‘Hij is altijd een grote meneer gebleven’

© GETTY

Het leven in de schijnwerpers heeft Jacques Rogge nooit veranderd. Zowel als voorzitter van het BOIC als van het IOC trok hij een rechte lijn. Hij overleed afgelopen zondag op 79-jarige leeftijd.

Het was altijd weer een opvallend beeld op de algemene persconferenties van het Internationaal Olympisch Comité tijdens de drie Olympische Spelen waarbij hij voorzitter was van het IOC (2004, 2008 en 2012) en dus één van de machtigste mensen ter wereld. Hoe Jacques Rogge bij zowat alle vragen geen simultaanvertaling nodig had en, als hij dat gepast vond, ook kon antwoorden in vijf talen.

Het waren altijd intelligente antwoorden, maar nooit liet Rogge zich, in welke functie dan ook, betrappen op krasse uitspraken of quotes waarmee hij de actualiteit haalde. Daarvoor had en behield hij te veel niveau. Zelfs een anti-establishmentman als Jean-Marie Dedecker, bij wie de stoom al uit de oren kwam wanneer hij nog maar aanstalten maakte om het woord ‘bobo’ uit te spreken, kan geen slecht woord over Rogge verzinnen. ‘Hij is altijd een grote mijnheer gebleven, al is hij natuurlijk ook voor een deel bobo moeten worden toen hij zijn weg maakte in die wereld. Als je in het Vaticaan van de sport tot paus wordt benoemd moet je met al die gekroonde hoofden daar kunnen omgaan. Hij kende de spelregels en het spel, maar bleef altijd zijn eigen waarden getrouw. Jacques was niet alleen van adel maar was ook edel als mens. Een man die perfect functioneerde in high places maar ook goed kom omgaan met het werkvolk, zijnde atleten, coaches en begeleiders.’

Jacques Rogge verstond de kunst om van zijn vijanden medestanders te maken.

Boycot

Rogge stapte de sport in als actief zeiler en fervent rugbyspeler. In het rugby haalde hij een aantal nationale selecties, als zeiler was hij één keer wereldkampioen in de Finnklasse en nam hij drie keer deel aan de Spelen: in 1968, 1972 en 1976.

Meer naam dan als atleet maakte hij als sportbestuurder. ‘Een atleet sterft tweemaal. Een natuurlijke dood, maar hij sterft tevoren ook al eens als sportman’, zegde hij daarover. ‘In het begin probeer je dat te negeren: een slechte dag. Maar op de duur zijn er meer slechte dan goeie dagen. Er zijn er die dat niet te boven komen omdat hun lichaam en hun prestatievermogen alles betekende.’

Het zeilen paste bij hem: ‘Ik was op mezelf aangewezen. Ik ben niet mensenschuw, maar ik heb geen tijd voor en geen behoefte aan veel vrienden. Ik ben een man van weinig woorden.’

Zijn eerste verdienste na zijn loopbaan als atleet is dat hij de Belgische boycot van de Spelen in 1980 in Moskou vermijdt. De Amerikanen leggen veel druk op hun partners, omdat de Russen Afghanistan zijn binnengevallen, maar delegatieleider Rogge verklaart droog, gesteund door zijn mentor en toenmalig BOIC-voorzitter Raoul Mollet, dat de Belgen zullen deelnemen onder de neutrale olympische vlag als België de Spelen boycot. De aanwezigheid van toppers zoals Robert Van de Walle sterkt Rogge in de overtuiging dat België iets kan gaan doen op de Spelen.

Rogge heeft bewondering voor toppers, streeft als Belgisch olympisch delegatieleider niet naar de grootst mogelijke, maar naar de beste selecties. Alleen kwaliteit telt, op de Spelen gaat het enkel om de medailles. Wanneer hij in 1989 op zijn 46e verkozen wordt tot voorzitter van het BOIC wil hij het orgaan, tot dan vooral bezig met zichzelf in leven houden, machtiger en financieel onafhankelijk maken. ‘Raoul Mollet had goeie ideeën, maar hij was geen beheerder’, stelt hij vast. Er volgt een doorlichting en een accentverschuiving, met meer aandacht voor topsport. Voor wie presteert, moeten middelen vrijgemaakt worden. Rogge bezorgt het BOIC een nieuw elan.

De Gentenaar verstond als echte diplomaat ook de kunst om zich te omringen met de beste medewerkers en om van zijn vijanden medestanders te maken. Wanneer hij als voorzitter van het IOC in een corruptieaffaire voluit gaat om de stal op te kuisen moet hij de strijd aangaan tegen de machtige Amerikaan Dick Pound. Maar nadien maakt hij van Pound wél een medestander door hem als hoofd te benoemen van het pas opgerichte wereldagentschap WADA ter bestrijding van doping. ‘Pound is een bekwaam en verstandig man. Er was een verkiezing, ik won, hij verloor. Maar ik heb de leiding van een team. Dat is in de sport toch ook zo? Je probeert de beste spelers uit andere teams toch ook in jouw team te krijgen?’

Doping

De strijd tegen doping is, naast de modernisering van het IOC en de beperking van het aantal sporten en deelnemers op de Spelen, zijn stokpaardje. Rogge beseft dat de mens altijd op zoek zal gaan naar middelen om zijn eigen beperkte limieten te overstijgen, ook op amateurniveau. ‘Sport is niet perfect, het is de weerspiegeling van de maatschappij. In mijn beroep maakte ik dat ook mee. Natuurlijk houdt elke dokter van perfecte situaties waarbij hij een patiënt volledig op de been kan helpen, maar er zijn ook patiënten die ik niet kan helpen. Mensen gaan dood, mensen worden misbruikt, de sport ook. Dit gevecht winnen we nooit, maar moeten we daarom de sport offeren?’ Wat hij in België heeft opgezet, de onaangekondigde dopingcontroles, zet hij op een hoger niveau voort. Ook als één van de machtigste mannen ter wereld blijft hij rechtlijnig. Voorheen vloekte hij wel eens in intieme kring bij mistoestanden in de sport, omdat de nationale olympische comités in die tijd de dopingcontrole monopoliseren. Met het installeren van het WADA, het wereldantidopingagentschap, verandert hij dat zelf.

Altijd probeert hij, ook wanneer hij in 2001 verkozen is als voorzitter van het IOC, live wedstrijden bij te wonen, maar dat wordt steeds moeilijker met zijn immens drukke agenda. Niet dat hij daarover zeurt. ‘Kijk, ik heb ervoor gekozen om voorzitter te worden van het IOC. Dan moet ik er ook de minder prettige kantjes bijnemen. Ik heb haast geen privacy meer, en ik word enorm geleefd. Niemand heeft me verplicht om deze job te doen. Misschien helpt mijn verleden als atleet me wel door de lastige momenten. Keihard trainen doet pijn maar je weet dat het nodig is om resultaten te behalen.’

Hij probeert ook op een informele manier conflicten te ontmijnen. Wanneer in zijn Belgische periode een toonaangevend journalist het moeilijk heeft met één van de meest succesvolle coaches in de Belgische topsport op dat moment, belt hij beiden op, brengt ze samen in een restaurant om – op zijn kosten – alles uit te praten. Coach en journalist worden vervolgens vrienden voor het leven.

Gevraagd naar Rogges erfenis is Jean-Marie Dedecker resoluut: ‘Hij heeft als voorzitter in België en internationaal de stal uitgemest, maar eenmaal weg uit dit land heeft hij niets meer gedaan voor de Belgische sport. Daardoor is het BOIC weggedeemsterd in plaats van de lijn die in de jaren 80 ingezet was door te trekken.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content