Michel Verschueren, bijna 73, gaat met pensioen. Wat voorafging : van Boortmeerbeek (Boer Vos) over Leuven (Pajot Gat) tot Aalst (de Zwarte Kat).

Veel zien ze Michel Verschueren niet meer in Boortmeerbeek. Met Allerheiligen, ja, dan wil ze hem nog wel eens tegen het lijf lopen op het kerkhof, zegt Adrienne Verbeeck, wanneer hij het graf van zijn ouders komt bezoeken. Dit jaar zag ze hem niet, maar ze begrijpt het wel. “Het was ook zo’n slecht weer.”

Adrienne was zijn buurmeisje. Haar ouders baatten een slagerij uit op de hoek van de Dorpplaats en de Vosweg. Op de andere hoek woonden de Verschuerens. Vandaag staan er twee nieuw opgetrokken bankfilialen. Het ouderlijk huis van Adrienne is nu van Fortis, dat van Verschueren van Dexia. Je zou je, als Anderlechtmanager, voor minder niet meer laten zien in je geboortedorp.

Met de afbraak van Verschuerens geboortehuis kwam een einde aan een eeuwenoude geschiedenis. Vóór het bord van Dexia hing boven de voordeur van het oude hoekhuis het uithangbord In den Vos. Op de gevel langs de Dorpplaats stond de vermelding Estaminet De Keyser-Wouters. Victor Hubert De Keyser, alias Boer Vos, ontleende zijn bijnaam aan het huis met herberg (annex beenhouwerij) dat hij bewoonde en waarnaar ook de weg die er langs loopt werd genoemd. Uit zijn huwelijk met Maria Philippina Wivina Wouters werden eerst vier jongetjes doodgeboren (een vijfde werd slechts drie jaar), waarna er drie meisjes volgden, van wie het tweede, Maria Ida, in 1930 huwde met Ferdinand Oscar Verschueren. Een jaar later, op 17 maart 1931, werd hun eerst kind geboren : Michel Jaak Marie Lodewijk.

Boer Vos is dus de grootvader van Michel Verschueren, maar die zal zijn grootouders aan moederszijde nooit kennen, want beiden overlijden ze eind de jaren twintig. Op dat moment wordt ook de herberg gesloten ; de slagerij in het oude bijgebouw langs de Vosweg wordt overgelaten.

Ida De Keyser en Oscar Verschueren blijven na hun huwelijk in het vernieuwde gedeelte van haar ouderhuis wonen, samen met Ludovica, alias Pet Vosses, de ongehuwde zus van Ida’s grootmoeder. Zij sterft in 1943 – Michel Verschueren is dan twaalf jaar, zijn broer Karel elf. Kort voordien is, in volle oorlog en na een tussenpauze van tien jaar, dochter Simonne geboren, en in 1945 – moeder Ida was toen al 44 jaar – maakt Jeanine het gezin compleet.

“Wij zijn geen familie die aan mekaar kleeft“, vertelt Karel Verschueren in zijn fraai gerestaureerde zeventiende-eeuwse hoeve in Wiekevorst. Twaalf jaar lang was hij socialistisch senator, vandaag is hij actief in de diplomatie. “Ieder gaat zijn eigen weg. Ik zie mijn broer op het voetbal en de rest van het jaar omzeggens niet. Ik woon hier nu een jaar of zeventien en hij is misschien vijf keer op bezoek geweest. En zelf zijn we maar enkele keren bij hem in Grimbergen geweest. Maar er mag niks gebeuren met één van ons, of de anderen staan klaar.”

Met hun zussen hebben ze vrijwel nooit samen gespeeld. Karel glimlacht : jongens blijven jongens en meisjes meisjes. En er was het grote leeftijdsverschil : “Wij reden met hun koets rond.” In 1966, beide broers zijn dan al getrouwd en het huis uit, is de jongste zus het slachtoffer van een verkeersongeval. Karel : “Ze was pas een jaar afgestudeerd als regentes lichamelijke opvoeding. Met drie vriendinnen keerde ze terug van een vakantie in Frankrijk. In Brussel werd hun kleine NSU’tje aangereden. Door een speling van het lot hadden ze net voor Brussel van plaats verwisseld : Jeanine zat naast de chauffeur. Meer dan veertig dagen heeft ze in een coma gelegen, de dokters hadden haar opgegeven.”

Maar ze overleeft het. Na de dood van hun vader in 1975 verhuizen moeder en dochter naar een appartement in Heist-op-den-Berg, om de hoek bij Karels toenmalige woning. Sinds moeders overlijden zit ze in een tehuis in Wiekevorst. “Jeanine heeft een IQ van een tienjarige. Ik ben haar voogd, mijn broer is toeziend voogd : hij heeft geen tijd voor al die kleine, praktische zaken. Aan moeder hadden we beloofd dat we haar nooit aan haar lot zouden overlaten. Elk weekend werd de jongste door iemand opgehaald en mee naar huis genomen. Ook door mijn broer, tot zijn vrouw zelf dat ongeval overkwam. Sindsdien heeft hij andere zorgen. Begrijpelijk.”

Hun moeder heeft het “niet briljant” gehad, beseft Karel. Ook al wegens de vroege ziekte van haar man. In de Tweede Wereldoorlog werd hij opgeroepen als reserve-officier en toen hij na de overgave in mei 1940 terugkeerde, was hij een zware astmalijder. Karel : “Hij is nooit meer kunnen gaan werken.”

Oscar Verschueren kwam van een boerenfamilie uit het naburige Hever. “De mannen van den bareel”, werden ze genoemd, zegt Edward Verschueren, achterneef van Michel. “Dat kwam omdat zijn grootouders een afspanning hadden waar van paard kon worden gewisseld. Oscar was van boerenkomaf, maar had niettemin letters gegeten : hij was één van de weinigen in die tijd die humaniora had gedaan. Waarschijnlijk waren het dus welgestelde boeren, maar zijn vrouw kwam uit de middenstand en ze zijn met scheiding van goederen getrouwd, geloof ik. Maar ik moet zeggen : die twee kwamen goed overeen, dat was een goed huwelijk.”

Oscar, die als bankbediende werkte in Brussel, werd later medestichter van één van de drie brouwerijen die Boortmeerbeek toen rijk was : Het Sas. Verteld wordt vandaag nog in het dorp hoe hij op onregelmatigheden stootte in de boekhouding en daarom weigerde zijn handtekening te zetten. De brouwerij dreigde ermee haar geld weg te halen van de bank waar Oscar werkte en zelf werd hij persona non grata op de brouwerij. “Dat heeft ons getekend,” zegt Karel kort, “het is hem niet in dank afgenomen.”

“Typisch Verschueren”, zegt achterneef Edward. “Rechtlijnig. Foefelen is voor een ander, ook in het voetbal. Als Michel zijn woord geeft, dat heb je misschien al wel gehoord, houdt hij zich daar ook aan.”

Karel rakelt een anekdote op : “De eerste keer dat hij naar Anderlecht ging, als fysiektrainer, was Sinibaldi er hoofdtrainer. Maar het klikte niet tussen die twee. Sinibaldi stond altijd achter een hoek te loeren hoe hij training gaf. Michel is toen naar de president gestapt, Constant Vanden Stock, en heeft vlakaf gezegd, hoe kort hij daar ook nog maar was : ‘ Avec celui-là, je ne travaille pas !’ Hij is dan zelf naar den Daring gegaan, tot Vanden Stock hem heeft teruggehaald.”

Wie zijn ogen sluit, hoort de stem van de generaal van Anderlecht. En wie Karel Verschueren in de ogen kijkt, ziet dezelfde guitige blik. Wat het is : “Macht die misbruikt wordt, daar hebben wij het moeilijk mee, hij en ik. Wat niet wil zeggen dat we geen hiërarchie aanvaarden. Integendeel : wij zijn vóór de geordende samenleving.”

De kleine Michel Verschueren was een uitstekend leerling. Edward, precies zeven dagen ouder dan zijn achterneef maar een stuk fijner van postuur, zat in dezelfde schoolbanken op de Gemeenteschool.

“Hij was altijd bij de beste”, herinnert hij zich. “En we hadden geen slechte klas. Een stuk of dertig jongens, alléén jongens, waarvan er uitzonderlijk veel voort hebben gestudeerd. Er zijn er maar twee op hun veertiende gaan werken. In de jaren negentig zijn we zes jaar op rij met die klas samengekomen, waarvan één keer nog in het ouderlijk huis van Michel dat op het eind, voor het werd afgebroken, nog enkele jaren een restaurant was. Ik weet dat ik zijn vrouw eens belde om te weten of hij kwam, en dat ze antwoordde dat hij niet eens tijd had voor zijn kinderen. Michel is dus nooit opgedaagd.”

Na de lagere school gaat het eerst naar Leuven, naar het Jozefietencollege op de Oude Markt, daarna naar het Koninklijk Atheneum in Mechelen, waar ook hun vader school had gelopen. Michel volgt er de Grieks-Latijnse.

“In zijn achterhoofd”, vertelt Karel, “heeft altijd gezeten dat hij geneeskunde zou gaan studeren. Maar door dat veranderen van school heeft hij ergens een jaar overgeslagen. Daardoor had hij dus geen gehomologeerd getuigschrift. Hij is dan maar sportkot gaan volgen, na eerst een proef te hebben afgelegd. Hij combineerde dat met de richting kinesitherapie. Daaraan zie je dat het medicale altijd een rol is blijven spelen.”

“Ik heb”, vervolgt Karel, “altijd met mijn broer in hetzelfde bed geslapen, tot ik getrouwd ben. Dat was in 1960. Hij was een brave, die altijd een fles melk naast zijn bed had staan. Líters melk dronk hij. Uitgaan deed hij niet. Ik ben vaak thuis gekomen toen hij opstond. ‘De brouwerij is daar’, zei hij dan, omdat ik naar het bier stonk. Pas op, hij heeft ook de bloemetjes buiten gezet in Leuven, hij was lid van de studentenvereniging van het Pajottenland – zijn bijnaam was Pajot Gat. Maar Michel kon op tafel springen zonder één pint te hebben gedronken. Want dat had hij wel in zich : animo.”

In 1950 schrijft Michel Verschueren zich in aan de universiteit in Leuven. Vier jaar later studeert hij er af als licentiaat in de lichamelijke opleiding (zoals dat toen heette). Met grote onderscheiding, niemand doet beter. Zeker Leon Van Haesendonck niet, één van de zeventien andere studenten in het laatste jaar. Tot de dag van vandaag zijn hij en Verschueren, die samen hun stage deden in de gevangenis van Leuven, met elkaar in contact gebleven. Van Haesendonck, die een orthopedisch bedrijf uit de grond stampte in Leuven : “Als we het daarover hebben, zegt hij : ‘Wij hebben het alle twee gemáákt, en we zijn de enigen.'”

Met genoegen denkt Van Haesendonck terug aan zijn studententijd. “Verschueren was een asceet, een echt blokbeest. Onmogelijk dat hij zoveel plezier heeft gehad als wij. De hele dag deed hij niets dan studeren. Terwijl ik, ik verspeelde mijn tijd niet met de boeken, hoor. Maar als de examens in aantocht waren, pakte ik mijn fiets – ik woonde toen in Boutersem – en reed naar Boortmeerbeek, naar Michel thuis. En dan legde hij me alles uit.”

Van Haesendonck herinnert zich een examen in de tweede licentie. “De professor stelde Michel een vraag, maar omdat die hem niet goed had gehoord, vroeg hij om ze te herhalen. De prof ontstak in woede en Michel vloog buiten. Examen afgelopen dus, maar dat was buiten Michel gerekend. Hij is direct recht naar de vice-rector gestapt en ’s namiddags al zat hij bij diezelfde prof voor een nieuw examen. Zó sterk was hij, dat hij van niemand schrik had.”

En een olifantengeheugen op de koop toe. “Ooit hoorde ik hem een examen afleggen omdat de deur een beetje open was blijven staan. Nog maar pas was de vraag gesteld, of Michel antwoordde : ten eerste ! a ! b ! ten tweede ! a ! b !, enzovoort. Hij kon alles tot in de kleinste puntjes aftotteren. En dan kwam ik direct na hem bij diezelfde professor en het eerste wat ik zei was : ‘Als ge denkt dat ik het ook zo goed kan, denk dan maar iets anders, want het zal niet waar zijn.’ Michel was een knappe vent.”

Maar een goed sportman, in de letterlijke zin van het woord ? Van Haesendonck, man van vele sporten tot interuniversitair bokskampioen toe, kan het niet zeggen. Vier jaar lang behoorde hij zelf tot de keurgroep turnen van Michel Bottu. “Maar ik heb er geen herinnering aan dat Michel daar ook bij zat.”

Bottu, een sergeant van het leger, was de legendarische promotor van het Scandinavisch turnen, de man ook die Vlaanderen via de radio elke dag vijf minuten op turnoefeningen trakteerde. Vrij militaristisch, zo wordt getuigd, zwaaien met armen en benen, mooi in de pas, en in uniform. Van Haesendonck : “Wij waren meer circusartiesten, werden misvormd, konden op één vinger staan als het moest.” Verschueren echter is blijven dwepen met zijn grote voorbeeld. “Hij was alleszins zijn préféré. Bottu had zijn eigen, professionele keurgroep in Brussel, Le Panthêre Noire. Als hij geen tijd had om daar les te geven, liet hij Michel dat doen.”

Leon Van Haesendonck liep later in de suite op Verschuerens huwelijk (“Was je zijn getuige niet ?”, vraagt zijn vrouw) en op zijn beurt was de Anderlechtmanager steeds van de partij op de communiefeesten van zijn kinderen. Regelmatig nog hangen ze aan de telefoon. Ontelbaar zijn de keren, zegt Van Haesendonck, dat hij werd uitgenodigd om samen iets te gaan eten. “Maar dan antwoordde ik : ‘Ja, Michel, maar dan met ons vieren.’ Maar dat wilde hij niet, geen vrouwen erbij. De dag voor ze haar ongeval had, belde zijn vrouw nog. Om te vragen wanneer we eens afkwamen.”

“Zet dat er maar dubbel en dik bij,” besluit zijn vrouw, “dat Marie-Louise een parel van een echtgenote en een moeder is !”

Na de studie volgt de dienstplicht. Daar komen de broers elkaar weer tegen. Karel Verschueren : “Ik volgde een opleiding reserve-officier in Aarlen. Zes maanden later kwam hij bij mij binnen. En wie zat er in het peloton tijdens mijn examen voor adjudant ? Broer. Toen ik mijn ereteken in ontvangst nam, zei hij me : ‘ Frère, nu geef je mij toch een nachtvergunning ?’ Ik ging daarna naar Soest, hij naar Turnhout.”

In 1956, na zijn legerdienst, trekt de oudste Verschueren naar Aalst, waar een vacature is voor een leraar LO aan het Vrij Technisch Instituut (VTI). “Bij hem kwam ik te weten dat er wat mis was met mijn lendenslag voor de salto”, vertelt Jef Mertens, oud-leerling, “en dat mijn karpersprong in het zwembad niet zuiver was. Hij deed dat dan voor, want zelf kon hij het allemaal. Verschueren was een wreëe atleet. Ik mag niet zeggen : een acrobaat, maar het scheelde niet veel.”

De Zwarte Kat was zijn bijnaam. “Dat kwam”, vertelt Oscar Van Malder, oud-collega, “omdat hij helemaal in het zwart gekleed ging. De leraars LO in die tijd gaven nog les in gewoon burgerpak. Wij, van Leuven, waren de eersten die in trainingspak lesgaven. Bij Verschueren was dat altijd een zwarte collant en een zwarte trui.”

Mertens : “Alles spande neig uit die collant. Je zag dat paksken van voor goed hangen, maar daar trok hij zich niks van aan.”

Jef Mertens behoorde aanvankelijk ook tot de keurgroep turnen die tussen de middag door Verschueren onder handen werd genomen. Na een jaar stapte hij over op het vendelzwaaien, bij Oscar Van Malder. Die herinnert zich Verschueren als “een zeer progressief, zeer dynamisch en zeer veeleisend man, maar ook iemand die voor niemand uit de weg ging. Als hij een doel voor ogen had, ging hij er recht op af. Wij hadden bijvoorbeeld geen turnzaal in de school, alles gebeurde nog buiten. Wel, hij heeft het doorgedrukt dat er een grote zaal werd gebouwd, waarvoor de school, om het te kunnen financieren, obligaties uitschreef.”

Kwam het door zijn autoritaire stem ? Van Malder weet het niet, maar feit is dat de school zich aanpaste aan de jonge Verschueren, niet omgekeerd. “Als hij buiten lesgaf, liet hij de gasten tijdens het marcheren zingen. Dat stoorde de directeur, dus mocht het niet, maar Verschueren bleef het doen. Als de directeur toekeek tijdens zijn les, liet hij de gasten gewoon stoppen. Hij wilde niet gecontroleerd worden, er moest hem niemand de wet komen stellen. Ook met zijn spannende collant ging hij tegen de school in. De directeur had namelijk zelf ook nog turnen gegeven, in een tijd dat turnleraars nog mannen in gestreepte pakskes en met dikke snorren waren. Op een keer riep hij Verschueren op zijn bureau en raadde hem aan dit of dat boek over turnen eens te lezen. Maar dan antwoordde hij : ‘Och meneer, die kan je per kilo kopen op de voddenmarkt.'”

Anekdotes te over. Van Malder : “Het uurrooster van een leraar is niet altijd wat hij graag had gewild. Maar Verschueren zei : ‘Ik wil al mijn uren in de voormiddag, want na de middag moet ik naar het voetbal.’ In het begin vroeg hij mij dan of ik een les van hem kon overnemen. Soms ging dat, maar andere keren niet. Dan liet hij zijn klas gewoon staan. Dat durfde hij. Gevolg : na een paar weken was zijn uurrooster aangepast. Verschueren dwong ontzag af. Hij heeft meer dan één heilig deurtje open getrapt.”

Maar een bal tegen het net, dat is wat anders. In Boortmeerbeek kunnen ze zich niet herinneren dat Michel Verschueren in zijn jeugd in de plaatselijke club speelde. Jules Van Calster, echtgenoot van Adrienne Verbeeck en vandaag nog secretaris van de huidige Brabantse eersteprovincialer, diept wel een verslag op, de dato 20 augustus 1957, waarop de aanstelling van Verschueren als fysiektrainer van de toenmalige tweedeprovincialer werd goedgekeurd. Dat deed hij enkele maanden, tot Eendracht Aalst hem contracteerde.

Samen met Jules Verwimp was hijzelf, zegt Van Calster, de enige Boortmeerbekenaar in de eerste ploeg die training kreeg van Verschueren. Maar behalve dat Verschueren hem voor de wedstrijden thuis kwam oppikken, zegt hij zich daar niks meer van te herinneren. Ook Verwimp, 75 jaar, weet nog weinig : “Hij was nogal aan de strenge kant. Correct, ik zal het zo zeggen. Wat hij beval, had hij ook graag dat je deed. Van carotten trekken moest hij zo niet hebben. Die fameuze zandzakjes ? Dat heb ik toch nooit meegemaakt, hoor. Turnoefeningen en wat baloefeningen, dat was het.”

René Van Sandvoet, wiens vorig jaar overleden schoonvader nog lesgaf aan Michel Verschueren : “Ik zie zijn vader nog altijd staan op de trapkes van hun huis. Met zijn cache-poussière aan, zijn stofjas, en zijn klak en zijn klompen. Ik was een snotneus van zeventien jaar en mocht met de reserven meetrainen. Kort samengevat : hij was toen al zoals hij nu nog altijd is : bezeten. Wat hij vertelde was allemaal waar, maar te professioneel voor onze club. Hij noemde zich ‘fysiektrainer’ en dat was juist : wat hij deed lag in het verlengde van zijn studies. Een pure voetbaltrainer was hij niet.”

Maar wel een pionier, zegt Alfons Wierinckx, die aan het Sportkot begon toen Verschueren in zijn laatste jaar zat. “Ons geluk was dat we ook les kregen van Mon Van den Eynde, waardoor gymnastiek stilaan ook als atletiekvoorbereiding werd gezien. Oefeningen moesten niet alleen meer mooi zijn, maar ook functioneel. Daarover heeft Verschueren toen een boekje geschreven. En later maakte hij een filmpje over hoe ze bij Anderlecht trainden. Dat heeft hij toen in Sportleven geplaatst, waarna hij er alle clubs mee is afgelopen. Een mooie film van een uur was dat, in kleur zelfs, dacht ik, met vedetten als Puis, Trappeniers en Jurion, die in en rond het Astridpark de oefeningen voordeden. Verschueren kwam dat dan afdraaien en gaf er commentaar bij. Dat was missiewerk. Hij heeft zeker een baanbrekende rol gespeeld.”

Jef Mertens : “Verschueren was streng, maar toch ook een man met humor. Je kon iets tegen hem zeggen en dan luisterde hij. Als iemand hem durfde tegen te spreken, ontplofte hij niet. Psychologisch was hij goed. En hij kon lachen, niet uitlachen, hoewel soms wel op het randje.”

Oscar Van Malder : “Galgenhumor, met een kwinkslag, maar nooit kwetsend.”

Mertens : “Wij keken naar hem op. In mijn ogen is hij naderhand wat te rechts geworden, maar verder is hij op vele vlakken precies nog niet veranderd.”

door Jan Hauspie

‘Hij sliep altijd met een fles melk naast zijn bed.”Hij was, ik mag niet zeggen : een acrobaat, maar het scheelde niet veel.”Hij heeft meer dan één heilig deurtje opengetrapt.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content