémé was de leider van die ploeg ( waarin ook Dieudonné Kalulika van FC Brussels speelde, nvdr), ondanks het feit dat we amper vijftien jaar waren, de jongsten van de ploeg.”

Mémé Tchité evolueerde snel. Sneller dan zijn maatje Selemani, en zo scheidden de wegen van de twee jeugdvrienden toen Tchité op zijn zeventiende naar buurland Rwanda verkaste. Een competitie die nauw verweven is met die van Burundi, maar waar meer geld valt te rapen. Hij tekende een contract bij Victory Sport Mukura, de op twee na grootste club van het land. Daar bleef hij maar één jaar, tot hij een telefoontje kreeg van José De Medina… uit België.

De Medina is een raadsman met Portugese en Congolese roots en bracht al heel wat Afrikaanse spelers naar de Belgische competitie. Momenteel heeft hij namen als Patiyo Tambwe, Dieudonné Kalulika en Zola Matumona in zijn portefeuille zitten. En Tchité natuurlijk, zijn pièce de résistance.

José De Medina : “Er was een tipgever ginds die me twee jonge talenten aanbeval : Saïd Abed Makasi – later bij FC Brussels – en Mémé. Ik belde Lokeren, waar Willy Verhoost een vriend is, maar het duurde wat te lang voor ze daar konden testen. Dus belde ik naar Charleroi en daar vroegen ze meteen hen te laten afkomen. Ik voelde meteen dat Mémé anders was. In Afrika is het bijvoorbeeld heel moeilijk om aan de nodige papieren te geraken voor een transfer naar Europa. Vaak zijn het de clubvoorzitters die een hand hebben in die paspoortcommissies en zij weigeren hun goudklompje zomaar te laten vertrekken. Een paspoort, een visum, een certificaat om het vliegveld te mogen betreden : al die papieren krijg je niet op een dag. De voorzitters spelen bewust dat spelletje. Wel, toen Mémé naar België kon komen, kenden we diezelfde problemen, maar Mémé zorgde er zelf voor dat al die papieren in orde kwamen. In veel zulke gevallen moet je honderden keren aandringen bij de spelers, bij Mémé niet.”

Testen bij Anderlecht

Met plezier doet José De Medina het relaas van de eerste stappen van zijn poulain op het Europese continent. Al bleken het niet zozeer de voetbalkwaliteiten, maar wel de eetgewoonten van de enthousiaste Tchité die iedereen met verstomming sloegen. De Medina grinnikt : ” Jamais vu un garçon manger comme ça ! Ik dacht bij mezelf : zo kan die jongen toch nooit profvoetballer worden ? !” Selemani bevestigt nadien het verhaal en dikt het zelfs nog wat aan. Selemani : “Ik herinner me de beginperiode in België. We zaten samen aan tafel bij José. Mémé at bijna twee volledige stokbroden op. José liet zelfs medicatie voorschrijven om de eetlust van Mémé af te remmen. Zonder al te veel succes, integendeel, hij at nog meer dan voordien. Nu ja, Mémé hanteert daarbij een gouden regel : profvoetballers moeten veel eten, want ze moeten veel werken. En als je hem ziet bewegen op een veld kan je hem moeilijk ongelijk geven, toch ?”

Enfin, los van de indrukwekkende tafelkwaliteiten van de Burundese spits, kwamen ook al snel diens voetbaltalenten tot uiting tijdens zijn testperiode in België. We schrijven 2002, Mémé is net achttien geworden. De Medina : “Omdat men bij Lokeren even de buik vol had van Afrikanen, liet ik Tchité bij Charleroi testen. Van bij de eerste training viel hij meteen op, hij had de snelheid en beweeglijkheid van een Emile Mpenza. In diezelfde periode werd stilaan ook duidelijk dat Mpenza Standard zou verlaten, waardoor ik de link legde en dacht : die jongen moet een stapje hoger. Raymond Mommens wilde Mémé nochtans zeker bij Charleroi terugzien. Probleem was dat we slechts over een visum voor een beperkt aantal weken beschikten. Bij Standard wilde men hem eerst niet, maar ik ken Luciano D’Onofrio een beetje… Michel Preud’homme was nochtans heel categoriek : Mémé mocht testen, maar dan op een tijdstip dat hij bepaalde. Blijkbaar heeft Luciano toen toch een woordje gedaan, want ineens was er wel tijd voor Mémé. Hij leerde in Luik Daniel Boccar kennen. Zijn naam moet je in grote letters schrijven, want hij is de man die Tchité deed ontbolsteren. Na een kwartiertje trainen stak Boccar zijn duim op : het was in orde. Vanaf dat moment heeft die Mémé onder zijn hoede genomen. Om op te vallen kwam het er voor Mémé op aan veel te scoren met de beloften van Standard. Ik beloofde hem een gsm van 400 euro als hij een contract kon versieren. Hij scoorde negen keer in tien wedstrijden en werkte als een gek, voor mij het sein om de club onder druk te zetten. Bijna alles was rond, Standard bood een minimumcontract aan, tot de club er een probleem van maakte dat Mémé een wagen vroeg. Dat kon niet voor Standard. Ik was ondertussen zo overtuigd van zijn talent dat ik hem bij Anderlecht aanbood. De eerste testwedstrijd daar scoorde hij meteen. Voor de tweede wedstrijd kwam hij te laat bij de spelersbus voor een verplaatsing. Frank Vercauteren, toen coach bij de invallers van Anderlecht, was razend… ( grijnst) maar hij had toch de bus laten wachten, iets wat hij anders nooit deed. Ondertussen bleven alle besprekingen aanslepen en liep het visum ten einde. Op het laatste nippertje, toen men in Luik lucht kreeg van de interesse van Anderlecht, hapte Standard toch toe. En daar begon het verhaal Tchité.”

Na twee seizoenen knokken voor een stek in de A-kern, betekende de campagne 2005/06 de doorbraak voor Tchité. Hij sloot het seizoen af met zestien doelpunten. En toch liet Standard hem zonder slag of stoot vertrekken. Meer zelfs : het gerucht wil dat Standard de efficiënte afwerker zelf aanbood in het Astridpark. “Klopt niet helemaal”, corrigeert De Medina. “Die transfer was een mooie oplossing voor iedereen. Standard kon het geld gebruiken, Tchité kreeg een beter contract en Anderlecht had er een goede spits bij. Vercauteren zal ook wel gedacht hebben : we liepen hem al eenmaal mis, dat overkomt ons geen tweede keer.”

Wie ondertussen stil meeluistert, af en toe instemmend knikt of afkeurend gromt, is Pilace-Mizero, de 26-jarige neef van Mohamed Tchité. Pilace fungeert als sidekick van zijn succesvolle bloedverwant, ze delen samen een appartement in het Brusselse. Zelf had Pilace enkele jaren voor zijn jongere neefje ook de oversteek gewaagd naar het beloofde land België, maar een lange testperiode leverde enkel een contractje in de lagere reeksen op. Nu staat Pilace zijn neef bij met raad en daad. Hij vindt duidelijk dat Standard zich wél iets te verwijten heeft : “Standard deed nooit de moeite om Mémé langer te houden. Als je hoorde dat gasten als Michel Garbini 20.000 euro per maand verdienden, terwijl die niet eens mocht meedoen, en Mémé aan een minimumcontract bleef spelen, dan wist je genoeg. Standard moest geld vangen voor Mémé ( Anderlecht betaalde 1,5 miljoen euro aan Standard, nvdr),… maar uiteindelijk heeft hij zelf nog de beste zaak gedaan met die transfer.”

Veel affectie nodig

Modieus petje op, stoere zonnebril, dreadlocks, een ingestudeerde gangstawalk, wanneer je de pas verkozen Ebbenhouten Schoen op de parking van Anderlecht ziet aankomen, denk je een Afrikaan met sterallures voor je te krijgen. Nochtans zijn zij die Tchité kennen het over één zaak roerend eens : met zijn karakter kom je ver. “Natuurlijk houdt hij van een beetje show,” weet José De Medina, “zoals alle Afrikanen. Maar al van jongs af aan was hij een kereltje dat zijn plan leerde trekken, hij heeft altijd goed geweten waar hij naartoe wilde met zijn leven. In zijn eerste jaar Standard voetbalde hij voor een absurd laag bedrag, te gênant om te vertellen, zelfs mensen als Sérgio Conceição vonden dat, enkel door karakter en ambitie heeft hij zich kunnen doorzetten.”

En toch… Ook Frank Vercauteren vond het tijdens de winterstop nodig om even aan de alarmbel te hangen. Tchité moest – na zijn uitstekende heenronde – opletten dat hij niet te veel naast zijn schoenen zou lopen. De Medina nuanceert : “Vercauteren is de geknipte begeleider voor Mémé. Met Hugo Broos weet ik niet of Mémé zo vlot doorgestoten zou zijn. Die is toch wat koeler dan Frank, die veel met zijn spelers praat. Het probleem op dat moment met Mémé was : een jonge kerel die veel geld begon te verdienen en aandacht kreeg van de meisjes. Normaal dat de trainer daar even voor waarschuwde. Maar het is niet omdat Mémé nu met een dure wagen rijdt, dat hij ineens een andere persoon is. En ik ben er om hem te waarschuwen wanneer hij een foute pas zet. Op een bepaald moment bleef hij bijvoorbeeld bij een tante – die ook in België woont – eten, hij dronk er twee glazen wijn. Ik heb hem gezegd : pas op, want als de pers er lucht van krijgt, hang je. Zo werkt het. Ook als hij twee keer te laat komt op training, waarschuw ik hem : ze gaan je daar op pakken. Nicolás Frutos zal dan misschien bij Vercauteren gaan zagen waarom hij dat gedrag van Tchité pikt. Zo zit de mens in elkaar en dat moet Mémé nog leren. Kijk maar naar het hele verhaal over zijn Belgisch paspoort. Opeens stond overal in de kranten dat hij Belg was, wat niet klopte, want enkel zijn dossier was maar net goedgekeurd.”

Ook neefje Pilace weerlegt het imago van nonchalante vedette dat rond zijn voetballende neef is ontstaan. “Mémé zet heel makkelijk een masker op”, aldus Pilace. “Zelfs wanneer hij zich pisnijdig voelt, kan hij van de ene op de andere minuut een brede lach op zijn gezicht toveren, om journalisten te misleiden bijvoorbeeld. Hij kweekte in België een veel groter verantwoordelijkheidsgevoel, dat moest ook gezien de middelen waarover hij hier beschikt. Daardoor is hij tegenover de buitenwereld misschien iets wantrouwiger geworden, voor de rest bleef hij dezelfde Mémé als in Burundi.”

“Je mag niet vergeten dat hij een hele familie moet onderhouden,” vult De Medina aan, “dat zijn zowat 25 mensen, hé ! Men noemt hem niet voor niets leader. Constant belt men hem met allerlei verzoekjes. Je zou zijn agenda moeten zien, overal vraagt men hem een handje toe te steken. Daarom probeer ik zijn leven iets makkelijker te maken door hem te adviseren in welke dingen hij geen energie moet steken. Maar de familie blijft primordiaal, dat hoort zo in de Afrikaanse mentaliteit.”

Pilace : “Als hij op vakantie trekt naar Burundi, pakt hij altijd eerst het vliegtuig naar Kinshasa, om zijn moeder te bezoeken en haar geld toe te stoppen. Hoewel hij opgevoed werd door zijn grootmoeder – daarom noemen we hem trouwens Mémé ( lachje). Maar met 2000 euro kan je ginds veel meer doen dan hier, natuurlijk.” Ook het beeld van de arrogante, afstandelijke Mémé lacht Pilace weg : “Na bijna elke thuiswedstrijd gaan we langs in de cafés recht tegenover het Anderlechtstadion. Daar loopt hij dan een halfuur lang iedereen handjes te schudden. Hij doet dat graag.”

Vervolgens diept De Medina een herinnering op die als een scène uit het toneelstuk van Peter Pan lijkt geknipt : “Ik herinner me nog goed zijn eerste maanden in België. Hij was vaak vermoeid door de vele trainingen en kwam dan bij mij thuis slapen. Hij plukte een pyjama uit mijn kleerkast en liep daarin rond te lummelen in de woonkamer of speelde PlayStation met mijn zoon. Als Mémé op een veld staat, gaat hij er vol voor, maar eens buiten de sport, is het een kleine jongen die graag dolt. Een kind dat veel affectie nodig heeft.”

Een voorbeeld voor Afrikanen

Patiyo Tambwe, de Congolese international die voor Lokeren uitkomt, speelde nog tegen Tchité in de Rwandese competitie. In België werden ze vrienden, ze zien elkaar vaak bij De Medina thuis. Tambwe : “Congolezen en Burundezen zijn vrienden, we spreken dezelfde taal – Swahili – en we luisteren naar dezelfde muziek in het Lingala. Met zijn doorzettings- en aanpassingsvermogen geldt Mémé als een voorbeeld voor vele Afrikanen.”

Het slotwoord houden we voor Musaba Selemani, de jeugdvriend, die momenteel op een zijspoor zit bij FC Brussels. “Mémé is altijd een grote organisator geweest, een leader charismatique“, besluit Selemani. “Iemand die altijd aanwezig is en anderen doet lachen. Ik vind hem absoluut een komisch talent. Soms belt hij me zonder reden op en dan blijft hij stil aan de telefoon, tot hij plots begint te lachen. Zomaar. In het begin had hij het moeilijk met de mediadruk bij Anderlecht, het was te veel ineens. Maar dat hij een moeilijke jongen is, klopt niet. Akkoord, hij neemt zelden zijn gsm op, maar dat is ook zo voor vrienden. Mémé houdt zich enkel bezig met eten, PlayStation spelen en slapen. Bij Standard viel dat minder op omdat ze hem er ook minder lastigvielen. Nu ik zonder club zit, belt hij me ook voortdurend om me op te beuren en te steunen. Het is een goede vriend om te hebben en ik ben zeer blij hem zo gelukkig te zien. Ik weet dat hij nog meer kan dan hij nu toont. Hij zal nog verder geraken dan Anderlecht.”

door matthias stockmans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content