Wijd vertakt lijken de wortels van Cédric Roussel niet. Wel zitten ze des te steviger in de steenkool verankerd. ‘Maar zijn vrienden hebben geprofiteerd van hem.’ Over de blues in Bray.

Onder de oksels van La Louvière en Bergen ligt die middag, soezend in de zon, Bray. Een vaal rode vlek tussen het groen van de aardappelvelden en het geel van het koren. Voor een keer geen Waals dorp dat kucht onder de rook van een of andere zware industrie. Maar naderend over de bultige betonweg erheen krijgt het idyllische vergezicht steeds somberder trekken. Want van wat ooit een bloeiend dorp met twee steenkoolmijnen was, blijkt niets méér over dan een eentonige aaneenschakeling van grauwe werkmanshuisjes. Hier een paar brokken van bakstenen, daar een scheur waarin onkruid woekert.

Ter hoogte van nummer 68 staat Huguet Roussel voor het hek, handen in de zakken, sigaret uit de mond. Zíjn huisje is kraaknet. “Onze deur”, had hij aan de telefoon gezegd, “staat voor iedereen open.” In de keuken is de begroeting door Josette, die tijdens de vaat snel even de handen aan haar schort afdroogt, dan ook hartelijk. Aan tafel tokkelt Geoffrey – ” bonjour”– met zijn vingers iets onbestemds op het plastic kleed. Huguet ploft met een zucht in een fauteuil en graait in de tabakspot. Hoest. “Koffie ?”

Huguet : “Vijftien jaar heb ik in de mijn gewerkt. Vijftien jaar. Werken, werken, werken. Ik woonde alleen met mijn moeder en mijn twee zussen, mijn vader heb ik nooit gekend. Eigenlijk wilde ik wielrenner worden, maar ik had het geld niet om een fiets te kopen. Dus op mijn veertiende ging ik werken in de mijn. Daarnaast was ik amateur-bokser. Mijn oom was Belgisch kampioen en ik ging met hem trainen. Als ik raak sloeg, lag de ander meteen op de grond. Behalve die Franse zwarte, die heeft mij doen afzien. Maar ik heb hem uiteindelijk ook neer gekregen. Je moet doorgaan, zei mijn oom, je zal ver komen. Maar mijn vrouw wou niet dat ik met een dikke neus zou rondlopen. Ik heb daarna een jongen gesponsord die koerste. Hij kreeg van mij fruit, want vijf jaar ben ik ook groenteverkoper geweest. Had hij eens een wiel of een tube nodig, dan betaalde ik alles. Ik wou dat hij, iemand van mijn eigen dorp, doorbrak. Zelfs steunkaarten heb ik verkocht om geld in te zamelen voor hem. Maar daarna heeft hij stommiteiten uitgehaald en toen ben ik ermee gestopt.”

Josette : “Voor een arm klein dorp als het onze is het nochtans belangrijk dat er eens iemand uit kan springen aan wie de anderen zich kunnen optrekken.”

Huguet : “Wij hadden dan nog een gehandicapte dochter, voor wie we nooit een frank steun ontvangen hebben. Dus werkte ik ook op zaterdag en soms zelfs op zondag. Drie jaar hadden de dokters haar te leven gegeven, maar mijn vrouw heeft haar zeventien jaar lang dag en nacht thuis verzorgd, met de lepel eten gegeven.”

Het is in dit gezin dat op 6 januari 1978 Cédric Roussel wordt geboren. Anderhalf jaar later volgt zijn broer, Geoffrey. Drie jaar daarna sterft hun gehandicapte zus.

Huguet : “We hebben pech gehad met onze dochter, maar er moet un bon dieu en l’air zijn, want met onze zonen hebben we geluk. Ik weet nog hoe het begon : ik was in de tuin aan het werken en er kwam een gastje naar mij gelopen om te zeggen dat La Louvière naar mij vroeg. Ik zeg : eh bien, dat ze tot hier komen, hein. Cédric had met de jeugd van Bray namelijk vier keer gescoord tegen La Louvière : 2-0 en 0-2. Zo zijn ze hem op het spoor gekomen en zo kon hij met zijn broer naar La Louvière. Et moi, ik kreeg de smaak ook te pakken. Voordien hield ik me zelfs niet met voetbal bezig. Maar La Louvière en daarna Standard gaven mij een wagen om ze naar de training te kunnen voeren. Elke dag. Honderd kilometer heen, honderd kilometer terug. Ik ging ze ophalen aan het atheneum in Binche en leren deden ze in de auto. Zeven auto’s heb ik zo versleten.”

Josette : “Ze hebben eerst andere dingen…”

Huguet : “… veldlopen…”

Josette : “… veldlopen gedaan. Allebei. Eerste, tweede. Eerste, tweede. Altijd.”

Huguet : “Van mij moésten ze sporten. Op straat lopen… ( wijst met vingertje heen en weer). Maar wij gingen wel altijd mee, waar ze ook moesten lopen of voetballen. Cédric speelde een categorie hoger dan normaal omdat hij altijd stevig en groot geweest is. Imposant.”

Geoffrey : “En elke keer als er gescoord werd, was hij het wel die het deed.”

Huguet : “Het enige wat ze Cédric altijd vroegen, was goals maken. En altijd met zijn hoofd. Maar een goeie trainer had hem wat meer op zijn techniek doen werken.”

Geoffrey : ” Strachan heeft het gedaan… ( Droomt weg.) Op je achttiende alleen naar Engeland gaan, je moet het maar doen.”

Josette : “Zo zijn hele leven veranderen…”

Huguet : “Hij was vertrokken voor zes maanden… Maar hij tekende nadien voor vijf jaar. Hoeveel goals heeft hij daar nu gemaakt ?”

Geoffrey : “Euh, Manchester, Chelsea, Arsenal ook, Aston Villa, Newcastle : twaalf heeft hij er gemaakt.”

Huguet : “Twaalf.”

Een stilte valt. In Engeland laat Cé- dric noodgedwongen een zoontje achter uit een vorige relatie.

Josette : “Een kleine jongen, die we niet te zien krijgen.”

Huguet : “Onlangs heeft hij hem nog eens gezien toen de zaak voor de rechtbank kwam. Wij, wij hebben hem voor het laatst gezien…”

Josette : “… met Pasen, vorig jaar. In januari wordt hij drie jaar.”

Huguet : “Het is jammer voor ons ook, dat we hem niet vaker kunnen zien.”

Josette : “Soms heeft Cédric het er moeilijk mee.”

Huguet : “Als hij een ander kind ziet, dan merken we dat hij…”

Geoffrey : “Je ziet het als het niet meer gaat, maar hij zal het nooit zeggen. Hij houdt alles voor zich. Ook tegenover mij, zijn broer. Hij heeft schrik om mensen lastig te vallen met zijn problemen. Hij heeft ook nog nooit met iemand problemen gehad.”

Josette : “Cédric, lui, il est calme, hein. Solitair. Hij houdt van alleen zijn. Zijn tv, zijn persoonlijke dingen rond hem… Hij is nu ook een meisje zoals hij tegengekomen en ze komen goed overeen.”

Geoffrey : “Zijn vorige vriendin, uit Engeland, miste haar ouders en is teruggekeerd.”

Josette : “Ja, in zijn privé-leven heeft hij veel pech gekend. Wat hij met zijn eerste vriendin is tegengekomen, dat wil hij geen tweede keer meer meemaken. Daardoor heeft hij nu toch een harder karakter gekregen dan voordien.”

Huguet : “Hij is gekomen waar hij gezegd had dat hij zou komen. Maar die affaire met zijn vriendin, daar hebben wij ook onder geleden. Ik kreeg het aan mijn hart en hoeveel keer heb ik het vliegtuig niet genomen naar ginder… Eén keer heb ik daar vijftien dagen met hem samengewoond. Toen hij hier pas vertrokken was, ging het van si en la. Maar de dag nadien begon hij te wenen : ik had niet moeten vertrekken. Ik zeg : wil je dat ik kom ? Papa, zou je dat doen, vraagt hij. Ik zeg : waarom niet ? Dus ik ben onmiddellijk vertrokken. Ik bleef op training zelfs eten met de andere spelers. Na vijftien dagen had hij wat kameraden gemaakt en kon ik terugkeren. Hij is altijd wat verlegen geweest, ja. Maar, pas op, nu is hij plus franc, hein.”

Josette : “Ja, hij is harder geworden.”

Huguet : “Ik zie dat. Op het veld laat hij zich niet meer doen. Soms moest ik hem vroeger zeggen : Cédric, zie je niet wat die of die met je doet ? Je moet óók iets doen ! Tja, hij heeft dat vroeger nooit hoeven doen : als ze ergens gingen spelen, mocht hij eerst nooit meedoen omdat hij te groot was. Tot ze zijn identiteitskaart zagen.”

Josette : “Hij pakte bijna geen gele of rode kaarten. Hoeveel heeft hij er gehad ?”

Huguet : “Eén bij Bergen en één bij de junioren. Tegen Aalst.”

Geoffrey : “Ja, Aalst.”

Huguet : “Hij was snel : een bal vijftig centimeter achter de verdediging en het was dodelijk. Ah, oui, negen keer op tien was het goal. Dus iedere keer als hij vertrok, probeerden die van Aalst hem langs achteren terug te pakken. De arbiter reageerde nooit en Cédric reclameerde niet. Maar de vijfde, zesde keer is hij er naartoe gevlogen, naar die speler. Hij heeft de beweging gemaakt met zijn hoofd en die andere heeft zich laten vallen en komedie gespeeld. Cédric is zelfs geen match geschorst geweest. Jaja… Bij die junioren van La Louvière heeft hij ooit honderd twintig, honderd dertig keer gescoord. Trouwens, als ze hem zagen komen, kregen ze schrik. Is Roussel erbij ?, vroegen ze. De bulldozer noemden ze hem. Op een toernooi in Fraitin, waar Juventus, grote Duitse clubs en zo komen, was hij ook topschutter. Hoeveel bekers heeft hij daar nu weer gekregen ?”

Josette : “Vier, vijf.”

Huguet : “Vier, vijf bekers. Het was zelden dat hij niet met een beker thuiskwam. Altijd topschutter of fairplay-prijs.”

Geoffrey : “Fair is hij altijd geweest. Te braaf zelfs. Wat hij al allemaal te verduren heeft gekregen… oegh… Er was veel nodig voor hij zich opwond.”

Huguet : “Wat het vooral was : hij voelde dat we er waren. Dat heeft hij nodig : weten dat wij er zijn. D’ailleurs, het eerste wat je hem zal zien doen als hij het veld op loopt, is kijken naar de tribune om te zien waar we zitten. Dat heeft hij zijn hele carrière al gedaan. Hij warmt zich op en ondertussen zoekt hij ons in de tribunes.”

Huguet : “Toen hij naar Standard is gegaan, moest hij daar school lopen en blijven slapen. Hoelang heeft dat geduurd ?”

Josette : “Bah, vijftien dagen, niet meer.”

Huguet : “Op een weekend kwam hij terug en ik zag dat het niet ging. Ik zeg : wat is er, Cédric ? Hij durfde het niet te zeggen. Weet je, ik ben een beetje te streng geweest vroeger, vandaar. Maar ik bleef het herhalen, maar nog durfde hij niks te zeggen. Dus ik ben met die directeur gaan praten. Hij zei : wat u moet weten, is dat uw zoon zich opsluit in zijn kamer. En dan weent hij. Alors, dat, dat heeft mij pijn gedaan, hein. Dus ik heb zijn koffers gepakt en, allez, naar huis. Een goede beslissing, vond ook de directeur.”

Josette : “’s Anderendaags hebben we hem in Binche in school weer ingeschreven.”

Huguet : “Van dan af reed ik weer tussen Binche en Standard. Ik heb het hem nooit kwalijk genomen. Nu ben ik 65 en die jaren in de mijn, die voel ik dubbel, zelfs driedubbel. Ik ga niet klagen, maar ik zit vol artrose, ik heb voortdurend pijn in mijn rug, mijn benen. Vandaag heb ik overdag zelfs geslapen, wat ik anders nooit doe. Ik voel dat het niet meer is zoals voordien.”

Aan de wand slaat de klok. Op straat blijft het stil.

Josette : “Er valt hier niks meer te beleven. Vroeger was het beter : er was amusement, je ging buiten zitten en praatte met de buren. Kom je nu ’s avonds buiten, is er niemand meer te zien.”

Geoffrey : “Daarom is het belangrijk dat ons ploegje, dat Cédric hier met een paar vrienden weer wil opstarten, goed draait.”

Josette : “Dat brengt wat sfeer. Cédric heeft dat willen terugdoen voor zijn dorp. Ze trainen ook de preminiemen en de duiveltjes.”

Huguet : “Zo zijn ze van straat, dat is goed, want ook hier zijn drugproblemen in het dorp. En toch zijn er nog mensen die daar negatief over doen, over zijn initiatief. Wallonië…, dat is toch een rare mentaliteit hier. Twee, drie straten verder en ze spreken al niet meer positief over Cédric.”

Josette : “Ze doen niks anders dan zeggen dat hij er niet zal komen.”

Huguet : “Jaloezie. We hebben goeie buren – ik kan daar niks van zeggen. Maar het zijn vooral de ouders van de kinderen die niet geslaagd zijn, die negatief doen.”

Josette : “Maar hij heeft er toch voor gewérkt ?”

Huguet : “Ik zeg gewoon nog goedendag en goedenavond. Maar wat ze dan achter je rug vertellen…”

Josette : “Hij speelde vroeger met vrienden van een paar straten verder…”

Geoffrey : “… maar sinds vier weken spreekt hij niet meer met hen. Ze zeiden dat het in Genk niet zou lukken. Cédric hoorde dat niet graag van zijn eigen vrienden. Dus heeft hij de bruggen opgeblazen.”

Josette : “Soms gingen ze na de match een glas drinken, maar Cédric moest altijd taxi spelen. Hij drinkt wel niet veel, maar op een dag heeft hij toch zijn beklag gedaan dat hij ook nooit eens een glas kon drinken omdat hij zich altijd moest opofferen. Er is er geen enkele die eens chauffeur gespeeld heeft.”

Huguet : “En als Cédric méchant wordt, zegt hij alles. Dat ze nooit betaalden en dat hij alleen maar goed was om te betalen ook. Ik zeg : dat is je eigen schuld, hein, Cédric. Ze wéten dat je geld hebt.

Geoffrey : “Ze profiteerden van hem.”

Huguet : ” Oegh.”

Josette : “Ze hebben altijd op zijn rug geleefd. Als wij daar iets van zeiden, was het nooit waar. Maar nu ziet hij het. Zijn ogen zijn opengegaan.”

Geoffrey : “Zij dachten ook dat ze gingen slagen, maar hen is het niet gelukt.”

Huguet : “Jaloezie, dat is het. Dat is de mentaliteit hier in Wallonië. Ze kunnen niet verdragen dat Cédric gearriveerd is. Als ik sommigen, meestal van buiten ons dorp, tegenkom, moet ik zien dat ik niet zat word, want allemaal willen ze mij een glas betalen. Maar ik ken hier mensen die niks meer zeggen tegen mij, alsof Cédric niet eens voetbalt ! Alles is beginnen te veranderen toen hij succes kreeg. Ik vraag me af hoe de mensen in Limburg zijn. Zijn ze daar ook zo ?”

door Raoul De Groote

‘Zeven auto’s heb ik versleten.’ (Vader Roussel)

‘Zijn ogen zijn opengegaan.’ (Moeder Roussel)

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content